Een dartele geest
(1989)–Ad Zuiderent– Auteursrechtelijk beschermdAspecten van De chauffeur verveelt zich en ander werk van Gerrit Krol
5. Chauffeur en passagierHet zal na het voorgaande duidelijk zijn dat de chauffeur in de titel gemakkelijk als een metafoor kan worden opgevat. Toch is het zinvol eerst aandacht te besteden aan letterlijke betekenissen. Ik beperk mij daarbij voorlopig tot die passages waarin bestuurders van auto’s expliciet als ‘chauffeur’ worden aangeduid. Dat zijn er niet zo veel. Er wordt in De chauffeur verveelt zich door menigeen in auto’s gereden, ook door Gerrit, maar ‘chauffeur’ heet alleen zo nu en dan de bestuurder van een taxi of een vrachtauto. Zo’n bestuurder bedenkt niet zelf zijn doel en zijn route, maar hij wordt door anderen gestuurd. De eerste keer dat het woord gebruikt wordt, is in paragraaf 2.2. Daarin is de Zarzaitine geheten olie die in de mede door Gerrit ontworpen fabriek in Sicilië wordt verwerkt, aanleiding tot allerlei uitspraken over het gemak waarmee je in je hoofd afstanden kunt overbruggen: bij het drinken van thee kun je aan Ceylon denken, bij het slijpen van een potlood aan een ceder uit Libanon, enzovoort. En ook: ‘In Narvik of in de poolnacht rijden en denken: Zarzaitine uit Afrika. Of aan het bleke, de aardolie-industrie toegewijde meisje dat brieven typt en zorgt dat er in S. op tijd stookolie komt - gewoon door een aantal chauffeurs te bellen. Ook dat kun je “automatisch” noemen.’ (p. 40) De chauffeur is hier een vrijwel geprogrammeerd iemand, onderdeel van een zichzelf volautomatisch herstellend evenwicht: zo gauw hij gebeld wordt, gaat hij aan het werk en voert hij uit wat hem opgedragen is. Hij is de gelijke van Piggelmee in diens meest kale, metaforische vorm: een geautomatiseerde actie waarbij de bestuurster thuis zit. Of hij bij dat werk andere gevoelens heeft dan die van plicht, weten wij niet, laat staan dat wij zouden weten of hij zich bij dit werk verveelt. Zulke gevoelens zijn wel aan de orde in enkele andere gevallen | |
[pagina 233]
| |
waarin sprake is van een chauffeur. Maar dan is het nooit de chauffeur die zich verveelt, maar altijd de passagier. Zo vindt Gerrit in de auto naar Damascus zijn medepassagiers vervelend, omdat zij de chauffeur aan een soort antropologisch verhoor onderwerpen waarbij zij precies diens antwoorden opschrijven.Ga naar voetnoot1 De verhouding chauffeur-passagier is hier overigens ondergeschikt aan de verhouding informant-rapporteur. Net als in andere gevallen vindt Gerrit het schrijven van een rapport vervelend, zelfs als een ander het doet. De vraag waarom een chauffeur doet wat hij doet, of hoe een chauffeur zich voelt bij zo’n ondervraging, wordt niet gesteld. Niet de verveling van de chauffeur is immers relevant, maar de plaatsvervangende verveling van passagier Gerrit. En dat is de aan irritatie verwante vorm.
Al weten wij ook na deze passages nog bitter weinig over chauffeurs, het woord zal pas in het laatste hoofdstuk weer opduiken. Gaf Gerrit al in de eerste paragraaf van de roman een uitleg van het begrip ‘verveling’, de lezer die over het andere hoofdelement uit de titel iets meer wil weten, moet wachten tot het laatste hoofdstuk, paragraaf 9.0. Aan het begin van deze paragraaf is Gerrit in Alaska aangekomen; aan het begin van de volgende nodigt hij Marie uit ook daarheen te komen. De ontwikkelingen tussen deze twee belangrijke gebeurtenissen krijgen dus onder meer indirect gestalte in enkele passages waarin sprake is van een chauffeur. Het lijkt daardoor wel alsof Krol vindt dat hij en zijn personage eerst met deze titelfiguur in het reine moeten komen, voordat Gerrit zijn leven met Marie kan vervolledigen. Ook in deze passages voert een chauffeur opdrachten uit en is er een passagier die zich daarbij verveelt. Gerrits werk in Alaska verschilt niet van wat hij elders heeft gedaan of had willen doen: hij ontwikkelt, in dienst van een oliemaatschappij, een systeem om het werk te automatiseren. Niet zijn eigen werk, maar dat van anderen. Vierduizend man, in dit geval, die pas twee jaar later zullen komen.Ga naar voetnoot2 Overdag is hij daarmee bezig, | |
[pagina 234]
| |
