Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery
(1727)–Abraham Moubach, Cornelis Gijsbertsz Zorgdrager– Auteursrechtvrij
[pagina 253]
| |
De Visschery op laage graden wanneer die tydig is. Oud-Groenlandts strekking, en hoe het zich gemeenlyk opdoet; voor wiens kust meede Walvisch-aas te vinden is, en waar omtrent zich ook wel Visch onthoud. ’t Onderscheid in de wyking der Visschen naar hooge of laage graden aangemerkt; wat koers naar de gemeene Visschen te houden, en hoe die in ’t wederkeeren af te wachten zyn. Des Schryvers eigen ondervinding en waarneeming in de koershouding getoont.Wat de Visschery op laage graden, Ga naar margenoot+ en wel voornamentlyk de tydt der zelve aanbelangt, die wy kortheitshalven onafscheidelyk verhandelen zullen: dat men dan op dit volgende lette: Oudt-Groenlandt schynt zich volgens de strekking van ’t ys, en de koers der stroomen, omtrent Zuidt-west en Noord-oost tot de 77ste graadt uit te strekken, alwaar het gelykzaam eindigt, of Noordwaarts op, schynt t’ontvallen, vermits de stroom by deezen hoek, eer die zynen Zuidwest koers neemt, Zuidwaarts schynt uit te vallen, zulks dat het ys op de voornoemde hoogte, gemeenlyk zeer verre buiten ’t ander ys Zeewaarts word uitgezet, en daarom gemeenlyk de staart van 77 genoemt; het schynt ook dat dezelve stroom langs Spitsbergen om de Noordt vallende, het ys mede Noordwaarts tot op heele hooge graden trekt, en vervolgens in ’t ys rond maalende, by deezen hoek weder Zuidwaarts uitvalt, en dan zynen koers langs ’t gemelde landt, eerst recht om de Zuidwest begint te neemen: zoo dat men op hooge graden, door deeze maaling, niet zoo zeer om de Zuidwest loopt, als op laage, zulks ’er de Schepen veel meer gevaar onderworpen zyn: maar bezet zynde, ook te lichter los maalen zullen, dan wel op laage graden, alwaar men met den gelykmaatigen stroom, lang kan bezet blyven, doch daar de perssing veel min gevaarlyk is, tenzy by storm, die dan mede het ys door sommige winden kan openen, en dus behouden zynde, de bezette Schepen weder verlossen en redden. Dit Landt nu heeft zich aan veelen op eenige plaatsen met hooge bergen vertoont, Ga naar margenoot+ op andere plaatsen met groote inhammen; waar uit blykt dat ’er gelyk aan Spitsbergen, insgelyks diepe Bayen en Rivieren zeer verre landwaarts in schynen te loopen, zoo dat dit Landt van de 77ste graadt, verder Noordwaarts onbekend is, en waarschynlyk mede van veele vette en aasryke gronden, binnen en buiten lands zal ver- | |
[pagina 254]
| |
zien zyn; en nademaal het in zyn geheel iets Zuidlyker als Spitsbergen legt, zal ’er mooglyk den aangroei van dit zaadt en aas landwaarts, in de slibberige afwateringen de valeijen, in ’t Zoomerzaizoen ook zeer sterk zyn: naar welk aas dan, gelyk omtrent Spitsbergen, Ga naar margenoot+ zich insgelyks wel Visch onthouden zal. Gelykwe nu deezen van de Spitsberger, en die van de Zuidys-Visch mede eenigzins hebben afgezondert, zou ’t dan ook wel konnen wezen, dat deeze Visch aldaar geen vyandt verneemende, in de Straat-Davis met meerder vrymoedigheit, als omtrent Spitsbergen, in deszelfs Baijen ongedekt quam aazen, maar of ze in ’t ys mede aldaar, met de Spitsberger, gelyk de Zuidys-Visch in harde Winters ook eenigzins te zaamen komt, en de gemelde schrik mede zoo zeer heeft gevat, dat ze, dit ys met een uitlandigen windt van landt dryvende, zich met het zelve mede laat afvoeren, gelyk om de Oost of omtrent Spitsbergen veeltyds geschied, Ga naar margenoot+ zulks is noch onbekent; immers is ’er aan een meenigte zich daar onthoudende Visschen, volgens gevoerde redeneering niet te twyffelen. Men lette nu eens, vermits we wat meer ter zaake komen; nademaal deeze Visschery op laage graden, allenks wat meer begint in gebruik te raaken, zoo zal dan de voorige redengeeving vervolgens ook met de ondervinding ten deelen overeenkomen: Dit voornoemde Landt, word des winters, zoo verre als wy langs het zelve gewoon zyn onze Visschery te oeffenen, en somtyds noch verder, t’eenemaal in ’t vaste ys ingesloten, zoo dat de Visch als dan het zelve ten deelen langs het Landt om de Zuidt, ten deelen dwars door ’t ys naar den zoom of buiten randt, moet ontruimen; derhalven moet de Visschery op laage graden, mede in den vroegen tydt voor in ’t ys waargenomen worden: maar daar zullen mogelyk zoo veel verzaamelde Visschen niet te vinden zyn, als van deeze op hooge graden is gezegt, om dat het meeste gros waarschynlyk langs het Landt de wyk neemt, en verder langs den zoom naar ’t gemelde Landt en landaas laager afzakt, en voor een gedeelte naar ’t Spitsberger aas, op hooger graden zynen koers heeft genomen; nochtans is ’t hier in den Voortydt somtyds goed, maar op hooge graden, om de gemelde redenen, en volgens jaarlykse ondervinding wel zoo zeker en beter. Echter zal het in ’t midden van de teelt waarschynlyk hier wederom beter wezen, gelyk we nu vervolgens voorneemens zyn, dit wat klaarder aan te toonen. Ga naar voetnoot+ Deeze Visch zal in ’t openen van ’t ys, Ga naar margenoot+ met die van hooger graden, allenks verder in ’t ys wyken, ten deelen mede om de zelfde oorzaak, als voor zynen vyandt vluchtende, en zulks voornamentlyk naar het voornoemde Oud-Groenlands aas; dierhalven ’er dan tusschen deeze en | |
[pagina 255]
| |
de Spitsberger Visch een merklyk onderscheid word gevonden; de Spitsberger Visch vlucht door nood van den vyandt geperst, en komt na een verloopen tydt, de vyanden meest geweeken zynde, alsdan voor een gedeelte, weder naar hunne aasplaats afzakken, maar deeze wykt vrywillig, en blyft geweeken, tot aan, of naby de kusten van hun Gewest; want hunne voornaamste aasplaats is diep in ’t ys, en de Spitsberger, voor in ’t ys; hun aas word met de gezeide afwateringen van landwaarts op den binnen zoom tegen dit ys, en een stukweegs daar in gedreeven, en ’t Spitsberger aas daar en tegen naar den buiten randt, want de voornoemde Oud-Groenlandtsche Baijen en Rivieren, zullen met haare afwateringen te gelyk met de algemeene stroom, ’t gemelde aas voor een gedeelte wel in ’t ys dryven: maar zelden tot in ’t harte, en noch minder naar den buiten kant. Dit aas dan, ’t welk alhier in ’t harte of naar den buiten kant van dit ys word gevonden, komt veel eer van Spitsbergen, wyl het deezen Zuid West stroom wat meer te baat heeft, of van de daar leggende banken afzakken. Hier uit begrypt men lichtelyk, dat het oude gebruik, indien ’t op deeze wyze, ’t zy wel of qualyk word begreepen, in een zeker opzicht, echter niet vreemd is, wanneer men op laage graden gedreeven, tracht uit het ys te komen, en op hooger graden het wederom zoekt te hervatten. Myns oordeels was ’t anders beter, dat men, aldaar gedreeven zynde, of van den eersten aankomst af, Ga naar margenoot+ zyne Visschery op laage graden trachtte te voltrekken, en geen genoegen in den eersten aanval vindende, zulks men den Visch bevind te wyken, dat men de zelve dan eerlang volge, doch op een gemeen jaar alhier met