Een dartele geest
(1989)–Ad Zuiderent– Auteursrechtelijk beschermdAspecten van De chauffeur verveelt zich en ander werk van Gerrit Krol
7. De constructie van melancholieOm dit toe te lichten zal ik nog even iets zeggen over één andere trits passages uit De chauffeur verveelt zich: die waarin Gerrit zijn omgeving bewoonbaar maakt of perfectioneert. Drie maal is hij fysiek daarmee bezig, waardoor dit werk langzamerhand een soort Sisyphusarbeid gaat worden. De eerste keer is kort na zijn huwelijk met Marie, wanneer zij in Amsterdam-Nieuw-West gaan wonen. In paragraaf 1.0. wordt dit als volgt beschreven: ‘Als je door de straten loopt zie je soms door een huis heen het achtertuintje en een jonge vrouw daarin wasgoed ophangen. Crocussen in de zwarte aarde en als scheiding van de tuin ernaast een groen of geel geplastificeerd hekje van dertien centimeter hoog. De pasgehuwde jongeman slaat in de grond twee dunne paaltjes waaraan straks het kniehoge hekje zal draaien - zo begint het geluk van veel jonge mensen. / Zo begon ook het geluk van ons.’ (p. 17) Veel werk is het niet, wat er zo’n eerste keer moet worden verricht: een hekje maken, meer niet. De tweede keer dat Gerrit zijn omgeving bewoonbaar maakt, moet er heel wat meer werk verzet worden. Want als hij en Marie zich in de provincie Groningen een boerderij hebben aangeschaft, moet deze verbouwd worden. Zo wordt er onder andere hout gebracht door een vrachtwagen, wat tot de volgende situatie leidt: ‘Ik grijp de planken. Marie lacht mij vanuit de verte toe. Ik wijs naar mijn witte, glanzende schouders en naar de zon, klein en hoog in de lucht. Reken maar dat het gezond is! / En ik voel me net als zoveel jaar geleden, toen ik in Nieuw West het tuin- | |
[pagina 424]
| |
hekje maakte. Het is hetzelfde gevoel, ik ben dus niets opgeschoten. Maar ook nog niet verpest.’ (p. 77) In het boek volgt deze herinnering aan een passage uit het eerste hoofdstuk betrekkelijk kort na de passage waarin aan het proëmium herinnerd wordt (dat was p. 73). Zo dicht op elkaar volgend zorgen zij samen voor het effect dat de lezer die zich verder niet bekommert om vertelniveaus, van een soort ‘ewige Wiederkehr’-gedachte overtuigd wordt. Maar anders dan in de herinnering aan de waaiende bladeren van de abelen is er in de gedachte aan Nieuw-West geen sprake van dimensieverandering; het personage Gerrit herinnert zich zichzelf een aantal jaren eerder, meer niet. Zo is het deze zelfde Gerrit die tegen het einde van de roman, in Alaska, weer rondom het huis bezig is, zij het deze keer zonder expliciete herinnering. Het lijkt wel alsof hij inmiddels tevreden is: ‘’s Middags gewerkt aan wat de tuin gaat worden. De omheining van kippegaas staat er al, de onderrand is met lange pennen in de grond gestoken. Tegen de bevers. Verderop een paar landfuiken om ze te vangen. Wat is het verschil tussen een omrastering en een fuik, zo schiet het door mijn hoofd, het kan er mij niet van weerhouden allebei te maken. Als wij ze doden, die bevers, bewaren wij het bont en brengen het naar de supermarkt in ruil voor andere waar.’ (p. 133) Amsterdam-Nieuw-West, de provincie Groningen, Alaska; drie maal zo ongeveer hetzelfde. Maar zonder dat er dit keer een band van Möbius nodig is, een in zijn eigen staart bijtende draak of twee zichzelf tekenende handen; dit ziet er allemaal betrekkelijk lineair verteld uit. Misschien dat een spiraal voldoet om te verbeelden dat iemand drie maal op vrijwel hetzelfde punt terugkomt, zonder dat er bij het vertellen dimensies overschreden hoeven te worden om dit duidelijk te maken. Dat moet een aardige spanning opleveren - tussen band van Möbius en spiraal. Dat zij elkaar verdragen, zegt misschien wel iets over het paradoxale karakter van literatuur, en in dit geval met name over dat van De chauffeur verveelt zich. Het merkwaardigste is misschien wel dat wij zoiets kunnen lezen zonder volkomen in de war te raken. Dat zal wel hiermee te maken hebben dat lezers nog veel paradoxaler zijn dan literatuur. Dus: vergeestelijking, een doelgerichte ontwikkeling... misschien; maar dan wel vergezeld van de gedachte dat je daar uiteindelijk niets mee opschiet.Ga naar voetnoot1 De opvatting dat iets op een doel gericht is ondergra- | |
[pagina 425]
| |
ven met de opvatting dat er niets verandert; als dat geen geconstrueerde melancholie mag heten...
