Een dartele geest
(1989)–Ad Zuiderent– Auteursrechtelijk beschermdAspecten van De chauffeur verveelt zich en ander werk van Gerrit Krol
5. Het tijdsverloop in De chauffeur verveelt zichEr worden in De chauffeur verveelt zich zeven jaartallen genoemd. Slechts twee ervan hebben direct betrekking op de handeling: in paragraaf 1.0. wordt de sfeer van een zaterdagmiddag in ‘Winter ’63’ beschreven (p. 17), in paragraaf 3.1. is sprake van ‘de langdurige zomerstaking van ’68’ (p. 48). Drie andere jaartallen, waarvan twee eveneens in 3.1., hebben indirect met de handeling te maken: een noot (p. 51) meldt dat het boek van Vink - dat Gerrit gelezen heeft (p. 46) - in 1969 is verschenen,Ga naar voetnoot1 en in een door Gerrit geciteerde tekst is sprake van voorbije automatiseringsactiviteiten in Libië in 1970 (p. 54). Het derde van deze jaartallen is heel precies: ‘May 26 1970’, de datum van het nummer van Oil & Gas Journal, waaruit in paragraaf 7.3. wordt geciteerd (p. 93). De handeling is op dat moment het jaar 1970 al gepasseerd, maar omdat het de datering van een geciteerde bron betreft, is de tijdsafstand tussen publikatiedatum en moment van citeren niet relevant.Ga naar voetnoot2 Afgezien van het slotjaartal 1978 komt er verder alleen in paragraaf 5.0 nog een jaartal voor. Het is het meest publiek bekende van | |
[pagina 157]
| |
de zeven, wordt ook als zodanig gepresenteerd en dient daardoor mede ter bevestiging van de correctheid van Krols omgang met feiten. De passage waarin het jaartal voorkomt, luidt: ‘Ik had als prinsje geboren kunnen worden. De kans is wel klein, maar als je eenmaal een prins bent, dan ben je het ook helemaal. Het volk in rep en roer: een prins! Dan zou ik in die tijd, 1938, zoals we weten, iets bijzonders zijn geweest en dan was ik nu koning.’ (p. 71)Ga naar voetnoot1 Een deel van de overige feiten krijgt door relatieve tijdsaanduidingen een precieze historische plaats; het merendeel van de gebeurtenissen valt slechts om en nabij te dateren. Daarbij komt dat Krol sommige andere publiek bekende feiten bepaald niet de plaats geeft waarop ze ‘zoals we weten’ thuishoren. Om een en ander nader te belichten, zal ik in wat volgt de volgorde van het boek aanhouden.
Hoofdstuk 0 bestrijkt de periode vanaf Gerrits achttiende jaar, als hij nog op het gymnasium zit, tot en met zijn huwelijk met Marie. In paragraaf 0.0. wordt in een vogelvluchtbeeld van Gerrits voorgeschiedenis tevens een indruk gegeven van zijn verlangens: hij wil iets bereiken in de maatschappij en hij wil een vrouw; hij is dan inmiddels drieëntwintig jaar. In paragraaf 0.1. wordt een begin gemaakt met het vervullen van de eerste wens: Gerrit solliciteert, zij het vruchteloos, bij Joop Geesinks Filmstudio’s en bij Philips, een half jaar later met resultaat bij Shell: daar wordt hij binnen twee weken aangenomen. Weer een half jaar later beseft hij dat deze baan eerder een begin- dan een eindpunt vormt: hij wil wetenschappelijk werk verrichten. Die wens gaat in vervulling, wanneer hij op een afdeling komt te werken die zich bezighoudt met automatisering van de olieproduktie. Erg precies zijn de meeste tijdsaanduidingen voorlopig niet. Zo wordt de periode voordat Gerrit kennismaakt met het nieuwe koffiemeisje Marie geschetst in vogelvluchttermen als: ‘Al die jaren dezelfde kamer’ en ‘Na een paar jaar een nieuw koffiemeisje’ (p. 12). De in paragraaf 0.2. beschreven kennismaking met Marie vindt plaats op een dag in september; misschien trouwen zij zelfs al binnen een jaar, misschien pas na langere tijd; het valt niet vast te stellen. Het tijdsverloop in paragraaf 0.2. is wat diffuus, onder andere doordat er meer gedachten dan gebeurtenissen in worden beschreven; | |
[pagina 158]
| |
aan het eind van de paragraaf - en van het hoofdstuk - blijken Gerrit en Marie getrouwd te zijn. Zo is hoofdstuk 0 in allerlei opzichten een voorbereidend hoofdstuk: 0.0. bestrijkt de vijf jaar voordat Gerrit gaat werken; 0.1. de eerste periode van een onduidelijk aantal jaren waarin hij bij Shell werkt; 0.2. een vervolg hierop, met de nadruk op de komst en de rol van Marie. Verlangde Gerrit op drieëntwintigjarige leeftijd naar een plaats in de maatschappij en naar het gezelschap van een vrouw, die verlangens zijn vier à zes jaar later vervuld.