een geheel andere koers, als op een Zuidys-jaar, gelyk reeds van de Zuidys Visch is gemelt, te weeten Oost, en hier West op; en of ’t gebeurde, vermits de Visch spoediger door ’t ys kan ontwyken, als ze door de Schepen en Sloepen veeltyds konnen gevolgt worden, die door belet van ’t ys lichtelyk weerhouden zynde, dat de Visch tydt heeft om het midlerwyl t’eenemaal t’ontkomen, zulks ’er dan in eenige dagen geen Visch vernomen word; echter moet men zyn oogmerk op ieder plaats in ’t byzonder wel in acht neemen, nu op deeze, en vervolgens met de eerste gelegentheit wederom West of Noor-West op, na de ruimte zich schikken wil, namentlyk recht op ’t landt aan, want de Visch wykt hier maar alleen, en vlucht niet weg; men zal ze, niet alleen volgens gezegde reden, maar naar ondervinding, als noch te toonen staat, dus doende, eer men ’t landt bereikt, wel weer vinden. Ontmoet men ondertusschen een velt of bank daar zich Visch onthoud, Ga naar margenoot+ kan men ’er wat vertoeven, want alwaar Visch is, vind men de rechte plaats; zoo niet, men worde echter niet verdrietig, noch men blyft ’er zonder opdoening van Visch ook niet zoo lang leggen, als op hooge graden, daar de Visch verdreeven zynde, zelf uit eigen beweeging en natuur weer naar toe zakt. Van hier volgt | |
[pagina 256]
| |
men ze dan, indien ’t geschieden kan, tot onder het gezicht van ’t Landt, alwaar men niet alleen deeze wykende Visschen eindelyk wederom vinden zal, maar ook een gedeelte van de voornoemde, langs het Landt, en om de Zuidt geweeken Visschen, zullen ’er, dus door ’t ys zeilende, en weder om de Noordt gaande, verscheiden ontmoet worden, trachtende zy mogelyk den gemelde hoek naar ’t Noorden om, of anders met het ontsluiten van ’t ys, in ’t hart van ’t zelve naar banken te zoeken; en dus zal hoe nader aan landt, ook eerder de wykende Visch mede al daar te vinden zyn. Dit leert ons niet alleen de gezegde reden, maar ook de ondervinding; want gelyk de Spitsberger Visch zyn aas by en omtrent dit Eilandt zoekt, insgelyks doet deeze in en by dit Landt. Dat dan aldaar, te weeten by Gale-Hamkes of Oud-Groenlandt, zich veel Visch onthoud, zal mede nevens deeze redengeeving, by de ondervinding worden vertoont: In den jaare 1684 of 1686. (de juiste tydt is ons ontschooten) was ’t dat Commandeur Cornelis Pietersz Duinker, toen Stuurman zynde, en vervolgens ook onzen Stuurman geweest, Ga naar margenoot+ volgens zyn eigen verhaal, nevens verscheiden Schepen aan een ysveldt leggende, onderanderen ook drie van den Ammiraal Alemonde, te weeten: Gerbrand en Jan Dirksz van der Velde, en Martin de Bas, met dit veldt eenige dagen, langs en in ’t gezicht van ’t landt dreeven; dus iets meer naar de landzyde van dit ysveldt dan de andere Schepen leggende, zagen ze, dat ze geduurig langs dit landt om de Zuid-West dreeven, ziende dagelyks verandering van landt, dan eens hooge uitsteekende hoeken, dan weer diepe bogten en Baijen, somtyds, als zich het ys wat opende, stondenze in beraad om naar landt te zeilen, doch de Visschery belette dit telkens; Ga naar margenoot+ want zy zagen geduurig Visch, juist by geen groote schoolen, en ook somtyds geen. Wanneer ze dan de gevangen Visschen flensten en afgemaakt hadden, zagen ze eerlang weer Visch, welke tydt wederom waargenomen wierd om te visschen. Zy kreegen dan een volle lading, en verscheiden van d’andere Schepen vertrokken, reeds vol zynde, voor hen naar huis. Jan Dirksz van der Velde geraakte aan dit veldt in