Een dartele geest
(1989)–Ad Zuiderent– Auteursrechtelijk beschermdAspecten van De chauffeur verveelt zich en ander werk van Gerrit Krol
3. Piggelmee gemanipuleerdDe chauffeur verveelt zich had bijna een veel langere dubbeltitel gehad: Piggelmee, of De geprogrammeerde rechtvaardigheid; of: Piggelmee, een boek voor topmensen; of: Piggelmee de xide [de twaalfde]; of: Piggelmee of een boek voor topmensen en Waarom ik geen kunstenaar ben. Al deze titelsuggesties staan op een prominente plaats temidden van de andere: hetzij in kapitaal, hetzij in dezelfde letters en met dezelfde kleur inkt als de naam ‘Gerrit Krol’, hetzij groot bovenaan de stofmap. De geprogrammeerde rechtvaardigheid, topmensen en Krols kunstenaarschap laat ik op het tweede plan waar ook Krol ze plaatste; allereerst wil ik de sporen van Piggelmee in De chauffeur verveelt zich en het belang ervan nagaan. Daartoe is een korte inleiding in de Piggelmee-kennis misschien wel nuttig. | |
[pagina 213]
| |
Vrijwel iedereen die in Nederland na 1920 is opgegroeid, kent de figuur van Piggelmee, want sinds dat jaar heeft de Rotterdamse firma in koffie en thee ‘De Erven de Wed. J. van Nelle’ miljoenen exemplaren van de boekjes met avonturen van deze dwerg gedistribueerd.Ga naar voetnoot1 Het eerste - en daar gaat het om - was Van het Toovervischje, een berijmde en aan het commerciële doel aangepaste bewerking van een sprookje van Grimm, ‘Van de visser en zijn vrouw’.Ga naar voetnoot2 Zowel het sprookje als de bewerking geven een illustratie in fasen van de zegswijze ‘wie het onderste uit de kan wil hebben, krijgt het lid op de neus’. Maar waar bij Grimm onderin die kan metafysica zit, zit er bij Van Nelle gewoon koffie. En de dramatische tegenstelling tussen groeiende begeerte en onheilspellende weersomstandigheden uit het volkssprookje ontbreekt in Van het Toovervischje ten enen male. Desondanks zijn er legio overeenkomsten. Een dwergenpaar woont niet ver van zee in een omgekeerde pot, en zo gauw de vrouw weet dat er vlak bij de kust een vis gesignaleerd is die wensen in vervulling laat gaan, stuurt zij haar man naar het strand met het verzoek om een betere woning. Als blijkt dat het systeem van wens en vervulling echt werkt, komt er in de vrouw een mechanisme van verlangens op gang dat net zo onstuitbaar is als aanrollende golven in de branding. Haar man moet daarom opnieuw naar het strand, en opnieuw, en opnieuw; iedere keer als hij terugkeert, is weliswaar de vorige wens vervuld, maar niet haar begeerte naar nog meer en nog groter. Protesten van de man baten niet. | |
[pagina 214]
| |
Tenslotte bewerkstelligt haar ongekende grootheidswaan de ondergang van de vrouw, want wanneer zij het onvervulbare wenst, wordt alles haar ontnomen wat zij door bemiddeling van de vis gekregen had, en wonen zij weer als een dwergenpaar in een omgekeerde pot. Tot zover de overeenkomsten.