’s avonds werkt hij aan ‘dit boek’, zoals Krol schrijft (p. 123). Ik vermeld dit met enige nadruk, omdat het de enige keer is dat het werken aan De chauffeur verveelt zich als een handeling die op een bepaald tijdstip plaatsvindt, ter sprake komt.Ga naar voetnoot1 Direct na deze mededeling volgt de passage die door menigeen als titelpassage is beschouwd, en die begint met de woorden: ‘Een gedachte die ik was vergeten: een chauffeur voorin en een passagier achterin.’ Hier is geen slordig construerend auteur aan het woord (nog afgezien van het feit dat Krol, gezien de vele stadia die er van een roman als De chauffeur verveelt zich bestaan, juist zorgvuldig construeert en achteraf herordent) die nog gauw in het laatste hoofdstuk wat restantgedachten kwijt moet, maar een vertellend personage dat zich ineens een situatie herinnert die de situatie waarin hij zich op dat moment bevindt, kan verhelderen. Wel heeft een dergelijk begin, vlak nadat auteur en personage een totaal verbond zijn aangegaan, ook het effect van een poëticale formulering. In andere woorden dan elders maakt Krol hier duidelijk dat vanuit het vergeten ineens sterke gedachten ontstaan: hoe zich vanuit de leegte het meest vitale in jezelf aandient.Ga naar voetnoot2 De hele pericoop luidt: ‘Een gedachte die ik was vergeten: een chauffeur voorin en een passagier achterin. De passagier heeft het niet naar zijn zin. De chauffeur brengt hem waarheen hij wil, maar de passagier wil dat niet. / Dies overmeestert hij de chauffeur door de arm om zijn nietsvermoedende hals te slaan. De auto raakt van de weg af en komt tot stilstand. Laten we zeggen dat beide mannen gezond en wel uit het voertuig te voorschijn komen, wat gaan ze dan doen? De chauffeur zal alles in het werk stellen om zijn wagen weer rijvaardig te maken; hij weet wie hij daarvoor bellen moet en even later gaat hij met zijn auto op sleeptouw naar de garage. / De passagier daarentegen heeft niet veel om te doen. Hij kan ernaar staan kijken en toezien hoe de chauffeur naar de garage gebracht wordt, hij kan ook de weg op gaan, een eind lopen, maar dat zal hem snel vervelen, hij zal een duim ophouden voor een andere auto. / Even later zien we hem, weer in een taxi, op de weg voortrazen. Hij zit met zijn diplomatentasje op zijn knieën en kan doen alsof er niets gebeurd is.’ (pp. 123-124) Zoals gezegd is het weer de passagier die zich verveelt; gevoelens van de chauffeur zijn ons ook nu onbekend. Was de titel van de | |
[pagina 235]
| |
roman niet in het geding, dan zouden wij er misschien niet eens naar vragen. De chauffeur zou je ‘dom maar gelukkig’ kunnen noemen, want hij heeft geen zorgen aan zijn hoofd. Hij hoeft geen beslissingen te nemen: wordt hem gezegd een bepaalde richting in te gaan, dan doet hij dat; heeft hij pech, dan weet hij wat hem te doen staat; stapt de passagier bij een ander in, dan hoeft hij alleen maar te wachten op de volgende opdrachtgever; hij verpersoonlijkt het wachten en het gehoorzamen, kortom: de dienstverlening. Dat hij intussen misschien een pijnlijke nek heeft, dat hij zijn collega’s via de radio zou kunnen oproepen hem te helpen, dat hij de passagier bij de politie zou kunnen aangeven, zulk soort mogelijkheden zijn van een veel te realistisch gehalte voor deze passage. Zo gauw iemand pijn heeft of wraak wil nemen, valt hij als chauffeur uit zijn rol. Tautologisch geredeneerd is Krols chauffeur namelijk alleen maar chauffeur als hij chauffeur is; dat is zijn enige functie. En volgens de regels van de tautologie weten wij verder niets van hem; volgens deze regels is het zelfs uitgesloten dat hij er gevoelens op na houdt. In dagelijkser taal geformuleerd is het geen chauffeur maar een stuur. Degene die in deze verhoudingen werkelijk stuurt, is de passagier die opdrachten geeft, en dát is degene die zich al gauw verveelt. Het is in dit verband veelbetekenend en verduidelijkend dat Krol vrijwel direct na deze passage de bezigheden van Gerrit, het schrijven van rapporten, vergelijkt met die van een passagier: iemand ‘die de ander zegt hoe hij rijden moet en zich daarbij verveelt’. (p. 124) En direct daarop heet het: ‘Er is één fijn moment. Het moment dat je instapt en zegt waarheen je wilt. De auto zet zich in beweging, rijdt weg. Het werkt. Op dat moment zou je moeten uitstappen. Betalen, uitstappen, de taxi nakijken en een andere taxi aanhouden. En je de andere kant op laten rijden.’ (p. 124) Het is ten dele een herhaling van wat vlak tevoren gezegd is met betrekking tot de passagier die de chauffeur met geweld tot stilstand gedwongen heeft; maar wat hier vooral aandacht krijgt, is het momentane karakter van genot. Verveling lijkt een kwestie van lange duur, genot is kortstondig en komt voort uit de mogelijkheid ontrouw te worden aan eerdere verlangens. Als Gerrit zo denkt, moet hij wel begrip opbrengen voor de vrouw van Piggelmee. Die geniet immers ook het meest op het moment dat zij Piggelmee wegstuurt; zo gauw hij terugkomt, is zij al tot vervelens toe gewend aan het nieuwe. |
|