den grondt, doch werd van de twee anderen by zich hebbende gered, en ’t Schip, wiens mast reeds gekapt was, werd weder herstelt, raakende nevens de andere twee mede vol, zulks, toen deeze drie Schepen van dit veldt vertrokken, hadden ze te saamen, zoo ons bericht is, meer dan 60 Visschen gevangen. Op zodanig een wyze, is Jacob Hardebil, toen Commandeur, en vervolgens myn Speksnyder geweest, mede eens langs dit landt gedreeven, alwaar hy zeer veel Visch vernam, Ga naar margenoot+ doch vond zich telkens bezet, zulks ’er niet kon gevischt worden, en hy moest ook in de laaten Na-tydt zyn Schip laaten zitten, komende met sloepen in omtrent 21 etmaal met veel sukkeling, zeer afgemat en byna wanhoopende, eindelyk in | |
[pagina 257]
| |
zee, en vervolgens in 5 etmaal over Zee aan Yslandt aan te landen, en van daar onverwacht zeer laat wederom t’huis. Deeze Commandeur heeft ons mede veel van de vertooning deezes lands verhaalt, hoedanig het zich in hooge bergen, laage valeijen, uitsteekende hoeken en diep in ’t landt loopende Rivieren, of Baijen heeft vertoont; maar dewyl hun gemoedt door angst en bekommering byna wanhoopende was geworden, waar door hun verstand scheen verbystert, en hun gezicht byna gebroken, zoo vertoonende dit landt zich veelmaals niet naar zyne eigentlyke gesteltheit; somtyds dachtenze Kasteelen te zien, waar van zy zich verbeelden de vlaggen te waaijen, bekommert zynde als of ze voor vyanden te duchten hadden. Maar het verhaal der eersten, als beter by hun verstand zynde, dan de laatsten, verdient dan ook beter geloof. Meer zoudenwe van dit Landt, en de daar onthoudende Visschen door ’t verhaal van anderen konnen bybrengen; maar om niet te langwylig te zyn, zullenwe dit liever met eigen ondevinding besluiten: Wy voerden in den jaare 1698. een klein Scheepje de vier Gebroeders genaamt, Ga naar margenoot+ daar wy in ’t voorige jaar 7 Visschen mede t’huis gebragt hadden; den eersten Iuny vingenwe 3 Visschen op de breette van 77½ graadt, aan een groot ysveldt, alwaar drie Schepen aanlagen, en eerlang noch vier anderen by quamen. Wy dreeven hier mede in den tydt van 18 dagen om de Zuidt tot op 75½ graden, zynde eene ruimte van 2 graaden, in welken tydt wy noch 5 groote Visschen vingen, maakende met de voorige drie, te samen 8 Visschen uit. Barent Otse quam toen mede by ons met 3 Visschen; verders zagenwe geen meer Schepen, en de voorgemelde, waar onder zich Simon Jansz en Klaes Keuke bevonden, waren reeds vol, of meerendeel vol naar huis vertrokken. Barent Otse quam alhier te overlyden, en zyn Volk vingen in korten tydt, by ons leggende, 7 of 8 Visschen, in welken tydt wy alleen zynde, onze agtste Visch machtig wierden, vermits het ons met doorslippen, ’t breeken van lynen, en ’t niet konnen vast geraakende, in ’t laatst wat tegen liep; nademaal ’er dat eindelyk wat maaling in ’t ys quam, en wy niet meer als een of twee Visschen, na zy groot waren, konden bergen, zoo beslootenwe, om alle gevaar t’ontgaan, hoopende in ’t uitzeilen noch wel een levende, of doode Visch te zullen vinden, van daar te vertrekken, schoon we noch al telkens Visch zagen; maar vermits we onze lading al te duurbaar achtten, om ’t gemelde gevaar t’ontgaan, lietenwe alhier het Schip van Barent Otse alleen, met het flensen bezig zynde, en die vervolgens mede meest vol t’huis quam. Dit Ysveldt, schoon wy ’t landt nooit hebben gezien, Ga naar margenoot+ scheen echter alhier niet verre van landt te wezen, want wy bevonden ons in ’t uitzeilen, ’t welk ons geweldig ontschoot, met zeer goede gissing, omtrent 40 | |