In de versie van de gebroeders Grimm is de man een hengelaar die op zekere dag een bot vangt; deze smeekt hem in het water teruggegooid te mogen worden, omdat hij een betoverde prins is. De hengelaar doet dat, maar wanneer hij dit aan zijn vrouw Ilsebil vertelt, verwijt die hem dat hij niet de gelegenheid te baat genomen heeft om iets te wensen. In plaats van de stinkende po waarin het echtpaar woont, zou de vrouw op zijn minst wel een hutje willen hebben. Zoals gezegd gaat de man op pad en willigt de bot het verzoek van zijn vrouw in. Twee weken later is de hut haar al te benauwd en wil zij een groot stenen slot. Ook dit krijgt ze, maar wanneer zij de volgende dag vanuit haar bed over het land uitkijkt, beseft zij dat een bijpassende functie nog ontbreekt; daarom wil zij dat zij en haar man koning worden. Ondanks bezwaren van de man wordt ook deze wens overgebracht, en nog dezelfde dag promoveert Ilsebil, nadat zij dank zij de bot koning is geworden, tot keizer en tot paus. Maar terwijl haar glorie, macht en aanzien groeien, worden de elementen steeds dreigender. Pracht en praal en macht van Ilsebil kunnen alleen maar toenemen ten koste van de pracht van de natuur. Is het buiten pikdonker, dan is het in de kerk die haar paleis tenslotte geworden is, helder licht door duizenden kaarsen en zuiver goud. De man houdt Ilsebil voor dat zij, nu de hoogst mogelijke wens in vervulling is gegaan, werkelijk tevreden moet zijn. Maar zij betwijfelt dat. ’s Nachts doet zij geen oog dicht, en tegen zonsopgang beseft zij dat zij in plaats van diens plaatsbekleder God zelf wil worden, om zo de loop van zon en maan te kunnen regelen. Zij port de man wakker, maar nog dringender dan vorige keren probeert die haar van het onmogelijke van haar wens te overtuigen. Pas als zij woedend wordt, vliegt hij ervandoor. Wanneer hij ten slotte in een laatste krachtsinspanning de wens van zijn vrouw tegen het geweld van wind en water in schreeuwt, antwoordt de bot dat hij wel terug kan gaan, omdat Ilsebil weer in de po zit. | |
[pagina 215]
| |
In de zeer vrije bewerking op rijm van dit sprookje, die Van het Toovervischje is, is het de man die een naam heeft; PiggelmeeGa naar voetnoot1 en zijn vrouw wonen bovendien niet in een po, maar - iets keuriger - in een omgekeerde keulse pot. Verder is Piggelmee geen visser, maar jager. Van het bestaan van de tovervis komen zij op de hoogte door een bericht in de ‘Dwergenkrant’. Ook de verhouding tussen man en vrouw is in de Piggelmeeversie anders dan in die van Grimm. In de oudste versie ligt elk initiatief bij de vrouw; in de bewerking is het de man die, na overleg, het eerst wat te wensen heeft: ‘een huisje / Met een schoorsteen en een dak.’ Hoewel de vrouw dit verzoek aanvankelijk te gewaagd vindt, verliest zij na inwilliging van deze eerste wens haar schroom, en beginnen de rolverhoudingen meer op die in het sprookje te lijken: eerst wil zij meubels, dan mooie kleren voor hen beiden, daarna een hulp in de huishouding, vervolgens een volle zak met geld, en dat alles binnen één dag. De volgende dag gaat Piggelmee niet meer op jacht: geld is er genoeg, en hij kan nu thuis op zijn gemak koffiedrinken. Maar omdat de koffie hem niet smaakt, zegt hij tegen zijn vrouw dat zij, nu ze rijk zijn, wel een beter soort kunnen drinken. De vrouw weet niet welke dat zou moeten zijn en suggereert hem de vraag aan het tovervisje voor te leggen. Uiteraard, gezien de herkomst van het Piggelmee-boekje, adviseert het visje Van Nelle’s koffie. Zo gaat het nog maanden door: Piggelmee wordt met de meest onnozele vragen naar zee gestuurd, als was het visje zowel keukenprins als gediplomeerd loodgieter. Er is absoluut geen sprake van een escalatie van wensen. Pas in de beschrijving van de laatste wens zitten weer wat parallellen met het oorspronkelijke sprookje. Net als bij Grimm begint de aanloop tot deze wens op een ochtend, zij het niet de ochtend na een doorwaakte nacht. De introducerende strofe luidt: ‘Eéns, het was zoo koud dien morgen, Moest onze arme Piggelmee, / Hij wou juist wat langer slapen, / Toch naar ’t vischje, toch naar zee.’ Net als bij Grimm is de man moe, en met enige goede wil valt de kou als een voorbode van naderend onheil te beschouwen. De vrouw wil namelijk dat Piggelmee om nog betere koffie gaat vragen | |
[pagina 216]
| |
dan die van Van Nelle. Begrijperlijkerwijs treedt zij met deze vraag buiten de grenzen van het mogelijke en dus wordt hun alles weer ontnomen wat de vis had gegeven. Omdat een dergelijk einde voor een commerciële versie weinig gelukkig is, volgt er nog een episode waarin de vis, uit medelijden met Piggelmee, hen in hun keulse pot toch Van Nelle’s koffie laat drinken. De nogal drabbige moraal is dan: hoe arm je ook bent, Van Nelle’s koffie maakt je gelukkig.
