Een dartele geest
(1989)–Ad Zuiderent– Auteursrechtelijk beschermdAspecten van De chauffeur verveelt zich en ander werk van Gerrit Krol
2. Over het verhaal ‘De Grauwe Vliegenvanger’Ga naar voetnoot2‘De Grauwe Vliegenvanger’ vertelt de tragische geschiedenis van Cesare Bocardo, die jarenlang al zijn vrije tijd besteedt aan de creatie van een geformaliseerd beschrijvingssysteem van de werkelijkheid. Aanleiding tot deze onderneming was de beschrijving van een vogel die hij in een Vogelboekje had gelezen, die precies van toepassing bleek op een door hem waargenomen pimpelmees. Wat als een geniale gedachte begon, wordt echter een karwei zonder eind dat zijn leven ruïneert. Als hij er na vele jaren mee stopt, wil hij niet meer naar zijn werk, wordt hij door zijn vrouw Barbara verlaten en besluit hij de wereld de rug toe te keren. ‘Weg met de rede! Terug naar de natuur!’ denkend trekt hij zich terug op het eiland Camenes. Een wandeling langs het strand en door de duinen van dit eiland brengt hem tenslotte oog in oog met een vogeltje dat hij met behulp | |
[pagina 178]
| |
van het Vogelboekje weet te determineren als de Grauwe Vliegen-vanger. De ontdekking dat dit voor hem onbekende vogeltje al precies beschreven is, lijkt de vervulling van zijn leven. Cesare Bocardo blijft als een Brahmaan zitten waar hij zat, waarna de vogel op zijn hoofd een nestje begint te bouwen. Als er eitjes in komen te liggen, is Cesare Bocardo inmiddels dood. In de loop der aan deze reis voorafgegane jaren waren zijn beschrijvingssystemen steeds meer geperfectioneerd. Wanneer hij meent de geniale ontdekking te hebben gedaan dat de twee grondregels van de logica, de substitutieregel en de deductieregel, tot één regel zijn terug te brengen, raakt zijn denken in een dusdanige stroomversnelling dat hij de hele wereld der verschijnselen door voortdurende halvering laat krimpen tot één ding: zijn Ik. Dit begint vervolgens weer als het heelal uit te dijen. In plaats van het hierbij te laten en met Barbara op vakantie te gaan, werpt Cesare Bocardo zich op het vereenvoudigen van de taal: een eenvoudige syntaxis maakt hij steeds complexer in de hoop dat ‘de ideale stommeling’ deze zelfs zal begrijpen. Gaan zij uiteindelijk toch samen met vakantie naar zee, dan vraagt Barbara hem of hij nu klaar is. Dit stemt hem droevig, maar in plaats van toe te geven dat zijn systeem tot niets geleid heeft, begint hij een half jaar na terugkeer aan een beschrijving van de werkelijkheid die moet lijken op Linnaeus’ beschrijving van de planten. In zijn ‘catalogus. Zijnde een lijst van alle zienlijke en onzienlijke dingen’ beschrijft hij de dingen aan de hand van eigenschappen en combinaties ervan. Nog steeds meent hij dat de wereld ooit zijn genialiteit zal erkennen. Ter vereenvoudiging van zijn beschrijvingen geeft hij de door hem genoteerde combinaties van eigenschappen namen. Zo heet zijn koffer Camenop, zijn tas Camestrop, de veerboot Darii; zienlijke en onzienlijke dingen hebben er namen als Darapti, Disamis, Felapton, Celarent en Fresison, Datisi, Ferison en Dimaris. Als om te benadrukken dat het onwrikbare definities vooraf zijn en geen wankele beschrijvingen op grond van waarneming, wordt van deze laatste gezegd dat Cesare Bocardo hem nooit gebruikt heeft. Het woord bestaat dus wel, het bijbehorende begrip nog niet. Deze eigenaardigheid kan worden verklaard (een verklaring die het verhaal maar ten dele, en dan nog zeer verborgen geeft) uit het feit dat al deze namen afkomstig zijn uit de traditionele formele logica. In de Summulae Logicales van de dertiende-eeuwse scholastische logicus Petrus Hispanus, destijds het bekendste en toonaangevende leerboek op dit gebied, zijn het de namen van geheugensteuntjes | |
[pagina 179]
| |