In de beginparagraaf van het volgende hoofdstuk wordt voor het eerst een concreet jaartal genoemd: in de vroege lente (of aan het eind van de winter? er is sprake van krokussenGa naar voetnoot1) van een nog niet nader genoemd jaar is de pasgetrouwde Gerrit een tuinhekje bij zijn huis in Nieuw-West aan het maken. ‘Winter ’63’, heet het even later (p. 17), genieten hij en Marie van hun huiselijk leven en vertelt hij haar zijn dromen uit het verleden. Hoe lang zij dan getrouwd zijn is - door de diffuse tijdsaanduidingen - onduidelijk:Ga naar voetnoot2 hun samenzijn maakt wel een prille indruk. Klopt deze observatie, dan kun je zeggen dat de eerste leeftijdsaanduidingen wel corresponderen met de biografie van Krol, maar dat het eerste jaartal er (misschien) mee botst: hij was in 1963 al vier jaar getrouwd. Beter is het echter om vast te stellen dat de tijdsaanduidingen niet zozeer een realistische of dramatische functie hebben, maar allereerst een retorische: zij suggereren realisme en dramatische ontwikkeling. Een duidelijk voorbeeld van een meer retorische dan dramatische of realistisch-precieze tijdsaanduiding staat aan het begin van paragraaf 1.2.: ‘In datzelfde voorjaar naar Texel [...].’ Dat zou hetzelfde voorjaar kunnen zijn als waarmee 1.0. begint, het kan net zo goed een jaar later zijn; ik houd het op omstreeks 1963 of 1964,Ga naar voetnoot3 mogelijk | |
[pagina 159]
| |
vrij kort nadat zij getrouwd zijn.Ga naar voetnoot1 De bezinning van die dagen en het permanente geldgebrek brengen Gerrit ertoe dat hij naar een andere baan gaat zoeken. Hij solliciteert bij een Instituut voor Milieuverbetering en vervolgens als logicus bij de Universiteit. In diezelfde tijd gaat hij vreemd met Hilde, een inmiddels eveneens gehuwde oudklasgenote. Zowel zijn sollicitaties als zijn seksuele escapade verlopen teleurstellend, zodat de paragraaf eindigt met het uitspreken van een gezamenlijk verlangen van Gerrit en Marie naar verandering. De dag waarop die verandering gestalte begint te krijgen, staat centraal in paragraaf 1.3. Op een septemberdag krijgt Gerrit op het Hoofdkantoor in Den Haag te horen dat hij ‘op 5 oktober 10 uur ’s morgens’ naar Rome zal vertrekken. Tijdens een wandeling langs het Scheveningse strand overdenkt hij de toekomst; niet die van hemzelf, maar, in een soort visioen, de toekomst en het einde van de mensheid. Een blik over de grenzen van de tijd heen dus, en als zodanig een voorbereiding op andere tijdsoverschrijdingen. Pas nu de verlangens naar een baan en een vrouw bevredigd zijn, kan Gerrit vaststellen dat het niet meer dan eerste verlangens waren; hij is er niet in geslaagd voor zichzelf een ‘goede, leven brengende omgeving’ (p. 28) te scheppen. In die zin is dus ook hoofdstuk 1 voorbereidend: hierna zal ‘verandering’ het sleutelwoord moeten zijn.
Uit paragraaf 1.3. kennen we de precieze datum (maar niet het jaar) waarop Gerrit en Marie vertrekken; als aan het begin van paragraaf 2.0. dat vertrek beschreven wordt, gebeurt dat met de vage tijdsaanduiding ‘op een vroege morgen’ (p. 32). Waar hij zoiets als ‘op de afgesproken dag’ of ‘op die vroege najaarsmorgen’ of ‘op 5 oktober’ had kunnen schrijven, volstaat Krol met ‘op een vroege morgen’; alsof hij één keer de relatieve precisie van ‘5 oktober’ wel voldoende vindt. Op zijn eerste dag in Rome al krijgt Gerrit te horen dat hij na een jaar waarschijnlijk naar Sicilië zal verhuizen. Het verloop van de geschiedenis lijkt daarmee in een hogere versnelling te gaan: verandering resulteert direct in de toezegging van nieuwe verandering; de continuïteit van dit gewenste proces lijkt daarmee gegarandeerd. | |
[pagina 160]
| |
Ook hun geld is geen bron van zorgen meer: Gerrit en Marie kunnen zelfs een spaarrekening in Zwitserland openen. Voordat zij naar Sicilië verhuizen, gaat Gerrit er na een half jaar (p. 36) in zijn eentje naar toe om te checken of het door hem ontwikkelde automatiseringssysteem voor de alkylatie-eenheid van een olie-raffinaderij gerealiseerd zal kunnen worden. Zonder verdere concrete tijdsaanduidingen wordt verteld dat het plan werkelijkheid wordt en dat Gerrit en Marie ‘intussen’ naar Sicilië verhuizen. Hoeveel tijd de bouw vergt, wordt niet duidelijk. Mede door de lyrische beschrijving van de voltooide fabriek (‘Schoonheid, oogverblindend, vooral midden op de dag.’ p. 37) lijkt het of de bouw in zoiets als een droomtijd heeft plaatsgevonden. Pas wanneer aan het begin van paragraaf 2.2. realiteitsbesef de plaats inneemt van de schone droom, wordt er verteld wat de fabriek ‘het daaropvolgende jaar’ produceert. Deze vrij lange paragraaf wordt verder voornamelijk gevuld met overwegingen naar aanleiding van deze produktie. Helemaal aan het eind pas komt het handelingsniveau terug: Gerrit beseft dat hij uit Italië had moeten weggaan op het moment dat het door hem bedachte plan werkte. In plaats daarvan moet hij nog maanden op Sicilië blijven om voor het Hoofdkantoor in Den Haag een rapport te schrijven. De paragraaf, en daarmee het hoofdstuk, eindigt met de beschrijving van een eenmalige, concrete gebeurtenis: ‘op een morgen’ daagt collega Roessing Gerrit uit kwaad te worden. Omdat dat niet gebeurt, verwijt Roessing hem dat hij geen knokker is.