De enige keer dat in De chauffeur verveelt zich het woord ‘melancholie’ voorkomt, is in de passage over Gerrits wandeling langs het Scheveningse strand: ‘Een namiddag aan het strand: (a) de witte, stuivende verte (b) het zonnetje. De speelkuilen zijn leeg en door de wind bijna uitgewist. Het eind van de zomer. Misschien wel de laatste zomer. Vandaar dat ik zei melancholie.’ (p. 30) Daar is het, net als later in In dienst van de ‘Koninklijke’,Ga naar voetnoot1 verbonden met het besef dat elke dag de laatste kan zijn. Maar tezelfdertijd is het verweven met optimistische toekomstverwachtingen, omdat Gerrit juist te horen heeft gekregen dat hij naar het buitenland zal gaan. Toekomstverwachtingen die nog in dezelfde pericoop overigens van al te absolute trekken worden ontdaan door de ondergangsgedachten die voortkomen uit een melange van het futurologische Future Shock en het apocalyptische On the Beach. Elders noemt Krol het geen ‘melancholie’, maar ‘zwaarmoedigheid’, en wel in het hoofdstuk waarin Gerrit van Texel naar Amsterdam vlucht, wanneer hij niet meer weet welke richting hij aan zijn leven moet geven, omdat zowel zijn kunstenaarschap als zijn huwelijk dreigen te mislukken. Tussen de pericoop waarin de ontmoeting met een Groningse schilder beschreven wordt, die zich door het Friese landschap laat inspireren om Groningse landschappen te schilderen, en die over de gelijktijdige projectie van een tweetal films staat de volgende pericoop: ‘Het voordeel van zwaarmoedigheid. Dat is dat het er niet toe doet | |
[pagina 426]
| |
waarheen je gaat, alle strijd is opgeheven. Je rijdt langs het kanaal, met grote snelheid, en je rijdt alleen. De zon schijnt, de middenstreep is wit, tot de horizon. Vanwaar een rode auto nadert met een meisje erin, dat vliegt je voorbij. / Het voordeel van zwaarmoedigheid is dat je vrij bent van vrees. Bij voorbeeld de vrees voor de dood, want door een lichte beweging van het stuur was je tegen het meisje opgevlogen en dat had je niet eens erg gevonden. Het grote nadeel echter, als je dat niet doet, is de pijn, die groter is naarmate de zon feller schijnt. De straat is vol mensen, de meisjes bekijken de etalages of lopen meteen naar binnen; dat deden ze vroeger ook. Het kenmerk van de zwaarmoedige is dat zij, die meisjes, bij hem geen enkele verwachting wekken, terwij ze dat vroeger wel deden. En hoewel die verwachtingen totaal ongegrond waren en de zwaarmoedige er nu eigenlijk blijk van geeft, een veel reëlere kijk op het leven te hebben, verschaft hem dat geen genoegen, in tegendeel.’ (pp. 67-68) [cursivering van mij, az] De herhaling van het beeld van de auto op de weg, van de witte streep en van de (mogelijke) botsing maakt met terugwerkende kracht de proëmiumtekst tot de uitdrukking van een melancholieke situatie. Het lijkt wel of de hele roman nodig was om deze situatie van een constructie te voorzien.