voor het onthouden van de syllogismen. De eigennamen Camenes, Cesare, Bocardo en Barbara hebben dezelfde herkomst.Ga naar voetnoot1 Omdat deze namen ondubbelzinnig zijn, speelt Cesare Bocardo er een logisch spel mee: zij kunnen alleen na elkaar voorkomen, nooit gelijktijdig. ‘Beurt afwachten, waar de een is kan de ander niet zijn. Dat moesten zij toch weten?’ Zo bezweert hij ze, wanneer hij ze niet meer uit elkaar dreigt te kunnen houden.Ga naar voetnoot2 Niet alleen Cesare Bocardo beseft hoe hinderlijk zuivere logica kan zijn, ook zijn geestelijke vader weet dat. Jaren later zal Krol schrijven dat dat nu juist de handicap is van logica: dat deze altijd volgorde nodig heeft, dat altijd het ene ná het andere moet gebeuren. Een mens is echter tot meer dan formele logica in staat; het zenuwstelsel geeft ons het vermogen miljoenen dingen tegelijk te doen.Ga naar voetnoot3 In zekere zin zit dit vermogen tot gelijktijdigheid al in de naam ‘Cesare Bocardo’ verborgen. In de traditionele formele logica betekent ‘Cesare’: ‘Als A geen B is en A elke C, dan is B geen C.’ En ‘Bocardo’: ‘Als A elke B is en C niet een B, dan is C niet een A.’Ga naar voetnoot4Twee syllogismen die elkaar aanvullen dus. Iemand wiens naam uit deze paradoxale combinatie bestaat, moet dus wel superieur zijn aan de logica. Om de beperkingen van het systeemdenken te ontvluchten gaat Cesare Bocardo naar het op Terschelling geïnspireerde eiland Camenes, maar de logica laat hem onderweg niet met rust. In de nacht die de reis ernaartoe duurt, wordt hij belaagd door alles wat hij eerder bedacht heeft: zijn leven trekt als een hem martelende Catalogus aan hem voorbij, waarbij de syllogismen proberen hem zijn ene oog uit te trekken. Kennelijk willen zij hem voor de rest van zijn leven voor de logica behouden. Omdat logica geen gelijktijdigheid of diepte ziet, kan zij immers met één oog toe. Hadden de syllogismen met hun martelwerk succes gehad, dan was Cesare Bocardo tot levenslange formele logica gedoemd. Maar zij slagen niet. Zijn ziel wordt gered, en Cesare Bocardo krijgt tenslotte het mateloze geluksgevoel op weg te zijn naar huis: ‘wat een | |
[pagina 180]
| |
gevoel, wat een strijdlust, ja een viking voelde hij zich, een held die huiswaarts voer.’Ga naar voetnoot1 Deze vergelijking maakt van de reis naar Camenes ook een reis terug in de tijd: een effect dat door latere mededelingen in het verhaal versterkt wordt.Ga naar voetnoot2 Uiteindelijk komt Cesare Bocardo zelfs in een preparadijselijke wereld terecht, zo lijkt het. Maar zo ver is het nu nog niet. Verjongd komt hij ’s morgens om 6 uur uit deze geestelijke en lichamelijke uitputtingsslag te voorschijn: ‘bij zijn ontwaken had hij zelfs het gevoel dat het zondagochtend was, half tien, zo licht zo zorgeloos.’Ga naar voetnoot3 Na een kort verblijf in zijn hotel besluit hij op pad te gaan, rijp als hij is voor een confrontatie met het onbekende. Hij neemt de Long-way - in werkelijkheid de naam van de weg van West-Terschelling naar het Noordzeestrand noordoostwaarts - maar zijn doel zal verder liggen dan het Tipperary uit het liedje, want op het strand, aan de waterlijn, loopt hij ‘gedragen op de westerstorm, op weg naar de oneindigheid.’Ga naar voetnoot4 Langs het strand; dat is een lokatie vol betekenis. Het is een landschap waarop de logica geen vat heeft; alleen de taal van de natuur geldt er. Of de ontroerende taal van het nog onbegrepene. Ook dat geldt net zo goed voor de schrijver als voor zijn personage. Elders, in een gesprek over zijn calvinistische milieu van herkomst, vertelt Krol dat op de slaapkamer van zijn ouders naast de foto van zijn jong overleden grootmoeder de tekst van een gezang hing: ‘Wat mij van die hele slaapkamer, inclusief dat portret, de meeste emoties gaf, altijd weer, was het eind van dat gezang: “tot ik aan d’eeuwige stranden de ruste vind”. [...] Zo wist ik niet wat “ruste” was en “d’eeuwige stranden”. Waarom heb je, als je dat leest, nou een geweldig verlangen om dat mee te maken, terwijl je niet eens weet wat het betekent? Je hebt er geen notie van dat het alleen maar woorden zijn die dat oproepen. Het gevoel wordt ook opgeroepen door fragmenten uit het Piggelmee-verhaal: “Visje, riep hij reeds van verre, visje in de zee” of zoiets.’Ga naar voetnoot5 En op nog weer een andere plaats schrijft hij over de stemming die | |
