Een dartele geest
(1989)–Ad Zuiderent– Auteursrechtelijk beschermdAspecten van De chauffeur verveelt zich en ander werk van Gerrit Krol
[pagina 98]
| |
11. Gerrit Komrij, of: Krol en ironieZo gauw een dag- of weekbladkritiek ook nog eens in een boek wordt opgenomen, bestaat de kans op commentaar van de tweede graad. Zulk commentaar levert Wam de Moor op 24 augustus 1974 in De Tijd op de ruim een jaar eerder in Vrij Nederland (19-5-1973) verschenen recensie van Gerrit Komrij over De chauffeur verveelt zich; die is dan opgenomen in Komrijs bundel Daar is het gat van de deur.Ga naar voetnoot1 De Moor rekent hem tot de soort waarin Komrij geen duidelijk positief of negatief oordeel uitspreekt: ‘Aanzienlijke twijfels heeft Komrij omtrent Lieve jongens van Gerard Reve, erg onduidelijk is hij omtrent De chauffeur verveelt zich van Gerrit Krol en Verhalen voor bij de centrale verwarming van Heere Heeresma, twee besprekingen waarbij hij ontzaglijk heeft zitten modderen: Krol zet hij neer tussen de brokstukken van zijn boek, Heeresma is de aanleiding voor een column, de recensie zelf bestaat uit ruim een halve pagina van het boek. / [...] Mensje van Keulen komt er tweemaal opmerkelijk goed af, wat ik van Komrij niet begrijp, aangezien hij voor somber realisme in het algemeen geen waardering kan opbrengen. Zijn overstelpend enthousiasme voor romanticus J.M.A. Biesheuvel (In de bovenkooi en Slechte mensen) deel ik gaarne. Maar waarom wél W.F. Hermans’ Het Evangelie van O. Dapper Dapper en zoveel aarzeling bij Krol, dat ontgaat mij.’Ga naar voetnoot2 Zijn verbazing over Komrijs waardering voor Mensje van Keulen weet De Moor nog te motiveren. Met Komrijs weifelachtigheid ten aanzien van Krol weet hij niet zo goed raad. Dat zal zeker hiermee te maken hebben dat Komrij niet eerder over werk van Krol geschreven heeft en dat het lastig is auteurs uit het verleden te vinden die net zo dicht bij Krol staan als ‘sombere realisten’ bij Van Keulen. Komrij weet wel iets van het vroegere werk: zowel Het gemillimeterde hoofd als De ziekte van Middleton noemt hij als vormen van autobiografie waaraan De chauffeur verveelt zich verwant is. Voor het overige is de kritische afstand tussen Komrij en Krol in deze recensie verdacht gering; daarin ben ik het met De Moor eens. Lovend klinkende zinnen als: ‘Zoals Krol schrijft, schrijft op het ogenblik niemand’, ‘Krol schrijft de boeken van de toekomst’ en ‘Krol komt te vroeg’ (alle cursief gedrukt) blijken bij nader inzien uitspraken van Krol zelf te parafraseren. | |
[pagina 99]
| |
Toch zou ik het oordeel in deze recensie niet aarzelend of onduidelijk willen noemen. Er is mij geen kritiek op welk werk van Krol ook bekend waarin met zoveel variatie aan argumenten alleen maar positief geoordeeld wordt. Komrij prijst Krols vermogen tot abstraheren, hij vindt hem als schrijver authentiek, hij stemt vrijwel permanent in met Krols poëtica, hij prijst samenhang, stijl en toon van De chauffeur verveelt zich, hij vindt het lezen van Krol op zichzelf al aardig, maar zeker wanneer hij diens werk met dat van andere schrijvers vergelijkt. Geen wonder dat de uitgever op het achterplat van de tweede druk juist uit deze recensie heeft geciteerd. Naast deze gevarieerde lof blijft Komrij zich presenteren als de bescheiden criticus die weet dat een kritiek nooit een juist beeld kan geven van het besproken werk. Opvattingen over iconiciteit, zoals Fens die huldigt, zijn hem echter vreemd, ook al kruipt hij - met zijn vele citaten en samenvattingen - bijna in de huid van Krol. In het laatste kwart van de recensie klinkt deze zelfrelativering door: ‘Ik noem maar wat. Krol is een echte filosoof, en ik schrijf stukjes voor de krant. Hij geeft ijzeren opmerkingen, is wat conventioneel denken betreft een dwarsligger, denkt na [...], beschouwt [...], komt klaar bij [...], behandelt [...] en stijgt daarbij tot ongekende hoogten: ik kan er werkelijk alleen maar enkele deerlijk verminkte aspecten uithalen en u voorzetten: want alles hangt samen, in een boek dat u alleen maar hoeft te lezen.’ Verwante gedachten over het onvermogen van de criticus zijn ook bij Fens, Bernlef en Visser te vinden; zoals gezegd is de gedachte dat het zelf lezen van een boek het schrijven van een bespreking overbodig maakt onder andere in Het gemillimeterde hoofd te vinden.Ga naar voetnoot1 Ik weet niet of Komrij ook in andere recensies met zoveel nadruk zijn onvermogen naar voren brengt tot het schetsen van een juist beeld. Los van een antwoord op deze vraag overigens zal ik mij moeten afvragen of hij hier wel of niet ironisch is. In het voorwoord van Daar is het gat van de deur typeert hij zich immers als ‘een waarlijk goddelijke hypocriet’.Ga naar voetnoot2 Ik betwijfel of hij dat hier ook is, want wat ironie betreft is Krol Komrij een slag voor, en Komrij weet dat, gezien het uitgangspunt van zijn recensie. Hij beschouwt namelijk Krols opmerking dat hij [dat wil zeggen zijn hoofdpersoon, az] geen kunstenaar is als Nietzscheaanse ironie; vervolgens wil hij ook nog wel uitleggen hoe deze opmerking ook zonder ironie zinnig kan zijn: zie je de kunstenaar in | |