Beginnend met ‘Het was op een party dat ik weer met Roessing stond te praten, [...]’ (p. 46) sluit paragraaf 3.0. hier direct op aan. Het is de inleiding op Gerrits kennismaking met Peggy, de vrouw van Roessing, die hij de daarop volgende dagen herhaaldelijk op het strand zal ontmoeten. In de beschrijving van Peggy komt een formulering voor die verwarrend is voor de chronologie. Een zinnebeeld van bederf, rottenis en ouderdom wordt Peggy genoemd;Ga naar voetnoot1 deze gedachte komt voort uit Gerrits recente lectuur van het boek van Vink, een boek waarvan even later (p. 51) staat dat het in 1969 is verschenen.Ga naar voetnoot2 In de volgende paragraaf is sprake van een staking in de zomer van 1968, wanneer hij al regelmatig contact heeft met Peggy. | |
[pagina 161]
| |
Deze volgorde van jaartallen botst met de chronologie. Maar ik sluit de mogelijkheid niet uit dat Krol hier niet zozeer de chronologie geweld aandoet, als wel de scheiding tussen fictie en werkelijkheid. Mogelijk is hij zozeer opgegaan in de eenheid tussen Gerrit en hemzelf dat Gerrit in zijn voorstelling van zaken - net als hijzelf in werkelijkheid in 1967 of 1968 gedaan heeft - het boek van Vink in kopij heeft gelezen.Ga naar voetnoot1 De verschijningsdatum hoeft dan niet per se een terminus post quem te zijn. Het is een veronderstelling die samenhangt met de gedachte dat Krol zich weinig bekommerd heeft om de gevolgen van de discrepantie tussen publieke en particuliere kennis van historische feiten.
Paragraaf 3.1. begint, zoals gezegd, met de vermelding van de ‘langdurige zomerstaking van ’68’ (p. 48), een staking die tot gevolg heeft dat de fabriek een zomer lang op halve capaciteit draait. In die tijd komen Roessing en Peggy wel bij Gerrit en Marie op bezoek. Dat geeft spanning in de verhouding tussen de twee laatstgenoemden. Tegen het einde van deze paragraaf komt in een citaat uit een door Gerrit gelezen verslag - in terugblik - het jaartal ‘1970’ voor. Dat is wél een terminus post quem, zodat daarmee in één keer de onduidelijkheid van de handelingscontext opgeheven wordt. Het is een van de retorische middelen waarmee Krol de indruk in stand houdt dat de handelingstijd niet stil staat, wanneer allerlei tekstgedeelten alleen maar gedachten weergeven die niet aan tijdsverloop gebonden zijn. Dat staat hem vervolgens toe vaag te zijn met de abrupte mededeling, aan het begin van paragraaf 3.2., dat Gerrit en Marie ‘die zondagavond’ voorgoed uit Rome vertrekken. Een eerder vertrek uit Sicilië naar Rome komt niet ter sprake. Aan de bijna vier of vijf Italiaanse jaren komt plotseling een einde. Gerrit en Marie maken, alvorens naar Nederland terug te keren, een reis van een paar weken naar Egypte en het Nabije Oosten.