Nergens in de roman wordt Grimm genoemd; Piggelmee daarentegen herhaalde malen, zij het niet in de woorden van de verworpen titelsuggesties.Ga naar voetnoot1 Eerder heb ik al aangegeven in welk emotioneel complex Piggelmee en diens roep tot het visje voor Krol passen.Ga naar voetnoot2 Het is daarom niet vreemd dat de metaforen voor de verhouding tussen Gerrit en Marie die Krol aan het Piggelmee-verhaal ontleend heeft, zich laten verbinden met die van andere verworpen suggesties en die van de uiteindelijke titel. De eerste keer dat Piggelmee ter sprake komt, zijn we al in de tweede helft van het boek. In de betreffende paragraaf, 7.0., wordt een ogenschijnlijk gelukkige periode uit het leven van Gerrit beschreven: hij heeft dan, in Groningen, werk dat hem bevalt, hij voelt zich nuttig en wanneer hij en Marie oude kennissen bezoeken, maken zij de indruk dat het hun goed gaat. Toch blijkt voldoende uit terloopse opmerkingen dat die voorspoed en dat geluk alleen maar een vernisje zijn op hun nog steeds broze verhouding. Pas in de nogal abrupte verwijzing naar PiggelmeeGa naar voetnoot3 komt dat in al zijn navrante scherpte aan het licht: ‘V.: Waarom werd het vrouwtje van Piggelmee steeds venijniger? / A.: Niet omdat ze steeds meer wilde hebben, want dat kreeg ze immers. Nee, ze had de pest in omdat Piggelmee zo vaak van huis was. Dat staat niet in het boek van Van Nelle, maar zo is het wel. Hij werd er elke keer weer op uit gestuurd. Liep hij op zijn klompjes door de duinen, maar wat je niet leest is dat hij zelf zo graag wilde en toch kun je het weten, want op een van de eerste bladzijden staat al: schoot een haasje of konijn. Piggelmee was een jagertje.’ (p. 85) | |
[pagina 217]
| |
Dat Gerrit genietend door de provincie Groningen kan rijden, wekt de jaloezie van Marie. Die uitleg van de verhoudingen in De chauffeur verveelt zich levert Van het Toovervischje. Het werkt als een symbool, omdat het verband tussen Piggelmee en de vertelde geschiedenis alleen maar wordt gesuggereerd. In de vorm van een vraag met antwoord wordt de paragraaf samengevat, als was het er een uit een leerboek voor Piggelmee-kunde. Deze verrassende vorm past heel goed bij Krols opvattingen over lateraal denken. Elders blijkt de lectuur van Van het Toovervischje Gerrit niet alleen inzicht te verschaffen, maar ook troost; het verband tussen zijn eigen situatie en die van Piggelmee wordt nu, in hetzelfde hoofdstuk 7, geëxpliciteerd. Anderen, zegt hij, mogen getroost worden door Pinokkio of Pierrot, hij, ‘die de Frans/Romaanse literatuur niet ken[t], vind[t] troost in [het] plaatje, van Piggelmee’Ga naar voetnoot1 waarop je het moment ziet dat diens vrouw hem uit bed trekt voor zijn laatste - en fatale - opdracht, met daaronder de woorden: ‘Hij wou juist wat langer slapen’. Dit plaatje staat in De chauffeur verveelt zich afgedrukt (p.98), met het commentaar: ‘De vrouw die mij uit het bed trekt is niet Marie. Het is alleen maar een sterke kracht, genaamd de Plicht. En dat is, als je het goed bekijkt, ook wel literatuur misschien, over honderd jaar.’ (p.99) Voelt Gerrit zich getroost doordat er in de literatuur lotgenoten te vinden zijn? Of doordat hij beseft dat je beter door je eigen plichtsgevoel tot daden kunt worden aangezet dan door je vrouw? Getroost door literatuur of door realiteit? Het lijkt niet zoveel verschil te maken, omdat wat nu nog als harde werkelijkheid gezien wordt, over honderd jaar wel fictie zou kunnen zijn. Impliciet wordt in deze passage Piggelmee namelijk in verband gebracht met de geprogrammeerde rechtvaardigheid, een begrip dat het tot gesuggereerde ondertitel heeft gebracht: wanneer de reeds in het begin van het boek (p. 12) aangekondigde geprogrammeerde rechtvaardigheid een feit is, zijn plicht en plichtsbesef overbodige begrippen geworden, verwant aan fictie dus. Het zal de tijd zijn dat niets meer hoeft, dat er geen innerlijke drijfveren zijn noch uiterlijke opdrachtgevers. ‘Zondagochtend, alle dagen van mijn leven,’ heet het even later.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 218]
| |
Evenmin als de eerste keer wordt het verhaal van Piggelmee nu zonder meer overgenomen. De eerste keer gaf Krol aan dat je ook bij het Piggelmee-verhaal tussen de regels moet kunnen lezen, de tweede dat een metafoor waarbij je het ene personage vervangt door het andere te beperkt is: de invloed van de uiterlijke factor Marie valt weg tegen die van de innerlijke factor Plicht. Die Plicht is zoiets als Piggelmees jagersinstinct: een onweerstaanbare innerlijke drijfveer, een zwakte waarvan de buitenwereld moeiteloos kan profiteren.
In deze beide passages is de rol van Piggelmee ingebed in emoties: het venijn van Marie, het plichtsgevoel van Gerrit. De derde Piggelmee-passage is neutraler: ‘Piggelmee, hollende door de duinen naar de zee, is zo’n [op afstand bestuurde geautomatiseerde, az] actie. De bestuurder(ster) zit thuis.’ (p. 125) Een ander voorbeeld van zo’n actie is, volgens Krol, het autorijden. Daarmee wordt een eerste verband gegeven tussen Piggelmee en de definitieve titel. Maar er is ook een verband tussen deze passage en het verhaal van Gerrit en Marie. De paragraaf waarin deze passage staat, is de eerste van hoofdstuk 9. Gerrit is dan alleen in Alaska en beseft hoe langer hoe meer dat hij Marie mist. Net als de beide vorige keren valt Piggelmee als een afspiegeling van Gerrit te beschouwen. Die beseft nu, door dit spiegelbeeld, dat hij weliswaar uit vrije wil bij Marie is weggegaan, maar dat Marie hem desondanks niet losgelaten heeft. Marie lijkt in alle opzichten op de thuisgebleven vrouw van Piggelmee. De vierde Piggelmee-passage - de hereniging van Gerrit met Marie heeft dan inmiddels plaatsgevonden - vormt van deze reeks als het ware de overtreffende trap. De naam van Piggelmee valt nu niet meer, noch wordt er naar diens vrouw verwezen, maar er is direct sprake van de figuur op de achtergrond in het sprookje zelf, het Toovervischje:Ga naar voetnoot1 ‘Ik zei dat ik nooit meer van een andere vrouw zou kunnen houden dan van haar en ik gaf de redenen aan waarom [...] en zij, in het licht van de nacht, hield me nog staande, zeggende, als het Toovervischje, dat, met haar, de hele wereld voor mij was.’ (p. 131) Piggelmee die zichzelf als jager de duinen in stuurt en zijn vrouw die hem om boodschappen stuurt, dat zijn twee vormen van sturen die samenvallen, hoewel ze niet met elkaar in harmonie zijn. Het | |
[pagina 219]
| |
visje, wezen van een andere orde, is tot een hogere, want harmoniërende vorm van sturen in staat. Aan zo’n wezen van een andere orde nu wordt Marie gelijk na de hereniging in Alaska. Zij is dan geen ontevreden, veeleisende vrouw meer die Piggelmee-Gerrit manipuleert. In de hereniging lijken de alledaagse verhoudingen van sturen en gestuurd worden opgeheven door wat je een deus ex machina zou kunnen noemen.
