Een dartele geest
(1989)–Ad Zuiderent– Auteursrechtelijk beschermdAspecten van De chauffeur verveelt zich en ander werk van Gerrit Krol
3. Het proëmium van De chauffeur verveelt zichPratend over de structuur van De chauffeur verveelt zich zei Krol tegen Van Deel: ‘Tot bladzij 7 is de tekst vrij chronologisch, de dingen zijn in duidelijk verband met elkaar geplaatst. Het werd daarna tijd, vond ik, wilde ik mezelf blijven boeien, om dat af te breken, op bladzij 9, met zon zinnetje als: “Dit alles overdacht ik liggende op de zandvlakte ten zuiden van Amsterdam, wat nu Buitenveldert heet.” Je brengt een ander level aan.’Ga naar voetnoot2 Iets later in de roman wordt de chronologie weliswaar hernomen, maar eerst volgen er nog wat overwegingen die in typografisch opzicht opvallen, mini-pericopen waarin een enkel woord of een paar woorden van elkaar geïsoleerd zijn door wit: ‘geluk’, ‘zachtheid’, ‘hard vs. zacht’, ‘groot of klein’, ‘genoeg’, ‘te veel’. Hierover zegt Krol in hetzelfde gesprek: ‘[...] dat blijken belangrijke hoekstenen van de hele roman te zijn. Op deze plaats - zo in het wit gezet - kunnen het geen loze kreten zijn: dit moeten kreten zijn waarvan de inhoud nog komt. Ze vormen als het ware een paar voorstellen om de rest zo te noemen: geluk, zachtheid. Een soort inleiding is het ook. Met tekenfilms heb je dat. Als iemand, bij voorbeeld een dier, gaat hardlopen gaat het even overeind staan, dan gaan zijn pootjes even - op de plaats waar hij staat - als een wieltje in het rond en dan vertrekt | |
[pagina 405]
| |
hij. Je weet nu wat de basis is van die jongen [= Gerrit, az] en vervolgens begint het boek, dat over déze dingen gaat. Het wit eromheen betekent: aandacht, stoppen, nadenken.'Ga naar voetnoot1 Van Deel doorbreekt dit betoog dan met te constateren dat Krol wel eens gezegd heeft dat men zijn boeken op elke bladzij kan beginnen te lezen, en dat op elke bladzij de essentie van het boek staat. Het lijkt mij een nuttige opmerking, niet alleen in aansluiting op het voorafgaande (wat is in zo’n geval immers het nut van een proloog?), maar ook omdat ik gemerkt heb dat deze uitspraak van Krol vaak verkeerd begrepen wordt. De wat naïeve uitleg ervan luidt dat het absoluut niet uitmaakt wáár je in De chauffeur verveelt zich begint te lezen, zo min als dat in een aforismenbundel iets uitmaakt.Ga naar voetnoot2 Maar Krol bedoelt ermee dat zijn boeken niet staan of vallen met een lopend verhaal waarin de orde bepaald wordt door de vólgorde van de gebeurtenissen.Ga naar voetnoot3 De voortgang van het verhaal, de volgorde, de spanning, staan in dienst van de - al dan niet vluchtige - ideeën. Wie het boek hérleest, zal inderdaad op een willekeurige bladzij kunnen beginnen; de spanning die bij de eerste lezing is opgebouwd, is dan versneld aanwezig. Alleen bij herlezing geldt Krols uitspraak dus pas in absolute zin.Ga naar voetnoot4 Een andere uitspraak van Krol waarover Van Deel wel wat wil horen, is de volgende: ‘Je kunt een verhaal schrijven dat een begin en | |
[pagina 406]
| |
een einde heeft. En de woorden er tussenin laten zien hoe het een uit het ander is voortgekomen. Het verhaal heeft een lijn. / Je kunt ook een verhaal schrijven met een middelpunt. En alles wat er om heen staat, laat zien hoe het ene met het andere in verband staat. Het leukste is een verhaal te schrijven dat een begin en een einde heeft en ook een middelpunt.’Ga naar voetnoot1 Op dit middelpunt legt Van Deel vervolgens in zijn gesprek veel nadruk; ook de relativerende werking van het einde van De chauffeur verveelt zich komt ter sprake; maar het echte begin krijgt geen aandacht. En dan bedoel ik niet de eerste paragraaf, die Krol ‘chronologisch’ noemt, maar de eerste pericoop, de eerste acht regels, het proëmium bij uitstek.
Juist in het geval van Krol is het vreemd dat dit proëmium niet ter sprake komt. Want hij begint veel van zijn romans of novellen met een soort overweging vooraf, die hij soms expliciet ‘proloog’ of ‘ter inleiding’ noemt. (Het gemillimeterde hoofd, Een Fries huilt niet en De man achter het raam beginnen zo). Ook de voorgeschiedenis van de personages in De laatste winter valt als een proloog te beschouwen, en de opmerking aan het begin van In dienst van de ‘Koninklijke’ dat ‘dit boek’ geen roman is, en maar ten dele een autobiografie, als een overweging vooraf. In de£e vijf gevallen valt het proëmium dus gemakkelijk als zodanig te herkennen. Maar ook in boeken als De ziekte van Middleton en De zoon van de levende stad, waarin de hoofdstukken niet genummerd zijn, heeft het proëmium duidelijk de functie van een overweging vooraf of een motto.