Hoofdstuk 4 speelt zich geheel af op Texel. Gerrit en Marie komen hier, na hun reis, eind september aan, en blijven er tot juni van het volgende jaar in genoemd vakantiehuisje wonen. Na Gerrits bekentenis, in de loop van maart, van zijn vroegere gevoelens voor Peggy, gaat Marie enige tijd bij hem weg. Is zij teruggekeerd (einde van paragraaf 4.1.), dan gaat Gerrit voor onbepaalde tijd naar Amsterdam | |
[pagina 162]
| |
(begin van paragraaf 5.0.). Hij verkeert daar onder kunstenaars, zoekt contact met Hilde, overdenkt wat er van de mogelijkheden die hij in zijn jeugd had, nog over is, solliciteert tevergeefs bij een bemiddelingsbureau in computerzaken, en stelt vast dat het uiterst slecht met hem gaat, maar dat dat toch geen reden is om zich op de wereld te wreken. De dan actieve Kabouterbeweging vindt in hem geen medestander.Ga naar voetnoot1
Hoofdstuk 6 beschrijft de opbouw van een nieuw leven door Gerrit en Marie. In juni keren zij van Texel terug naar het vasteland, naar de provincie Groningen.Ga naar voetnoot2 Hun zoeken naar een huis wordt al spoedig bekroond met de aankoop van een boerderij in de Veenkoloniën. De enige datum die in dit verband genoemd wordt, is die van 10 augustus (p. 76), een datum waarop Gerrit probeert beton te maken voor een vloer. Op de dertigste verjaardag van Marie maken zij een uitstapje naar Oost-Groningen. Hoofdstuk 7 sluit in zoverre op het vorige aan dat ook hierin hun leven in Groningen wordt beschreven, maar nu vooral gezien vanuit Gerrits werk en de opnieuw opdoemende problemen tussen hem en Marie. Door zijn werk bij een produktiemaatschappij komt hij op plaatsen die hij al van twintig jaar eerder kent; zijn verbeelding van indertijd dat er tussen de akkers stukken beton ter grootte van een vliegveld zouden komen te liggen, is na de vondst van het Groninger aardgas werkelijkheid geworden. De periode die in de hoofdstukken 6 en 7 beschreven wordt, moet zo’n anderhalf jaar bestrijken; de weinige expliciete en impliciete tijdsindicaties [achtereenvolgens: uitgebloeide rozen (p. 86), kerstmis (p. 91), 25 augustus (p. 104), november (p. 105)] laten geen kortere duur toe; de lezer in 1973, die al eerder het jaartal 1970 is tegengekomen, kan zich op dit moment moeilijk een langere duur voorstellen. Aan het eind van hoofdstuk 7 besluit Gerrit weg te gaan bij Marie. Het moet dan op zijn minst eind 1972 zijn. | |
[pagina 163]
| |
Hoofdstuk 8 speelt zich geheel in Amerika, Mexico en Canada af. De gebeurtenissen tijdens de eerste dagen van Gerrits verblijf aldaar krijgen nogal wat aandacht: hij blijft een paar dagen in New York, vertrekt dan naar Houston, waar de enige man woont die hij in Amerika kent (Thomas Dodd); hier ontmoet hij de volgende dag op een party Isis, met wie hij de daaropvolgende dagen door Texas en Noord-Mexico reist. Na een meningsverschil, onder meer over de kwaliteiten van president Nixon (sinds 1968 president; najaar 1972 bovendien herkozen), gaat Isis terug naar haar echtgenoot. Gerrit is op dat moment zeker niet langer dan twee weken in Amerika. Hoe lang hij er verder blijft, valt niet goed te achterhalen: vanaf 8.2. zijn de tijdsindicaties minimaal - data of jaartallen worden helemaal niet meer genoemd. Zo wordt in dit hoofdstuk de realiteit langzaam maar zeker losgelaten. Het lijkt zelfs wel of Gerrits aanwezigheid in Mexico en Cali-fornië alleen met behulp van fictie kan worden verantwoord: de scène waarmee 8.2. begint, is grotendeels ontleend aan de film Les Orgueilleux, later in dezelfde paragraaf vergelijkt Gerrit zijn leven in Boca Chica met dat van de hoofdpersoon in de roman Negerwijk van Simenon.Ga naar voetnoot1 Ook in het verhaaltje waarmee 8.3. begint, ligt de nadruk op fictie en op het loskomen van de tijd. Het gaat niet zozeer over Gerrit, als wel over een soldaat die naar Huis gaat, waar hij door Engelen en Vaderarmen ontvangen wordt. Aan het eind van het verhaaltje krijg je wel de indruk dat Gerrit in Los Angeles is aangekomen, maar dan dank zij dit verhaaltje. Enig realistisch gehalte krijgt zijn verblijf aldaar niet; Los Angeles wordt zelfs met nadruk eerder als een mogelijkheid dan als een realiteit gepresenteerd in de volgende woorden: ‘Los Angeles is een eind weg. Er zijn plaatsen die nog verder weg liggen. Het maakt eigenlijk niet zoveel uit. Als alles in orde is en de zon schijnt en het waait, dan kan ik er een ferme pas in zetten en dan geef ik deze verre plaatsen zelfs de voorkeur.’ (p. 117) | |
[pagina 164]
| |