[pagina 100]
| |
traditionele zin als iemand die iets aan de wereld toevoegt, dan is Krol iemand die alleen maar wil beschrijven hoe de bestaande wereld in elkaar zit. Daarbij stellen hij noch zijn personages zich tevreden met één enkel antwoord. Deze houding neemt hij aan, meent Komrij, ‘opdat de lezer niet zal denken dat hij Krol nu doorheeft’. Je kunt je afvragen hoe polemisch Komrijs bedoelingen met deze recensie zijn, en ook hoeveel identificatie er steekt in zijn visie dat Krol de lezer graag op dwaalsporen leidt. Juist omdat Komrij ook wel heeft opgemerkt dat hij zelf als dichter zijn lezers bij voorkeur om de tuin leidt,Ga naar voetnoot1 kan ik in zijn visie op Krol niet zo makkelijk ironie ontdekken. Daarbij komt dat het voor Komrij vaststaat dat Krol zijn wijze van schrijven en zichzelf serieus neemt. Conclusie van Komrij: dit werk is uniek en komt eigenlijk te vroeg. Hij onderstreept deze gedachte door in te stemmen met Krols visie dat de avonturenroman zijn tijd gehad heeft, en dat de toekomst aan de ideeënroman is. Van de vele inhoudelijke elementen die Komrij vervolgens de revue laat passeren, krijgt Krols definitie van het opperste geluk (‘dat de dingen in elkaar passen’) de grootste nadruk; Krol heeft, in Komrijs visie, met De chauffeur verveelt zich kennelijk dit geluk gerealiseerd: ‘“Het boek en de schrijver passen in elkaar” zei ik, en wie mocht denken dat die uitdrukking weliswaar leuk is, maar niets om het lijf heeft, omdat dat immers altijd het geval is met een schrijver en zijn boek, hij vergete het. Veel schrijvers maken boeken die hun als een veel te wijde broek om de knieën slobberen, boeken waar wel drie schrijvers in kunnen, om zo te zeggen, of ook wel is een boek een te krap hemd, met overal scheuren en gaten, waardoor allerlei kunstzinnige winderigheid naar buiten puilt. Ik noem geen namen, want dat ligt niet in mijn aard.’ Voorzover hij hier polemisch is, bedrijft hij meer een schimmendan een steekspel, zoals ook in de uitspraak dat het in de Nederlandse literatuur een wonder mag heten, wanneer een optimist goede boeken schrijft. Een verklaring voor dit wonder ligt in de nevelen van de toekomst gehuld. Al eerder had Komrij een beroep gedaan op de tijd als de grote schifter en verduidelijker. Hij schaart zich dus onder de critici die beseffen dat elk van hun opmerkingen over een boek tijdgebonden is. Dat weerhoudt hem er overigens niet van erop te vertrouwen dat de kritiek in de toekomst zal instemmen met zijn lof. | |
[pagina 101]
| |
Zoals gezegd is de afstand tussen de woorden van Komrij en de ideeën van Krol gering. Anders dan bij voorbeeld Ab Visser hult Komrij zich niet in verontschuldigingen omtrent zijn onbegrip. Dat neemt niet weg dat zijn slotwoorden een verkeerd beeld geven van de titel van het besproken boek:Ga naar voetnoot1 ‘Dit gevoel, dat je met een “onwrikbaar” schrijver te [sic] doen hebt, die compleet is en blanco [...], laat je tijdens het lezen niet los: een calvinist in het goddelijk wereldplan. Alleen God verveelt zich in dat plan, de lezer niet. Terwijl u Krols De chauffeur verveelt zich leest, zit u héél aardig op de achterbank. Het werk wordt voor u gedaan.’ Deze zeer eigenzinnige interpretatie, waarin de lezer een vrijwel passieve rol krijgt toebedeeld, kun je aan slordigheid toeschrijven. Maar misschien heeft Komrij ook met deze slotzin polemische bijbedoelingen, gericht namelijk tegen schrijvers die vinden dat pas de lezer hun werk voltooit. Tot op zekere hoogte is dat ook Krols opvatting, maar ik heb zo'n vermoeden dat Komrij met het toegeven aan die opvatting te veel concessies aan zijn eigen poëtica zou hebben moeten doen om zijn oordeel te vrijwaren van ironie. Het is eerder een aanprijzingGa naar voetnoot2 dan een titelverklaring. Want, nogmaals, dat Komrij De chauffeur verveelt zich waardeert, lijkt mij buiten kijf. Of zou een opmerking als ‘Door deze innerlijke consistentie (het boek en de schrijver passen in elkaar) is Krol een van onze uniekste schrijvers geworden, die herdruk op herdruk verdient’ gelezen moeten worden als pure ironie? Kan een bewust stilist als Komrij de overtreffende trap ‘uniekste’ in ernst neerzetten? Doelt De Moor op dergelijke dubieuze formuleringen, wanneer hij Komrij aarzeling verwijt, dan kan ik daarmee wel instemmen. De lof in het grootste deel van de recensie blijft voor mij desondanks onomstreden, juist omdat Komrij Krol als wapen gebruikt in polemische passages, en omdat hij hem dezelfde kwaliteiten toedicht als zichzelf. Bernlefs opvatting over de criticus als een kannibaal lijkt ook voor Komrij te gelden. Doordat in diens poëtica onwaarachtigheid een kernbegrip is, is een ondubbelzinnig antwoord op de vraag wat Komrij nu precies van Krol vindt, uitgesloten. Hij is een kannibaal die zich vermomd heeft als liturg. |
|