Behalve deze vier expliciete verwijzingen naar het Piggelmee-verhaal vallen er ook nog wat verborgen parallellen te signaleren. Zo is Marie op het moment dat Gerrit met haar in contact komt, koffiemeisje. Zij heeft in deze introductie zowel trekken van de vrouw van Piggelmee als van het tovervisje: zij gooit resoluut het maatglas weg waaruit Gerrit jarenlang zijn koffie had gedronken en vervangt dit door een schoon (p. 13). Als zij enige tijd later getrouwd zijn, is een van Gerrits grootste weekendgenoegens het geborgen zijn in ‘de geur van ophanden zijnde koffie’ (p. 18). Wij bevinden ons dan echter, anders dan bij Piggelmee, nog maar aan het begin van de geschiedenis; Gerrit en Marie zijn dus nog boordevol verlangens. Zou Gerrit op dat moment al in Piggelmee-metaforen denken, dan zou hij nog de oorspronkelijke armeluiskoffie drinken en dan zou hij in Marie nog niet meer zien dan de vrouw van Piggelmee aan het begin van haar wensreeks. Dat zij uiteindelijk de gedaante van het tovervisje zou aannemen, kon hij nog niet vermoeden. Meer nog dan door dit dunne koffiedraadje is de geschiedenis van Gerrit en Marie met het Piggelmee-verhaal, en met het oorspronkelijke sprookje, verbonden door de draad van de nooit vervulde wensen. Van deze draad vormt ook het einde van de roman een onderdeel. Op de vraag van Van Deel waarom hij De chauffeur verveelt zich liet eindigen met het woord ‘eeuwigheid’, antwoordde Krol: ‘Omdat dat het hoogste is wat je kunt bereiken, he. En het staat er zo droog aan het eind. Een klap!’Ga naar voetnoot1 Dat is andere koffie dan Van Nelle’s koffie; heuse metafysica, zou ik zeggen. Een onderlinge vergelijking van de concrete wensen lijkt me minder nuttig dan die van de globale structuur. Ook in De chauffeur verveelt zich komt aan groei een abrupt einde. Anders dan in het sprookje echter is er in Krols roman sprake van meer dan één groei-cyclus en daardoor ook van meer dan één breukmoment, en zijn er meer gebieden waarop op- en neergang betrekking hebben dan alleen | |
[pagina 220]
| |
dat van de materiële voorspoed. In ander verband merkt Gerrit op dat een automatische Sisyphus zijn levenswerk zou zijn (p. 115), maar soms lijkt het wel alsof in zijn eigen ontwikkeling dat levenswerk al gestalte heeft gekregen; die uitvinding is dus niet meer nodig. Alleen het slothoofdstuk onttrekt zich aan de neergang. De parallel met het Piggelmee-verhaal geldt niet tot aan het eind. Je zou kunnen zeggen dat Krol zijn roman beëindigt voordat de fatale wens kan worden uitgesproken, zodat de vis niet kan straffen.Ga naar voetnoot1 Beter is het te zeggen dat deze wens wel wordt uitgesproken, zij het niet meer geformuleerd als een wens van het personage Gerrit maar als een zekerheid van de auteur Krol; die richt zich aan het slot direct tot zijn lezers en lezeressen. Daarmee treedt hij buiten de grenzen van zijn verhaal op een manier die in het verhaal van Piggelmee aan het tovervisje is voorbehouden. Voor een nadere uitleg van de wending die het verhaal neemt, is meer nodig dan alleen aandacht voor Piggelmee. Iets daarvan komt verderop aan de orde.
In drie van de vier Piggelmee-passages staat dat iemand op pad gaat omdat hij, door zichzelf of door een ander, gestuurd wordt. In de eerste wordt Piggelmee zowel door zijn vrouw als door zichzelf gestuurd, in de tweede is een innerlijke drang, de Plicht, zijn motor, in de derde wordt alleen de thuis zittende vrouw als bestuurster beschouwd. Daarenboven kun je je op grond van de vierde passage afvragen in hoeverre het tovervisje alles heeft geleid. Zodat de vraag is: wie heeft welk stuur in handen? Zo kom ik toch, vanuit de verworpen titelsuggesties, bij de gekozen titel terecht. In een beschouwing over een roman die De chauffeur verveelt zich heet, luidt de vraag: wie of wat is de chauffeur? Aan een antwoord op die vraag heb je pas wat als je bovendien weet wat verveling is en waarmee dat in deze roman samenhangt. Dat de speurtocht naar een en ander mij ook op het spoor brengt van nog een sprookjesfiguur - of liever: een sprookjesachtige figuur - maakt een en ander des te interessanter. |
|