Nog abrupter, en zelfs niet door fictie voorbereid, blijkt Gerrits aankomst in San Francisco; toch lijkt ook zijn verblijf aldaar eerder vrucht van verbeelding dan onderdeel van pogingen om een geloofwaardige realiteit te creëren: in het eerste stuk tekst dat met ‘San Francisco’ begint, wordt een verhaal uit een krant naverteld dat Gerrit als metafoor voor zijn eigen situatie beschouwt. Het daarop volgende valt zelfs als een pleidooi voor meer verbeelding te beschouwen: ‘In Ierland wordt de waarde van een mens gemeten naar de rijkdom van zijn verhalen, terwijl wij, in Nederland, zijn grootgebracht met de idee dat een mens meer waard is naarmate hij minder zijn mond open doet. Niet praten, maar doen, zo luidt het parool, maar nu er bijna niets meer wordt gedaan dat al niet eerder gedaan is en zo nodig zonder mensen kan worden gedaan - dat is misschien de definitie van welvaart -.’ (p. 118) Zelfs uit een onvoltooide zin als de laatste valt nog wel een voorkeur voor de Ierse voorliefde voor verhalen (en dus voor verbeelding) af te lezen. Toch keert het verhaal tegen het eind van 8.3. terug naar een realistischer niveau, wanneer verteld wordt dat Gerrit Terry Williamsen ontmoet, met wie hij over zijn toekomst en over booreilanden fantaseert. Maar ook nu gaat de fantasie al weer gauw een eigen leven leiden. In 8.3. oppert Terry het plan om booreilanden niet neer te zetten op de bodem van de zee, maar ze op te hangen aan de sterren; 8.4. borduurt voort op deze twee mogelijkheden en zet met de beginzin zelfs nadrukkelijk het verbeeldingskarakter van wat erin verteld wordt op de voorgrond: ‘Je moet je voorstellen dat in het noordelijk deel van de Grote Oceaan een tafel staat. Zijn drie poten staan in de golven en op het in de Siberische zon glanzende blad staan wij.’ (p. 120) [Cursivering van mij, az] Zou dit laatste ‘wij’ kunnen doelen op Terry en Gerrit, even later is er sprake van de twee heren ‘Terry Williamsen en zijn firmant.’ Zo het om Terry en Gerrit zou gaan, dan zijn zij beiden toch door het gebruik van de derde persoon tot personages in een ander verhaal dan de hoofdgeschiedenis geworden. Ongeveer anderhalve bladzij lang wordt deze derde persoon meervoud volgehouden, maar dan staat er ineens in de eerste persoon: ‘We vertrekken per helicopter.’ Dit pendelen tussen eerste en derde persoon versterkt, zoals gezegd, het verbeeldingseffect, want in de eerste persoon meervoud is ook de lezer geïmpliceerd - zeker na de hierboven geciteerde beginzin van de paragraaf. Met het vertellen van deze geschiedenis verdwijnt ook Terry trouwens uit Gerrits leven, zonder conflict, zonder afscheid, alsof hij er niet anders geweest is dan in de verbeelding. | |
[pagina 165]
| |
Ook aan het begin van hoofdstuk 9 speelt een andere geschiedenis dan die van Gerrit een rol. Er wordt in de beginzin verteld dat hij bij zijn vertrek naar Alaska, ‘een paar weken later’, het gevoel heeft dat al zijn problemen over zijn. De daaropvolgende zin geeft aan zijn tocht een mythische dimensie, zodat je je kunt afvragen of in de daarin vertelde geschiedenis niet de aanleiding tot zijn tocht naar Alaska te vinden is: ‘De jonge Indianen gingen vroeger, tegen de tijd dat ze volwassen werden, ook een tijdje naar het noorden waar ze, gehurkt in de sneeuw, in samenspraak met hun god Manitou honger leden en overwinterden en in de lente terugkeerden als man.’ (p. 123) Toch is het beeld van zijn verblijf in Alaska van het begin af aan veel scherper en realistischer dan dat van zijn tocht door Amerika: het landschap wordt beschreven, zijn huis en zijn werk. Hoewel het grootste deel van 9.0. in beslag genomen wordt door gedachten, blijft de realistische suggestie intact; ook 9.1. begint met de vermelding van feitelijke handelingen: in een brief nodigt Gerrit Marie uit zich bij hem te voegen. Een maand later antwoordt zij instemmend, en na haar terugkeer wordt het gewone leven hervat. Voor het eerst sinds hoofdstuk 7 komt er weer een dagboekachtige aanduiding, aan het begin van 9.2. Ook dat lijkt erop te wijzen dat de tijden weer zijn genormaliseerd. Exacte tijdsaanduidingen ontbreken, zodat ik het moet laten bij een schatting, die er op neer komt dat Gerrit enkele maanden door Noord-Amerika heeft gezworven en in Alaska heeft gewerkt. Dit gevoegd bij de veronderstelling dat hij anderhalf jaar in Groningen heeft gewoond, leidt ertoe dat de hereniging met Marie in de loop van 1973 zou moeten plaatsvinden. Maar daarbij heb ik dan de diffuse tijd van zijn sterk op verbeelding gebaseerde tocht door Amerika moeten negeren. En ik moet ook het detail negeren dat Gerrit in Alaska ‘het Eurosong Festival, en in het bijzonder [...] het zangeresje Gall’ beluistert (pp. 134-135), want dat verwijst naar gebeurtenissen uit 1965, toen France Gall het Eurovisie Songfestival won. In de biografie van Krol was 1965 zijn eerste jaar in Caracas; mogelijk heeft hij daar bedoeld Songfestival gehoord. In dat geval is ook het verblijf van Gerrit in Alaska verbonden met Krols eerste langdurige verblijf buitenslands, maar is het zich tevens door verschillende oorzaken gaan onttrekken aan een realistisch tijdsverloop. Pas met het slotwoord ‘eeuwigheid’ en het toegevoegde jaartal ‘1978’ wordt dat volkomen duidelijk. | |
[pagina 166]
| |
