Een dartele geest
(1989)–Ad Zuiderent– Auteursrechtelijk beschermdAspecten van De chauffeur verveelt zich en ander werk van Gerrit Krol
6. Naar Alaska, een vergeestelijkingsprocesNa de sprong van het begin van De chauffeur verveelt zich naar halverwege past een sprong naar het eind. Kort samengevat is er intussen het volgende gebeurd: Gerrit heeft de provincie Groningen, waar hij gedurende langere tijd gewoond heeft, achter zich gelaten; hij is in zijn eentje via de Verenigde Staten, Mexico en Canada naar Alaska gereisd en heeft tenslotte ook Marie laten overkomen - met huwelijksmoeilijkheden moet het nu maar eens afgelopen zijn. In verband met de eerder geciteerde passages over auto’s die onder water dan wel over de verheven zeebodem rijden, is het treffend dat Gerrit (met Isis, de vrouw van een ander) op weg van Texas naar Mexico via een dorpje dat Harlingen(!) heetGa naar voetnoot3 in de Mexicaanse | |
[pagina 420]
| |
grensstad Matamoros komt, ‘een vuil stadje, half onder water gelegen door de regens. De diverse Chevrolets voeren als boten voort.’ (p. 112). Op Gerrits weg naar het geluk betekent Matamoros uiteindelijk een dieptepunt, dat lijkt te worden verbeeld door de als betrekkelijk stuurloos voorgestelde auto’s in het water.Ga naar voetnoot1 Maar in Alaska is dat dieptepunt achter de rug. Daarom kan ik met de lectuur van Het verschijnsel leven nog vers in het geheugen niet anders denken dan: in de eerste helft van De chauffeur verveelt zich worden warme, zuidelijke landen bezocht, in de tweede helft neemt uiteindelijk de noordelijke kou de overhand. Enig besef van het belang van warmte en kou bespeur ik ook bij Gerrit, want als hij enige tijd in Alaska woont, stelt hij vast: ‘De natuur van het noorden is fris en schoon. Keurige huizen overal, geen armoede, zoals in het zonnige Mexico. Zon is leven, denk je in Nederland, maar het is dezelfde zon die dat leven aantast en in de kortst mogelijke tijd bederft.’ (p. 125) Ga ik te ver wanneer ik hierin een equivalent zie van de door Vink op een ander niveau gesignaleerde betekenis van de omgevingstemperatuur? Het is immers Gerrit, het personage, die Vink citeert. Alaska is de koudste plek die in De chauffeur verveelt zich bezocht wordt, en dat krijgt naar het eind toe nog meer nadruk. ‘Het wordt nu kouder’; met die woorden begint de voorlaatste pericoop vóór de epiloog (p. 133). En de laatste pericoop voor de epiloog luidt: ‘Een hardnekkige, vitale mossoort. Het zit ook om de koplampen van mijn auto.’ (p. 135) Er zijn hier geen onder de wind buigende bomen meer: de vegetatie is in deze koude streken gereduceerd tot mos. Leg ik rigoureus een verbinding tussen deze woorden en het proëmium of hoofdstuk 6, dan stel ik vast dat de vegetatie en de auto in dezelfde dimensie zijn terechtgekomen: die van de waargenomen werkelijkheid. Is de scheiding tussen werkelijkheid en voorstelling-van-een-werkelijkheid opgeheven? En de scheiding tussen vertellen en meta-vertellen? Laat mij niet te gauw een antwoord geven. Er volgt immers nog de retorische epiloog, in een toon die een mengsel is van een radioprogramma-voor-het-hele-gezin en een brief van de apostel Paulus: ‘Om dan met mezelf te eindigen: ...was ik met mijn zorgen en mijn grapjes u misschien een tijdje zeer nabij. Dat is dan nu weer verleden | |
[pagina 421]
| |