[pagina 181]
| |
het strand oproept, ‘als je er in je eentje loopt, in gewone stadse kleren.’ Hij vertelt dat hij zo op een keer een man in een pofbroek en met een ijsmuts op ontmoette: ‘Wij groeten en passeren elkaar. Even later loop ik achterstevoren en kan ik zien hoe ver weg hij al weer is: een paaltje, een stipje op de witte horizon. En mij overvalt plotseling een vreemd gevoel, van jaloezie bijna: het verlangen om ook zo’n stipje te zijn.’Ga naar voetnoot1 Het merkwaardige van dit verlangen is dat het zowel iets onmogelijks betreft als iets dat eigenlijk op het moment van verlangen al verwezenlijkt is. Al kun je onmogelijk jezelf als stipje zien, de man in de verte zal je, als hij zich omkeert, wel als een stipje op de witte horizon zien. Pas als je twee verschillende posities tegelijkertijd inneemt, wordt het verlangen werkelijkheid. Niet in de logica, wel bij voorbeeld in de verbeelding.
Terug nu naar het strand in ‘De Grauwe Vliegenvanger’. Al eerder in het verhaal, nog voordat hij aan zijn Catalogus gaat werken, heeft Cesare Bocardo in een vergelijking het duin voorgesteld als een soort landschap dat boven de wetten van de logica verheven is. Op het moment dat hij leest dat de substitutieregel een regel a priori is, die thuishoort in het gebied van de metalogica, beseft hij: ‘Het was dus geen logica. Hij was door de logica heen geschoten als door een tunnel, hij kwam er aan de andere zijde weer uit, en wat een woestenij! Hij was alleen. Hij stond alleen op een groot grijs duin, bij wijze van spreken, en bladerde in een Inleiding waarvan alleen maar het Voorwoord voor hem betekenis had...’Ga naar voetnoot2 Een andere strandervaring - en nu niet meer ‘bij wijze van spreken’ - dateert van vijf jaar vóór zijn eenzame terugtocht naar Camenes. Wanneer hij met zijn vrouw BarbaraGa naar voetnoot3 aan zee is, merkt hij dat de zon in staat is de mensen om te keren als schelven hooi. Aan deze waarneming ontleent hij de illusie dat zijn geest via het papier eveneens in staat moet zijn de witte zijde van de mensen naar boven te leggen.Ga naar voetnoot4 Dat het papier niet gelijk is aan de wereld en hij niet gelijk aan de zon, zal hij pas veel later beseffen. Op dat moment aan het strand is hij, in zijn Marsmaniaanse zelfvergroting, aan de zon verwant.Ga naar voetnoot5 | |
[pagina 182]
| |
Wanneer Cesare Bocardo zijn eenzame wandeling over Camenes vervolgt, loopt hij weg van het noordelijke strand, door het duingebied naar het zuidelijke deel van het eiland, waar hij in een groene vallei terechtkomt met vier eendenkooien. Die moet hij van twintig jaar eerder kennen, maar hun bestaan was hij vergeten: ‘Het laatste duin van het eiland, verder ging men niet, maar daar lagen ze, behoed en bewaard in een rijtje dat hij zijn leven lang vergeten had: Takkenkooi, Jan Willemskooi, Horrekooi, Rimkeskooi - o, die namen, die volgorde!’Ga naar voetnoot1 Met een gevoel alsof hij het paradijs herwonnen heeft, gaat Cesare Bocardo zitten. Dan merkt hij het vogeltje op waarvan hij de naam met behulp van het zich toevallig in zijn bagage bevindende Vogel-boekje zal achterhalen. Hij heeft er zijn hele determinatietabel voor nodig om erachter te komen dat het de Grauwe Vliegenvanger is, want het is de allerlaatste vogel die erin genoemd wordt. Maar hij geniet van de formuleringen in het boekje: ‘Táál was dit, helder en gezond als de natuur zelf.’Ga naar voetnoot2 Cesare Bocardo blijft zitten waar hij zit en valt ‘met Rimkeskooi en al, met het hele eiland, voorover de grote duisternis in.’Ga naar