Op één facet van de tijdshantering wil ik nader ingaan, omdat het zo goed laat zien dat Krol in dezen (zoals bij zoveel andere aspecten) retoriek verkiest boven dramatiek en dat allerlei eenmalige aanduidingen een algemene geldigheid hebben (en omgekeerd). Drie gebeurtenissen die in hoofdstuk 1 op enige afstand van elkaar vermeld worden, geven het beeld van één werkdag, die tegelijkertijd model staat voor alle werkdagen in deze periode van Gerrits leven. Ook nu valt Krol enige slordigheid in de detailbehandeling niet te ontzeggen. De reeks begint namelijk met een foutje, want in aansluiting op de passage over een zaterdag in de winter van 1963 staat er: ‘De volgende dag weer naar Amsterdam-Noord, op de fiets. Een plastic zakje met zes boterhammen op de bagagedrager. Twintig centimeter onder het zadel mijn middagmaal.’ (p. 18) Strikt genomen zou die volgende dag een zondag moeten zijn. Nu is het natuurlijk niet onmogelijk dat Gerrit zo nu en dan ook op zondag moet werken, maar dat dat regelmaat is, is niet erg waarschijnlijk.Ga naar voetnoot1 Het is eerder een voorbeeld van het feit dat veel relatieve tijdsaanduidingen niet al te precies zijn; zij hebben een retorische functie, geen dramatische. ‘De volgende dag’ is niet de dag die volgt op de eerder beschreven dag, maar duidt iedere volgende dag aan. Dat algemene karakter wordt paradoxalerwijs geaccentueerd door de suggestie dat in deze en de volgende paragraaf de concrete gebeurtenissen op één bepaalde dag beschreven worden. In het vervolg van paragraaf 1.0. en de eerste vijfentwintig regels van 1.1. komen alleen gedachten ter sprake, geen handelingen. Pas daarna staat er dat Gerrit dit alles liep te overdenken tijdens zijn middagpauze; en even later dat hij weer terugkeert naar ‘de glanzende laboratoria’ (pp. 20-21). De indruk dat dit alles zich op één dag afspeelt, wordt afgerond met de slotwoorden van 1.1.: ‘’s Avonds snel door de drukke straten tussen de auto’s en de trams door naar huis, mijn huis dat Marie heette. Maria Schepers die mij liefhad, verzorgde, mij haar “geleerde echtgenoot” noemde en verder alle hoop zonder welke zij niet leven kon, gericht had op andere tijden.’ (p. 23)Ga naar voetnoot2 Dat het niet werkelijk de beschrijving van één dag kan zijn, blijkt | |
[pagina 167]
| |
wel hieruit dat er tussen de twee laatstgenoemde passages verteld wordt dat Gerrit Marie op schoot neemt, nadat zij de was heeft opgehangen; thuis dus. De suggestie dat er anderzijds toch zoiets als één dag beschreven wordt, vindt even later steun in de beschrijving van een eenmalige gebeurtenis die begint met: ‘Vandaag een lezing aangehoord.’ (p. 21) Zoals op het ene niveau fictionele en niet-fictionele lezing met elkaar in een gevecht gewikkeld zijn dat alle trekken heeft van een schijngevecht, zo is op een ander niveau een soortgelijk schijngevecht aan de gang tussen eenmalige en algemene aanduidingen: veel van wat als eenmalige gebeurtenis vermeld wordt, heeft een algemeen karakter; tevens zijn allerlei algemene overwegingen en ontwikkelingen, door het moment waarop zij vermeld worden, op één concrete situatie speciaal van toepassing. Een extra complicatie veroorzaakt de passage waarin het einde van de lunchpauze aan de orde komt. Die begint met: ‘Terug weer naar de glanzende laboratoria, de lust tot werken komt nooit te laat. De jonge boompjes langs het wandelpad naar de nieuwe lunchroom, op een middag in het verre verleden - deze boompjes zijn gegroeid, bedelven dat zelfde wandelpad nu met hun geweldige lover [...].’ (p. 21) In het vervolg van deze passage is het echter niet Gerrit die terugwandelt naar het laboratorium, maar zijn het ‘veelbelovende-jonge-academici’. In één zin wordt een grote sprong in de tijd gemaakt van ‘het verre verleden’ naar ‘nu’: toen Gerrit daar nog liep, waren de bomen jong; nu er ‘veelbelovende-jonge-academici’ lopen, zijn zij volgroeid. De tijd is voorbijgegaan, maar de bezigheden van degenen die er wandelden en wandelen zijn dezelfde gebleven. Merkwaardig is natuurlijk dat er ineens vanuit een veel later tijdsperspectief naar het vertelheden wordt gekeken. Zoals Krols tijdsaanduidingen tezelfdertijd eenmalig en algemeen kunnen zijn, zo besteedt het personage Gerrit zijn rol regelmatig uit aan een beschouwende instantie aan wie hij zeer verwant is. Die verwantschap past in een autobiografie en versterkt uiteraard bij de lezer het gevoel van echtheid van de gelezen geschiedenis. 6. Conclusies Heb ik nu in het voorgaande het moment kunnen vaststellen waarop de lezer bij herlezen zou kunnen merken dat het verhaal zijn eigen historische werkelijkheid inhaalt, dat het als het ware doorschiet van | |
[pagina 168]
| |
een hiervoormaals naar een hiernamaals, van de thematiek van de autobiografie naar die van het toekomstverhaal? Ik geloof het niet. Althans niet zo duidelijk als te hopen viel. Wel zijn de twee hoofdstukken waarin dat moment verborgen moet zijn, in verschillende opzichten eigenaardig. In hoofdstuk 7 is Krol op het moment aangekomen dat de beschreven gebeurtenissen samenvallen met zijn eigen heden. Dat hoofdstuk is niet alleen bijzonder lang,Ga naar voetnoot1 zowel romantekst als manuscript vertonen bovendien duidelijk sporen van pogingen om de roman binnen dit hoofdstuk te laten eindigen.Ga naar voetnoot2 Hoofdstuk 8 beschrijft het duidelijkst gebeurtenissen die afwijken van Krols biografie. Het valt op dat Krol voor de verantwoording van deze gebeurtenissen nogal wat argumenten aan andermans fictie ontleent. De rol van de tijd is er diffuus geworden; precieze jaartallen ontbreken. Dagaanduidingen in het slothoofdstuk hebben daardoor geen plaats meer in een reconstrueerbaar verloop van de historische tijd.