[pagina 258]
| |
mylen in ’t ys geweest te zyn, houdende onzen koers in ’t zeilen Oost ten Zuiden 33 mylen door zwaar ys, eer we in zee quamen, alwaar we toen noch al eenige mylen door losse streemen en flarden koers hielden. ’t Was den 26ste Iuny, dat we beslooten, dus verre door Godts zegen redelyk gevangen hebbende, van ’t voornoemde Ysveldt los te maaken; wy namen dan afscheid van ons gezelschap, en zeilden Oostelyk uit, alwaar wy buiten ’t veldt veel los ys en flarden vonden, en noch verscheiden Visschen vernamen, waar na wy mede vielen, maar konden niet vast raaken. Dewyl we dan tusschen deeze flarden zwaarigheit voor ons Schip maakten, en ook gevallig vast raakten, echter beslooten we, hoe ’t zich tusschen deeze flarden met de Visch schikken mogt, terwyl ons de windt gunstig waar, om weder voort te zeilen. Agttien mylen Oost-Zuid-Oost gevordert, Ga naar margenoot+ vondenwe by een der flarden een doode Visch, daar wy ’t wederom vast maakten, beginnende het toen met een donkere sneeuwjagt hard te waijen; dit was onze negende Visch en wy sneeden die, vermits hy al begon te traanen, van over boort in onze vaten, en vulden ’er 32½ quardeelen van, maakende met de voorige 8 Visschen te samen 390 quardeelen spek. Toen wy tot den 3den Iuly door storm en tegenwindt, aan de gemelde ysschots gelegen hadden, raaktenwe weder los, en vervolgens noch eens aan een ander ysveldt vast, zulks wy den 9 Iuly in ruime zee quamen, en verder onzen koers naar ’t Vaderlandt namen, nadat we Oost Zuid-Oost door verscheiden schotsen noch twintig mylen gezeild hadden. Nu staat hier aan te merken, schoon wy nooit landt hebben gezien, vermits ’t gemelde ysveldt zoo verre in ’t ys was gelegen, Ga naar margenoot+ dat we echter niet verre van landt zullen zyn geweest. Wy zagen den 26sten Iuny van daar zeilende, aan en by het zelve ysveldt en in eenige flarden noch geduurig visch, en sedert tot den 9den Iuly, toen wy in zee quamen, vondenwe geen eenen Visch meer, behalven de gemelde doode: echter passeerdenwe in groote ruimtens verscheiden welgelegen ysvelden en veele flarden, insgelyks vyf Schepen, 2 aan een veldt leggende en 3 om de Noord-Oost zeilende; men zou hen van ons veldt geerne kennisse gegeeven hebben, maar onze ruimte die wy te volgen hadden, leide ons te verre buiten hen om, zulks wy geen gelegenheit vonden om hen te kennen, noch min om te spreeken; wy vernoegden ons dan alleen met te denken, dat indien zy wisten wat ons wedervaaren was, zy eerlang een andere koers in ’t zeilen neemen zouden, en aldaar niet blyven leggen. Meerder zal ’t niet noodig zyn om onze redeneering met de ondervinding te doen bevestigen, dan dat men dit volgende noch in acht neeme. By gemeene tyden zalmen Oud-Groenlandt redelyk Vischryk vinden: maar by ongemeene tyden, zoude men, zich hier op verlaatende, bedro- | |
[pagina 259]
| |
gen konnen zien, te weeten, by ongemeene felle winters, en daar op volgende koude zomers; want dan vind men dit landt, in ’t vaste ys bevroren zynde, om de volgende reden, niet dan laat in den zomer weder van ’t losdoyende ys bevryt: derhalven is de Visch door het dichtvriezen in ’t Najaar, langs dit landt om de Zuidt naar de Straat-Davis geweeken, op den gewoonen tydt hier niet te vinden, doordien zy alsdan wat langer naar gewoonte genoodzaakt zyn, zich in de Straat Davis op te houden, daar zy anders by zachte Winters wat