tijd. Als u mij zou vragen een aantal karakteristieken te geven van dit, mijn levensverhaal, dan zou mijn antwoord luiden: // a. precisie / b. optimisme / c. positieve instelling / d. negatieve instelling // Vanaf deze plaats groet ik allen die ik niet persoonlijk de hand heb kunnen drukken. Lezers en lezeressen. Misschien dat we mekaar nog eens tegenkomen, in de Kalverstraat of elders (in Singapore bij voorbeeld waar ik nog een tijdje wil wonen). Dan kunnen we het er nog eens over hebben hoe snel alles voorbijgaat in dit leven, maar dat er een middel voor is: //e. eeuwigheid. // Fairbanks, september 1978.’ (p. 135) Meta-vertelsel, dit alles. En de laatste regel, plaats en tijd waar en waarop het boek geschreven of voltooid zou zijn aanduidend, meta-meta-vertelsel. Zo treden we op twee niveaus buiten de tijd waarover te vertellen valt: op het niveau van het vertellen en op het niveau van de gedachten van de hoofdpersoon. De eeuwigheid is misschien net zo’n panacee tegen het voorbijgaan als het in het proëmium opgeroepen oerleven. We zijn weer op ons uitgangspunt terug, lijkt het, zij het dan op zijn minst zoals de mieren in Eschers ‘Band van Möbius 11’ na een omwenteling op hun uitgangspunt terug zijn: wat aanvankelijk buitenkant heette, heet nu binnenkant. Het aardige van deze vergelijking is bovendien dat in een band van Möbius begin, midden en eind in het platte vlak samenvallen. Dat moet een schrijver die voor alle drie die punten in zijn verhaal bijzondere aandacht heeft, wel aanspreken: voortgang en kern vallen ogenschijnlijk tot hetzelfde punt te herleiden.Ga naar voetnoot1 Ook lijkt er iets Teilhardiaans tot stand gebracht: in diens ‘Weltstoff’-theorie worden het materiële en het geestelijke aspect als buiten- en binnenkant van hetzelfde gezien. Grof geschetst zou er in De chauffeur verveelt zich dus een vergeestelijkingsproces plaatsvinden. Een dergelijk proces loopt parallel aan de ontwikkeling van de samenleving. Ik citeer nog één keer Vink over Teilhard de Chardin: ‘De mensheid, stelt Teilhard de Chardin, zal zich uiteindelijk tot en nieuwe eenheid “samenballen”. Maar dit proces moet een “totalisatie” zonder “depersonalisatie” zijn. Tegelijkertijd met de mensheid moet ook de mens worden gered. Dit nu is alleen mogelijk als wij onze geestelijke “beweeglijkheid” nog meer vergroten, als wij onze contacten nog inniger maken, en als wij tenslotte een deel van onszelf weten te verliezen, waardoor een nieuw krachtveld, de “liefde-energie", wordt vrijgemaakt.’Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 422]
| |
M.C. Escher, Band van Möbius 11, 1963
| |
[pagina 423]
| |
Het ziet er goed uit, voor Gerrit en Marie, aan het eind van hun geschiedenis, dat wel. Maar wat een Teilhardiaanse ernst naast zulk licht proza als dat van Krol. En ik moet mij bovendien blijven realiseren dat ik het over welgeteld drie korte passages heb gehad uit een roman van 135 bladzijden. Iets Teilhardiaans, vertaald door Vink, ik denk wel dat dat klopt. Iets Escheriaans eveneens. Maar hoezeer Teilhardiaanse en Escheriaanse gedachten ook met het paradoxale verweven zijn, zij hebben niet het laatste woord als het over de constructie van literatuur gaat, of over de constructie van één roman. Daarom denk ik dat Hofstadter, dichterlijke geest of niet, er verstandig aan heeft gedaan ingewikkelder vormen van literatuur dan het acrostichon, de dialoog en de auteurschapsdriehoek buiten beschouwing te laten. |
|