In hoeverre valt De chauffeur verveelt zich dan toch een autobiografie te noemen? In de eerder gegeven typering van Lejeune bestaat de autobiografie bij gratie van de voor de literatuur van de laatste twee eeuwen essentiële verwarring: de lezer zal altijd blijven twijfelen of wat hij leest feiten weergeeft uit het leven van de schrijver of niet. Die twijfel is tweeërlei: nu eens tussen autobiografie en fictie, dan weer tussen waarheid en leugen. Een middel waarmee de eerste vorm van twijfel wordt opgeheven, is volgens Lejeune de naamsovereenkomst tussen auteur en personage. Hij sluit zelfs de mogelijkheid uit dat er in een dergelijk geval nog van fictie sprake is. De auteur maakt door die naamkeuze de lezer duidelijk dat er geen sprake is van een roman, maar van een autobiografie. Blijven er verificatieproblemen, dan neutraliseert Lejeune die door vast te stellen dat leugens niet tot het terrein van de fictie horen, zodat er - desondanks - sprake moet zijn van een autobiografie.Ga naar voetnoot3 Alleen al door deze tweedeling echter negeert hij het feit dat het onduidelijke gebied tussen autobiografie en roman aan een derde zijde begrensd wordt door het essay en aan een vierde en een vijfde | |
[pagina 169]
| |
door nog weer andere genres. Door de verificatiekwestie zo zwaar te laten wegen negeert hij bovendien de bij velen heersende opvatting dat alle literatuur op een bepaald niveau gelogen is. Er zijn echter nog andere middelen waarover de lezer kan beschikken. Wie ervan uitgaat dat het pact met de lezer (het boek is een autobiografie, het boek is een roman, enzovoort) al begint, wanneer het boek nog niet geopend is, vindt hiervoor in De chauffeur verveelt zich maar ten dele houvast. De titel suggereert niets autobiografisch, de flaptekst daarentegen wijst wel in deze richting. En niet alleen dat: de gekozen tekst, een citaat van p. 117 (maar niet tussen aanhalingstekens geplaatst), heeft rechtstreeks met de problematiek van het autobiografische te maken. Zij luidt: ‘Er zijn mensen die mijn obscure pogingen om iets te betekenen in deze wereld zien als een hobby. In hun ogen ben ik net als ieder ander en dat komt mij, moet ik zeggen, soms heel goed uit. Door mijn opleiding ben ik in staat de wereld te onderscheiden in twee gedeelten die ik resp. wit en zwart noem. Door mijn sportieve aard ben ik geneigd dat wat ik ben zwart te noemen en een sterke haat toe te dragen. Het is deze haat die ik beschrijf en als anderen dat opvatten als een hobby, dan komt dat omdat zij het niet in hun hoofd zouden halen zich zelf zwart te noemen. Daarom zullen ze nooit mijn boeken lezen. Daarom kan ik over mij zelf schrijven wat ik wil.’ De autobiografische schrijver is vrij om te liegen dan wel de waarheid te spreken. Hij is ook vrij om de publieke bekendheid van feiten te vermengen met de plaats van deze feiten in zijn persoonlijke geschiedenis, ongeacht de aard van die feiten. Dat kan de lectuur van het boek van Vink zijn, luisteren naar het Songfestival met France Gall, enzovoort. Een soortgelijke vrijmoedige omgang met feiten en jaartallen is zelfs in autobiografieën van historici te vinden.Ga naar voetnoot1 Wanneer autobiografisch materiaal tot fictioneel materiaal wordt, of omgekeerd (zoals het gebruik van een jaartal dat in de toekomst ligt), kunnen zowel het autobiografische als het fictionele karakter intact blijven. In de discussie tussen fictionaliteitstheoretici over deze en vergelijkbare kwesties kies ik, onder meer op grond van eigen leeservaring, voor de rekkelijke opvatting, zoals Oversteegen die heeft geformuleerd.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 170]
| |
Zo voel ik ook meer, zeker bij bestudering van De chauffeur verveelt zich, voor Krols rekkelijke opvatting van de autobiografie dan voor de precieze van Lejeune: een boek is volgens Krol autobiografisch voorzover het de authenticiteit van de schrijver weergeeft. Feiten zijn van ondergeschikt belang; verzinsels echter zijn uit den boze. Het laatste woord is aan de lezer. Die opvatting is niet gloednieuw. Een vergelijkbare rekkelijke opvatting trof Lejeune al in een negentiende-eeuws Frans naslagwerk aan: ‘autobiographie... oeuvre littéraire, roman, poème, traitè philosophique, etc., dont 1’auteur a eu l’intention, secrète ou avouée, de raconter sa vie, d’exposer ses pensées ou de peindre ses sentiments.’Ga naar voetnoot1 Vapereau, die deze opvatting in 1876 vastlegde, beschouwde op grond van deze omschrijving ook de Pensées van Pascal en Discours de la méthode van Descartes als autobiografieën. Hun authenticiteit is niet te vinden op het niveau van de weergave van