Een dartele geest
(1989)–Ad Zuiderent– Auteursrechtelijk beschermdAspecten van De chauffeur verveelt zich en ander werk van Gerrit Krol
2. Critici over het autobiografischeOmdat het onderscheid tussen de verschillende varianten van bekentenisliteratuur het waarheidsgehalte en de gepresenteerde feiten betreffen, is de vraag naar de relatie tussen de hoofdpersoon en de schrijver dus de kernvraag gebleven. Dat zo’n vraag niet zo eenvoudig te beantwoorden is, blijkt uit de recensies van De chauffeur verveelt zich. Hierin variëren de antwoorden van pure vereenzelviging van hoofdpersoon met auteur, met sterrenbeeld en al (Visser),Ga naar voetnoot1 tot een strikte scheiding tussen beiden (Warren). Wie opmerkt dat de hoofdpersoon één keer ‘Gerrit Krol’ genoemd wordt (p. 87),Ga naar voetnoot2 kan die strikte scheiding onmogelijk volhouden. Zelfs critici die gewoonlijk afkerig zijn van een biografistische benadering van literair werk, blijken daartoe niet in staat. Zo merkt menigeen op dat Het gemillimeterde hoofd, De ziekte van Middleton en De chauffeur verveelt zich alle drie varianten van dezelfde autobiografie geven (Reinders, Komrij, Van Elzen, Fens),Ga naar voetnoot3 of dat er kennelijk sprake is van vermenging | |
[pagina 143]
| |
van werkelijke levensloop en mogelijke levensloop (Fens, in De Standaard). Het besef dat het autobiografische van De chauffeur verveelt zich mogelijk niet meer is dan een vormkwestie,Ga naar voetnoot1 maakt Bernlef zo voorzichtig dat hij na zijn constatering dat de hoofdpersoon op bladzij 87 Gerrit Krol heet, onder groot voorbehoud concludeert: ‘en dus misschien wel op alle andere bladzijden ook.’ Dat laatste lijkt mij een zinvol voorbehoud bij een boek waarin zoveel zaken slechts één maal aan de orde worden gesteld. Wie een literaire tekst als een apothekersbrouwsel beschouwt waarin zeer diverse stoffen in minimale hoeveelheden met elkaar worden vermengd, ontkomt er niet aan elk detail op het geheel van toepassing te laten zijn. Maar een schrijver heeft andere overwegingen dan een apotheker en een lezer andere dan een patiënt - anders dan de opeenvolgende slokken van een brouwsel hebben in een roman alle hoofdstukken, paragrafen, pericopen,Ga naar voetnoot2 alinea’s en zinnen een andere, eigen smaak, zelfs wanneer bepaalde smaken in het geheel overheersen. De analyse van een omvangrijke literaire tekst is daardoor ingewikkelder dan die van een farmaceutisch mengprodukt. De vraag of de hoofdpersoon van De chauffeur verveelt zich altijd Gerrit Krol heet, zal ik - met dezelfde voorzichtigheid als Bernlef, maar vooral omdat de naam nergens herroepen wordt - bevestigend beantwoorden. Zo is er een eerste hindernis op weg naar het samenvallen van auteur en personage opgeruimd, een essentiële hindernis zelfs, volgens Lejeune, want het gebruik van de eigen naam maakt zijns inziens een fictioneel werk tot een autobiografie.Ga naar voetnoot3 Deze beslissing stelt mij bovendien in staat in het vervolg met behulp van eigennamen verwarring tussen personage en auteur te vermijden. De hoofdpersoon zal ik ‘Gerrit’ noemen, en de auteur ‘Krol’. Ik ga nader op de kwestie van de verbinding tussen werkelijke en mogelijke levensloop in, omdat die mij in staat stelt in het kort het verhaal van De chauffeur verveelt zich weer te geven, maar ook en | |
[pagina 144]
| |
vooral omdat die raakt aan de verrassende tijdsaanduiding waarmee de roman eindigt, en die zeker de eerste lezers aan het twijfelen moet hebben gebracht. Wat in 1989 of later nauwelijks meer opvalt, moet voor de lezer in 1973 - die zojuist heeft gelezen dat de schrijver hem of haar nog eens hoopt te ontmoeten - een schokkende leeservaring zijn geweest: de datering van het voltooien van het in terugblik gepresenteerde levensverhaal De chauffeur verveelt zich op een moment in de toekomst: ‘Fairbanks, september 1978.’ (p. 135) Van de vier critici die het eigenaardige van deze datering signaleren, leggen er drie (Komrij, Vogelaar en Bosma) verband met Krols voorspelling dat men pas in volgende eeuwen zijn - nu nog als eigenaardig ervaren - werkwijze typisch twintigste-eeuws zal noemen. Dat zou onder andere betekenen dat de tijdgenoten nog niet goed kunnen zeggen of het boek een autobiografie is of niet. Bosma wijst bovendien op de relatie tussen het toekomstaanduidende jaartal 1978 en een eerder citaat uit het Wetboek op de Compensatie uit de xxi ste eeuw (p. 20). Een principieel verschil tussen deze twee is echter dat dit Wetboek aan de orde komt in een passage waarin Gerrit expliciet over heden, verleden en toekomst nadenkt en fantaseert, en dat het jaartal door een hogere vertelinstantie aan de orde wordt gesteld. Alleen De Moor betrekt het jaartal op de thematische problematiek van de roman en veronderstelt dat het Krol niet om de letterlijke werkelijkheid te doen is. Met deze opmerking plaatst hij De chauffeur verveelt zich impliciet temidden van de grote hoeveelheid in onze eeuw geschreven autobiografisch proza, zonder de scherp afbakenende term ‘autobiografie’ te hoeven gebruiken. Daarmee is het werk van lezer en onderzoeker er niet eenvoudiger op geworden. Wie wil achterhalen hoe de relatie is tussen het slot-jaartal in De chauffeur verveelt zich en de mogelijke autobiografie, zal zich zowel moeten bezighouden met het verband tussen Krols levensfeiten en de verhaalwerkelijkheid, als met de constructie van de roman. Beide komen in dit hoofdstuk aan bod, voorzover zij samenhangen met tijdsverloop en tijdsconstructie in De chauffeur verveelt zich. Dat dat tijdsverloop op enigerlei wijze verbonden moet zijn met dat in Krols eigen leven, lijkt mij na het voorgaande duidelijk. Reconstructie van een en ander los van opvattingen van Krol over het autobiografische en over de relatie tussen verbeelding en werkelijkheid, is onvruchtbaar. Vandaar dat deze twee nu eerst aan de orde komen. |
|