voetnoot3 Hij heeft het gevoel buiten het heelal te treden, en dan komt de Grauwe Vliegenvanger met een takje in zijn bek. Het is een detail dat natuurlijk verwijst naar het begin van een nieuwe wereld na de zondvloed, en met enige goede wil is het duin bij de Rimkeskooi nog wel te zien als een Terschellinger of Camenesser Ararat, maar het kan ook een preparadijselijke woestenij suggereren; ook die kan ooit bewoonbaar zijn gemaakt door vogels met takjes in hun bek. Hoe dan ook: er is hier sprake van een absoluut begin. De mededeling in vogel-boekstijl vlak voor het einde van het verhaal heeft namelijk niet meer betrekking op de Grauwe Vliegenvanger zelf, maar op de eitjes van deze vogel, op een prenataal stadium dus. | |
[pagina 183]
| |
En Cesare Bocardo, die dacht dat hij naar de Grauwe Vliegenvanger op zoek was geweest, komt tot het inzicht dat het initiatief van de vogel is uitgegaan: die heeft hém uitgezocht, en maakt een nest op zijn hoofd. De vogel heeft daar geen taal voor nodig; dat wil zeggen dat de zienlijke en onzienlijke dingen er kennelijk eerder waren dan de met taal onderzoekende mens, en dat deze dingen ook langer standhouden. Zij waren er eerder dan Cesare Bocardo, zij zijn er nog als hij al overleden is.
Ik wil nog even terugkomen op het zinnetje waarin de namen van de eendenkooien worden genoemd. Cesare Bocardo heeft nooit meer aan hun namen gedacht, maar ze komen ineens weer in hem op, op het moment dat hij de kooien ziet (‘o, die namen, die volgorde!’). Het is net zo’n rijtje als ‘Groningen, Hoogezand, Sappemeer, Zuidbroek, Winschoten...’, dat ergens onderin het geheugen verblijft zonder dat men het beseft. Is het van belang dat Cesare Bocardo zich op dit ultieme moment - hij staat immers vlak bij de grens van zijn leven, en hij zal moeten zoeken tot de uiterste grens van het Vogelboekje - deze namen herinnert? Ik denk het wel. Het zijn namelijk geen door hem zelf bedachte namen of namen uit een formeel logisch systeem, maar namen als die welke hij op school geleerd heeft (een als ezelsbruggetje fungerend rijtje) en die hem in staat stellen met een ander te communiceren, zoals dat met de naam ‘Grauwe Vliegenvanger’ ook kan. Het lijkt erop dat in het verhaal ‘De Grauwe Vliegenvanger’ de ondergang wordt geschetst van iemand die koste wat het kost op eigen gelegenheid een systeem wil scheppen dat welbeschouwd al lang bestaat. Het bestaat in Vogelboekjes, het bestaat in ons geheugen als verborgen herinnering. Voor een communicatiesysteem zoals Cesare Bocardo had willen bedenken, blijkt de formele logica niet nodig.
Personages als Cesare Bocardo komen, zoals gezegd, in het werk van Krol wel vaker voor. Zijn naaste verwant is Pipper, in De ziekte van Middleton. Die schrijft eerst zijn ‘Kwadraat’, ‘een taal, of schrift van eigen vinding dat zich evengoed van rechts naar links als van links naar rechts laat lezen, of van boven naar beneden, of van beneden naar boven, het maakt niets uit.’Ga naar voetnoot1 Daarna ontwerpt hij een Katalogus, ‘een moeilijk toegankelijk werk waar voorlopig niemand | |
[pagina 184]
| |
iets aan heeft’, ‘een eenvoudig model van de wereld en van ons zelf’, ‘een systeem waarin niets meer aan elkaar gelijk is.’Ga naar voetnoot1 Anders dan in ‘De Grauwe Vliegenvanger’ lijken in De ziekte van Middleton de kwaliteiten van de Katalogus wel erkend te worden: Pipper krijgt een studiebeurs voor de in Berkeley University ondergebrachte C.S. Peirce Universiteit.Ga naar voetnoot2 Het is echter een dubieuze erkenning: gedurende het halve jaar dat de Katalogus op de leestafel van Berkeley ligt, wordt deze wel ingekeken maar niet gelezen, en als Pipper na twee jaar de universiteit verlaat, blijkt zijn naam niet op de trimesterlijsten te staan. Het is dus maar de vraag of hij en zijn Katalogus er werkelijk geweest zijn; zij zijn als het ware tot de onzienlijke dingen gaan behoren. |
|