Proëmia genoeg dus. Het is duidelijk dat zij veelal op een metaniveau (noem het ‘de abstracte auteur’) geformuleerd zijn, of als zodanig gelezen moeten worden. In De chauffeur verveelt zich is het proëmium, anders dan in de genoemde boeken, in eerste instantie in de verhaallijn opgenomen përsonagetekst: acht regels die tussen aanhalingstekens staan, worden na een regel wit gevolgd door: ‘Zo dacht ik er over toen ik achttien was.’ Daarmee lijkt dit proëmium eerder op dat van bij voorbeeld De donkere kamer van Damokles dan op dat in enig ander werk van Krol. In de roman van Hermans wordt de tekst uit de eerste alinea door de onderwijzer voorgelezen aan de lagere-schoolleerling Henri Osewoudt, die wij in het grootste deel van de roman op aanzienlijk | |
[pagina 407]
| |
latere leeftijd kunnen volgen. Op grond daarvan - en van de inhoud uiteraard - wordt dit proëmium algemeen als een parabel beschouwd.Ga naar voetnoot1 De achttienjarige scholier bij Krol denkt het volgende: ‘“De bomen buigen. Het zijn langwerpige bladervrachten die wapperen zoals de wind het aangeeft. De wolken zeilen eroverheen, genoeg verlangen op zo’n dag, maar als je het beleeft weet je er geen raad mee. Je kunt je voorstellen dat je op de bodem van de zee leeft in een stevige, doorzichtige, misschien wel vloeibare, maar ook keiharde lucht die de narcissen doet knappen en de auto’s hoe handig ook bestuurd, over de witte streep tegen elkaar te pletter doet slaan.”‘ (p.5) Is ook dit een parabel? Heeft het symbolische betekenis? En nog afgezien van het antwoord op deze vragen... is het proëmium op zijn minst niet ook een voorstel ‘om de rest van het boek zo te noemen’, zoals de begrippen ‘geluk’, ‘zachtheid’, enzovoort enkele bladzijden later? Welke vraag ik ook zou willen beantwoorden, ik zal eerst wat preciezer moeten nagaan wat er in het proëmium staat.
Het bestaat uit drie elementen: de beschrijving van een natuurverschijnsel, de constatering van gevoelens en de weergave van een verbeelding. De relatie tussen deze drie lijkt die van een Natureingang, waaruit gevoelens voortvloeien die gekanaliseerd worden in een natuurverbeelding. Of die verbeelding dient ter verduidelijking van het soort gevoel van onmacht waarvan sprake is, of juist om aan te geven dat verbeelding het enige is waarop iemand vat kan hebben, wordt absoluut niet duidelijk. Wat je er wel van kunt zeggen, is - op grond van de volgende pericoop - psychologiserend: dat het gedachten van een achttienjarige gymnasiast zijn, die zich onecht gedraagt, omdat hij zijn plaats in de samenleving nog niet heeft gevonden. In die gedachten spelen toegeven en weerstand bieden een belangrijke rol: de wolken geven toe aan de wind, de narcissen en de auto’s geven toe aan de druk op de zeebodem; de bomen daarentegen bieden weerstand en ook de mens op de zeebodem blijft leven. Wat bovendien opvalt, is dat de verbeelding in een totaal andere werkelijkheid geprojecteerd is dan die van het ervaren natuurverschijnsel: wat zich boven het hoofd van | |
[pagina 408]
| |
de achttienjarige afspeelt, wordt omgevormd tot een verbeelding in de richting van de diepste diepten. Ik kan mij voorstellen dat iemand aan het begin van zijn lectuur van de roman de proëmiumtekst in verband brengt met de titel: zit een chauffeur handig een auto te besturen, rijdt hij zich tegen een andere auto te pletter; verveelt hij zich misschien, omdat zijn handigheid niet van invloed is op het bereiken van een veilig doel? Ik kan mij ook een lezer voorstellen met een zo sterk geheugen dat hij zich - zeker wanneer hij enige tijd later merkt dat de hoofdpersonen in De chauffeur verveelt zich Gerrit en Marie heten - het gedicht ‘Verlangen’ herinnert, uit Een morgen in maart:Ga naar voetnoot1 Op een dag, in de vertikale
diepten van de Amazone
waar olifanten zweven,
nooit gezien, op een kruispunt
waar, blinkend in de zon,
de auto's wachten voor de streep,
springt haastig op haar staart
en nat, Marie voorbij,
- ik sta voor het raam
onder water
zij is op weg naar mij.
|
|