Een dartele geest
(1989)–Ad Zuiderent– Auteursrechtelijk beschermdAspecten van De chauffeur verveelt zich en ander werk van Gerrit Krol
5. De meta-verteller en M.C. EscherPas aan het begin van hoofdstuk 6 van De chauffeur verveelt zich kom ik weer terug. De reis naar Italië is dan achter de rug, evenals het verblijf op Texel, waar het huwelijk van Gerrit en Marie in een crisis bleek te zijn geraakt. Maar ook dat is aan het begin van het zesde hoofdstuk, het begin van de tweede helft van het boek, weer achter de rug. Hun leven kan opnieuw beginnen; het boek in zekere zin ook. | |
[pagina 413]
| |
Het hoofdstuk begint met de volgende pericoop: ‘Een winderige junidag. Wij keerden terug naar het vasteland, huurden er een auto, zodat we niet langer met onze koffers hoefden te lopen en ook Marie’s oosterse lampjes konden daarin een plaats krijgen. Zo reden we over de Afsluitdijk Friesland binnen. Ik voelde me weer de oude, Marie ook. Alles vergeven en vergeten. We hadden plannen. Concrete plannen en dan kun je beter geen “muizenissen” hebben. Marie hield niet van “muizenissen” en ik misschien wel, maar ik noemde het niet zo. Hoe dan ook; handen uit de mouwen, dat was het parool. Een stralende toekomst lag voor ons en een brede weg ernaartoe. Anderzijds was het ook een enigszins lege toekomst, ik wist niet helemaal wat er ging gebeuren, in wezen, maar daarover hield ik mij stil. / Prachtige bermen met van die, aan de achterzijde van het blad, witte bomen, dat wapperde en waaide... Het is het beeld dat ik aan het begin van dit boek heb beschreven. Zomerse stormen, niets dat een mens zo gelukkig maakt.’ (p. 73) Hier, in de voorlaatste zin, gebeurt iets in het platte vlak wat in de driedimensionale werkelijkheid onmogelijk is. Zo zou mijn commentaar luiden, gold het de beschrijving van een prent van Escher - diens zichzelf in de staart bijtende draak bij voorbeeld.Ga naar voetnoot1 Bij literatuur ligt het weer wat anders: naar analogie van wat Hofstadter een ‘meta-auteur’ noemt,Ga naar voetnoot2 zou je hier van een ‘meta-verteller’ kunnen spreken. Dat is iemand die aan het woord is, zo gauw binnen een boek de woorden ‘dit boek’ verwijzen naar het boek dat de lezer aan het lezen is. Dat is eigenlijk net zoiets vreemds als de twee vierkante gaten die Escher door insnijdingen aanbracht in het papier waarop hij de ‘Draak’ afgedrukt heeft.
Er is zo te zien nogal wat gebeurd met hoofdpersoon Gerrit: hij is ouder geworden, heeft een levensgezellin, doet het voorkomen concrete plannen voor de toekomst te hebben; maar toch geeft hij toe dat die toekomst net zo vaag is als toen hij achttien was. Er is veel gebeurd, er is veel veranderd, maar tegelijkertijd is er niets veranderd. Gerrit en Marie komen in Groningen aan, en hij stelt vast: ‘een stad van zakenlieden en schooljeugd, zo komt het mij altijd weer voor, dat komt van vroeger.’ (p. 73) Gerrit voert Marie, die hij im- | |
[pagina 414]
| |
M.C. Escher, Draak, 1952
| |
[pagina 415]
| |
mers in Amsterdam heeft leren kennen, ook door allerlei dorpen waar hij de weg kent. Met andere woorden: hij is weer in zijn plaats van herkomst. Ik doe daar wat omzichtig over, omdat in de beginparagrafen geen plaatsnaam genoemd wordt. Ik kon wel vermoeden dat de achttienjarige in Groningen woonde, maar dan toch meer op basis van ander werk van Krol en van zijn biografie.Ga naar voetnoot1 Doordat het personageniveau, het sub-niveau, het meta-niveau en het meta-meta-niveau (nog even afgezien van de vraag hoe je ze moet betitelen) elkaar bijna geheel overlappen, is het wel bijzonder moeilijk om zuiver te blijven in de leer van de dimensies.Ga naar voetnoot2 De meta-verteller tast zelfde zuiverheid van deze leer aan door te zeggen dat hij het is die aan het begin