Hoe zit het nu eigenlijk met het boek van Vink? Je kunt onmogelijk een personage een bestaand boek laten lezen zonder daar als concreet auteur in te hebben gekeken, zeker wanneer je naar pagina’s verwijst. Is Krol dan misschien, ondanks zijn instemming met Kousbroek, een ‘crypto-Teilhardiaan’? Dat denk ik niet. Wat ik hierboven heb geschreven over mogelijke instemming met door Vink vertaalde ideeën van Teilhard de Chardin geldt de meta-verteller, of - om een gangbaarder term te gebruiken - de abstracte auteur. De concrete auteur Gerrit Krol zegt heel andere bedoelingen te hebben gehad met zijn verwijzingen naar Vink. Hij had niet de behoefte in te stemmen met speculatieve ideeën, maar wilde aandacht vragen voor een boek aan het bestaan waarvan hij zelf actief had meegewerkt. Toen ik op het achterplat van Het verschijnsel leven las dat D.L.N. Vink in 1958 in Delft afstudeerde en dat hij sindsdien voor een groot bedrijf buitenslands werkte, waarvan ‘thans’ (dat was 1969) in Venezuela, vroeg ik me af of Vink en Krol elkaar misschien persoonlijk hadden gekend. Krol werkte immers ook voor een groot bedrijf in Venezuela. | |
[pagina 427]
| |
Inderdaad bleek niet alleen het grote bedrijf hetzelfde, maar zij hadden elkaar daardoor ontmoet. En dank zij Krols contacten met uitgeverij Querido is Vinks boek vervolgens bij de tot dezelfde uitgeefgroep behorende Wetenschappelijke Uitgeverij verschenen. Het feit dat Het verschijnsel leven niet veel aandacht had gehad - de Teilhard-cultus liep aan het eind van de jaren zestig op zijn laatste benen - was voor Krol een extra reden om er in De chauffeur verveelt zich naar te verwijzen. Toch moet hij meer voor dit boek hebben gevoeld dan wat hij als huwelijksmakelaar tussen auteur en uitgeverij had hoeven voelen. Daarvan getuigt zijn eerder geciteerde opmerking in het manuscript. Daarvan getuigt het feit dat hij ook in De weg naar Sacramento nog een keer naar het boek van Vink verwijst (zonder het overigens bij name te noemen).Ga naar voetnoot1 Daarvan getuigt ook wat hij mij in verband hiermee schreef: ‘Teilhard de Chardin [...] werd 25 jaar geleden wereldwijd gelezen en geprezen (De Darwin van de 20ste eeuw!), maar is toch een oplichter gebleken. [...] Niettemin, Dankers boek vind ik nog steeds inspirerend.’Ga naar voetnoot2
Ten slotte nog dit. In het gesprek met Van Deel maakt Krol een opmerking die na het voorgaande een wel zeer pregnante betekenis heeft gekregen: ‘Al mijn boeken zijn fietstochten tegen de wind in, maar bijna altijd met een happy end. Maar: niet zonder moeite. [...] / Dat is een belangrijk beeld uit mijn leven: dat je veel kunt praten over iets dat uiteindelijk geen resultaat heeft. Dat je wel een tocht gemaakt hebt en dat die tocht wel uniek is in die zin dat je elke keer één kant op gaat, maar het paradoxale zit daarin dat het (a) op nul uitkomt, dat je (b) eindeloos veel overwegingen kunt hebben hoe het op nul moet uitkomen, maar dat er (c) maar één mogelijkheid is om het te doen: een tocht maken.’Ga naar voetnoot3 Fietstochen maken tegen de wind in dus. Dan ben je niet als een wolk, maar als een boom: je buigt wel, maar je geeft niet mee. Dan | |
[pagina 428]
| |
ben je niet als een boom, maar als een wolk: je blijft niet op je plaats, maar je beweegt. Dan ben je als een boom en als een wolk, want de wind bepaalt je beweging en je houding. Dan ben je noch als een boom, noch als een wolk, want je buigt en beweegt je tégen de wind in. Welke plaat van Escher past hierbij? Welke formulering van Hofstadter? Hofstadter heeft zich in Gödel, Escher, Bach beperkt tot wiskunde, beeldende kunst, muziek en een beetje literatuur. Had hij voor literatuur meer plaats ingeruimd, dan was zijn boek nog overtuigender geweest. Het had dan bij voorbeeld laten zien hoe een complex van paradoxen en herhalingen een constructie van melancholie kan vormen waarmee melancholie wordt overwonnen. Zoals in De chauffeur verveelt zich. |
|