vroeger zich naar dit aas begeeven zal. Het onderscheid dat ’er in verscheiden opzichte tusschen dit Landt en het schoone Vischryke gewest van Spitsbergen is, hier voor aangeweezen, moet mede alhier in gevalle van een fellen vorst, wel aangemerkt worden. Want hier in moet men dit gewest t’eenemaal niet by dat van Spitsbergen vergelyken, wiens Zuid-einde en West-zyde, door den meergemelden noorder stroom, die vervolgens West, en eindelyk Zuid West draait, vermits Spitsbergen in den zomer van het ys gezuivert zynde, zoo zal dien zelven stroom, het zelven ys, byna den geheelen Winter door, mede van zich afkeeren; zoo dat de Spitsberger Visch, rondom Spitsbergen gewent, in den zomer om reden naar het Noorden geweeken, op den Herfst in het dicht vriezen, van daar uit het ys weder hier komende, den geheelen Winter aan Spitsbergen op zyn beste aasplaats zal konnen blyven: ’t en zy by felle Winters, wanneer het in de Baijen en mede een stukweegs buiten ten wal digt loopt; echter zalze alhier en naby het landt op deszelfs gronden konnen blyven aazen, gelyk ze ook volgens de gegeeven reden doet, en als uit het volgende journaal van overwintering insgelyks eenigzins kan blyken, en met den eersten voorjaars storm, het afgebroken ys door den gemelde stroom van daar dryvende, wederom hun voornaamste aasplaats konnen bereiken; dus zullen dan de Schepen eer het ys geopent is, de zelve alhier vroeg konnen vinden. Geheel anders nu is ’t in dit geval met Oud-Groenlandt gelegen, want de aldaar heerschende gestadige Zuid-Weste stroom, valt ’er op ’t landt aan, waar door het den geheelen zomer met ys bezet blyft, en word niet dan met uitlandige Weste en Noord-Weste winden eenigzins en maar voor een tydt, zoo lang die waaijen, daar van ontlast; en deeze winden veranderende, valt het zelve weder naar laager wal, en door den gemelden stroom weder op ’t landt aan. Dus zal dan derhalven met het eerste vriezend weêr, de kust door ’t ys bezet zynde, het ys wederom vast raaken, en de alhier gewende Visch zeer vroeg doen noodzaaken om de Zuidt te wyken, en dit landt geen ontzet vindende: maar integendeel het beletsel van den stroom onderhevig zynde, zal deeze kust derhalven lang bezet blyven, en by koele zomers des te langer, te meer, dewyl het ys diepwaarts zich in strekt, zoo kan het de zee alhier zodanig niet als van ’t Spitsberger Zuid-eind afbreken. Dus blykt het ook hier nevens, dat | |
[pagina 260]
| |
alzoo dan het zaizoen zich alhier laat instelt, wederom vroeger aan Spitsbergen en ook wel zoo zeker zyn zal, en in de Straat Davis noch vroeger: doch mede zoo zeker niet als aan Spitsbergen, dewyl de Visch met zachte Winters, al vroeg van daar naar Oud Groenlandt of Noordwaarts in ’t ys kan vertrekken. Alhier wel op gelet hebbende, zoo zal dit het voorige wegens het vroege zaizoen, hier en aan Spitsbergen en overal langs den yszoom, gantsch niet wederspreeken, en alle het geene in ’t eerste aankomen, het ys noch vast en dicht zynde, om de gegeevene reden, overal egaal bevonden worden. Onthoudende zich dan de Visch alwaar ze zich ook bevinden mogt aan den buiten zoom van ’t ys; doch het is die gemeenlyk wegens den overvloedt van ’t aas by Spitsbergen op de gemelde hoogte van 77 of 79 graden, veeltyds het best op te doen. Nu is nog overig de Visschery aan Jan Mayen Eilandt te gedenken; maar nademaal deeze t’eenemaal buiten gebruik is geraakt, zullenwe ’er dieshalven maar kortelyk in ’t volgende Hoofdtstuk van gewag maaken. |
|