levensfeiten, maar op dat van het verslag van hun gedachten. Ook Krol houdt er, als het hem uitkomt, deze ruime opvatting op na. Het minst in In dienst van de ‘Koninklijke’; daarin volgt hij zeker in het buitenlandse deel de feiten uit zijn leven vrij trouw, en breekt hij bij voorbeeld niet door de tijdsbarrière heen. Dat noemt hij, zoals gezegd, expliciet een autobiografie. In eerder werk echter keert hij in zekere zin de regels van het autobiografisch pact om, blijkens zijn uitspraak dat niet het door hem geleide leven, maar het verbeelde leven de authenticiteit - en daarmee het autobiografische karakter - van zijn boeken bepaalt. De consequentie daarvan is dat in De chauffeur verveelt zich niet het controleerbare en reconstrueerbare gedeelte van Gerrits leven, van Groningen tot Groningen, autobiografisch is, maar het door hem verbeelde leven in Amerika en Alaska. Juist het deel dus waarin het tijdsverloop diffuus is. Autobiografisch zijn dan verbeelding en gedachten. In die zin is het levensverhaal een autobiografie. Deze gedachte wordt nog versterkt door de pericoop waarin commentaar geleverd wordt op een passage over schroeven (‘Waarom ik | |
[pagina 171]
| |
overigens zulke stukjes in mijn boeken doe? [...]’). De stem van de daarin aanvankelijk aan het woord zijnde auteur gaat geruisloos over in die van Gerrit, die opmerkt: ‘Marie, die soms leest wat ik schrijf, verwijt mij een grof egoïsme. Maar als ik een grof egoïst was, dan schreef ik toch zeker geen boeken? Ik doe mijn best. Ik neem alles op wat, naar mijn mening, uitleg geeft aan mijn leven. Ik kan ook het tegenovergestelde doen. Ik kan dat stukje hier boven, over die schroeven, ook weglaten. Ik kan alles, ik kan het hele boek weglaten. Hoe geheel anders zou mijn leven dan zijn.’ (p. 94) Hier wordt niet alleen gezegd dat schrijven een levensvulling is, maar ook dat het geschrevene mede het leven bepaalt. Gevoegd bij de opvatting dat juist het verbeelde leven autobiografisch is, keert deze opvatting het genre volkomen binnenstebuiten. Daarom acht ik het, ondanks alle gesignaleerde ruimere opvattingen over de autobiografie sinds de achttiende eeuw,Ga naar voetnoot1 niet werkelijk vruchtbaar De chauffeur verveelt zich zonder meer een autobiografie te noemen. Liever blijf ik, op grond van het voorgaande, spreken van een roman; een roman met legio autobiografische trekken in de thematiek; een roman met autobiografische pretenties in meer specifieke zin; een roman die zowel raakt aan de autobiografie als, wat de denkexcursies betreft, aan het essay; een roman van een dartele geest over een dartele geest. Maar het is meer dan dat. Misschien is de term ‘personalistische roman’, waarmee Fens de plaatsvervangers van het vooroorlogse essay typeerde, ook in dit geval zo slecht nog niet. Naast een historische component die het terrein van dit genre scherper afbakent dan de historische component in de omschrijvingen van de autobiografie, geeft Fens de volgende kwalificaties van dit genre: ‘De ik-vorm, bij de “traditionele” verbeeldingsroman vaak niet meer dan als een literaire truc gehanteerd onder meer om de werkelijkheidssuggestie van de verbeelding te versterken, is hier noodzaak. Het literaire effect [...] is minder sterk dan dat van de verbeeldingsroman, doordat de voor dat effect noodzakelijke afstand tussen auteur en materiaal is geschapen door de visie van waaruit geschreven wordt en die de gebeurtenissen “verkent”. Het materiaal, zuiver autobiografisch | |
[pagina 172]
| |
of niet, dat doet er voor de lezer niet toe, is gebruikt, het is verwerkt, evenals bij de verbeeldingsroman, al is bij de laatste soort de genoemde afstand natuurlijk groter. [...] Zijn essayistisch karakter bewijst de personalistische roman alleen al hierdoor, dat de lezer geprikkeld wordt tot instemming of tegenspraak met de visie van waaruit geschreven is, met de oordelen die in het verhaalgegeven liggen vervat.’Ga naar voetnoot1 Even later geeft hij bovendien een waarde-oordeel over dit genre, door het af te zetten tegen de bekentenisroman, waarin ‘waarneming en weergave samenvallen’ en waarin van literaire constructie dus geen sprake meer is.Ga naar voetnoot2 In Fens’ typering van de personalistische roman is volop plaats voor de door Krol bepleite authenticiteit. Ook in de vooroorlogse essayistiek waarvan zij de voortzetting is - die van Forum met name - werd die nagestreefd. De personalistische roman is een authentiek zelfportret van de verbeelding en de gedachten van de schrijver. Mede daarom gaat het volgende hoofdstuk over de aard en de inhoud van het denken in De chauffeur verveelt zich en ander werk van Krol. |
|