Een dartele geest
(1989)–Ad Zuiderent– Auteursrechtelijk beschermdAspecten van De chauffeur verveelt zich en ander werk van Gerrit Krol
7. Henk Egbers, of: Krol en vervreemdingHet eerste regionale dagblad waarin een bespreking van De chauffeur verveelt zich staat, is het Bredase dagblad De Stem (11-5-1973). Acht jaar eerder was daarin voor het laatst over Krol geschreven (16-1-1965, over Kwartslag), de criticus is inmiddels een andere. In 1965 schreef Willem van der Velden over Krol, in 1973 de sinds 1967 als kunstredacteur aan deze krant verbonden Henk Egbers, die zijn recensie ondertekent met H. E. Egbers maakt niet de indruk elders eerder over Krol te hebben | |
[pagina 86]
| |
geschreven:Ga naar voetnoot1 van vroeger werk van Krol is geen sprake, noch via titels, noch in algemene zin; uitspraken met literair-historische draagwijdte worden er niet in gedaan. In die zin is Egbers veel meer journalist dan Kossmann. De recensie is bovendien hinderlijk onduidelijk, doordat interpretaties er schijn van samenvatting in krijgen, en samenvattingen de schijn van interpretatie. Citaten worden nu eens wel door aanhalingstekens gemarkeerd, dan weer niet. Dat leidt bij voorbeeld aan het eind van de recensie tot de voor wie het boek niet kent verwarrende formulering: ‘Dit boek is overigens niet, zegt Krol, iets om in één keer uit te lezen. Wie het in een keer uitleest, heeft zeker niet alles begrepen. Het dient er meer toe om iemand situaties in zijn werk te laten herkennen. Een naslagwerk voor kantoorpersoneel met hier en daar een kwinkslag.’ Omdat elders wel aanhalingstekens staan, maar hier niet, valt het beeld waarmee de recensie eindigt, moeilijk te herkennen als een ontlening aan Krol. Juist omdat er in het citaat sprake is van een ‘kwinkslag’, kan de lezer gemakkelijk denken dat dit de woorden van de criticus zijn, want een van de weinige waarderende oordelen in deze recensie betreft de vaak vermakelijke stijl. In zijn enige andere waarderende uitspraak slaat hij mijns inziens de plank duidelijk mis, en wreekt zich waarschijnlijk zijn gebrekkige kennis van het werk van Krol. Hij schrijft: ‘Zo af en toe wordt de benauwenis over hetgeen de mens momenteel met zichzelf aan het doen is tastbaar. De mens die van zichzelf vervreemdt. “Zo zijn er vele plaatsen in ons lichaam die de betekenis hebben van iets dat buiten ons lichaam is en daarover gaat dit boek”, zegt hij [= Krol, az]. “Dit boek gaat ook over het geluk dat je kunt voelen over iets dat buiten je is”.’ Mij dunkt dat Egbers hier de term ‘vervreemding’ als een pastoraal pasmuntwoord hanteert, waarbij het zoiets betekent als ‘modern levensgevoel aanduidend’, maar zonder er daarbij op in te gaan dat Krol eerder zoiets als een verzoening van de tegendelen beoogt dan dat hij zou willen aangeven dat mens en wereld niet in elkaar passen. Mogelijk hoort ‘vervreemding’ tot die aspecten die Egbers in een goed literair werk hoopt te ontdekken? |
|