van De chauffeur verveelt zich het beeld heeft beschreven van wind en bomen (die nu inmiddels als abelen zijn gespecificeerd, met die witte achterkant van hun blad). Het is dus niet, of niet alleen, een citaat uit de gedachten van een achttienjarige, maar ook een uitspraak van een aanzienlijk hogere instantie op vertelgebied. Nu is de literatuurwetenschap er wel van overtuigd dat achter elke zegsman in literatuur een hiërarchie van verantwoordelijke instanties vermoed moet worden, maar door het expliciete gebruik van ‘dit boek’ wordt de lezer zich buitengewoon ervan bewust ook een meta-lezer te zijn. Hij wordt herinnerd aan het proëmium, maar hij bevindt zich op een ander niveau dan toen hij dat voor het eerst las. Hofstadter zou zeggen: de verteller staat buiten de ruimte waarin het personage spreekt;Ga naar voetnoot3 dan geldt ook dat de meta-verteller buiten de ruimte van de verteller staat. ‘Recursie’ heet dit bij Hofstadter;Ga naar voetnoot4 dit verschijnsel is ons vooral bekend als dat van de Droste-verpleegster, het is tevens in vrij elementaire vorm terug te vinden in Eschers houtsnede ‘Vissen en schubben’,Ga naar voetnoot5 waarin schubben tot vissen worden en kleine vissen tot grotere, van verschillend formaat. De voor- | |
[pagina 416]
| |
M.C. Escher, Vissen en schubben, 1959
| |
[pagina 417]
| |
stelling van Escher lijkt mij voor vergelijking met genoemd verschijnsel bij Krol nuttiger dan die van de Droste-verpleegster, omdat Escher de verhoudingen tussen de verschillende niveaus met meer variatie verbeeldt.
De parallel tussen proëmiumtekst en het begin van het zesde hoofdstuk wil ik niet al te zeer en détail trekken, omdat ik niet wil suggereren dat verbindingen in literatuur meer zijn dan hypothesen. Met die beperking zal een literatuurwetenschapper moeten leven. Het hypothetische karakter van verbindingen hangt samen met het feit dat elk literair werk zijn eigen regels stelt, regels waarnaar je je soms een ongeluk moet zoeken;Ga naar voetnoot1 vaak lijkt literatuur wel een zelfwijzigend systeem, waarin elke stap gevolgen heeft op heel verschillende niveaus.Ga naar voetnoot2 Neem nu eens het volgende, een veronderstelling. Iemand legt verband tussen de bodem van de zee en verongelukkende auto’s enerzijds (in de proëmiumtekst) en de verheven bodem van de zee (de Afsluitdijk) waarover Gerrit en Marie met hun huurauto rijden (hoofdstuk 6). Wil hij met dit verband suggereren dat we inmiddels een stuk zijn opgeschoten in de evolutie, ach, hoe langer ik er - met Vink in mijn achterhoofd - over nadenk, hoe aantrekkelijker de verbinding wordt. | |
[pagina 418]
| |
M. C. Escher, Tekenen, 1948
Douglas Hofstadter, abstract schema van M.C. Escher, Tekenen
| |
[pagina 419]
| |
Ik wil van degene die mij deze interpretatie voorschotelt, bij nader inzien ook nog wel horen dat de achttienjarige met zijn verlangen geen raad weet, maar dat de echtgenoot van Marie het toppunt van geluk ervaart in de zomerstormen. Of is het de metaverteller die daaraan zijn hoogste geluk ontleent? Hoeveel fysiek heeft een metaverteller dat hij zomerstormen kan voelen? Of gaat het puur om een verbaal gevoel (het woord ‘zomerstormen’ alleen al)?Ga naar voetnoot1 Ik laat, om redenen die ik al eerder gegeven heb, dit onderscheid nu maar even varen, en stel vast dat als Krol zomerstormen associeert met geluk, dat die associatie dan ook al gerechtvaardigd is bij het lezen van het proëmium. Zo helpt de ene pericoop de andere uit te leggen, en de andere helpt de ene uit te leggen; dat begint verdacht veel op de hermeneutische cirkel te lijken, of op Eschers litho ‘Tekenen’: twee handen die elkaar tekenen, een probleem dat Hofstadter net zo elegant oplost als de auteurschapsdriehoek.Ga naar voetnoot2 |
|