Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery
(1727)–Abraham Moubach, Cornelis Gijsbertsz Zorgdrager– Auteursrechtvrij
[pagina 249]
| |
Werwaarts de Visch te vinden, wanneer plaatsen en tyden na ’t verloop der Zaaizoenen wel worden onderscheiden, en de Visch naar de gewoone plaats weer komt afzakken. Werwaarts de Visch zich ’s winters onthoud, die in ’t voorjaar het best langs de zoom van ’t ys te vinden is, en waar; maar laater in ’t ys, en om wat reden. Welke tydt om de Oost in de Visschery waar te neemen, en hoe gevaarlyk in ’t Oostys te loopen is.MEn moet benevens de plaatsen ook de tyden wel onderscheiden, Ga naar margenoot+ vermits ieder plaats zynen bezonderen tydt vereischt. Waar is ’t, dat men wat laater in den zomer op laage graden mede op de rechte plaats zoude konnen wezen, als vervolgens breeder blyken zal; maar in den vroegtydt, wanneer het ys noch niet recht gaande is, en alles, behalven den buiten randt, noch t’eenemaal vast legt, zoo zal men deeze Visch veel zekerder op de gemelde hooge graden vinden, dan wel op laager graden. De reden waarom, kan uit onze voorgaande redeneering genoegzaam afgeleid worden. Doch ’t lust ons alhier een gedeelte van ’t voorgaande te herhaalen. Wy hebben dan de Walvisschen de zelfde voorkennis toegeschreeven, gelyk de Ojevaars, en meer andere Vogels van natuure bezitten, die volgens de aangeweezen bakens, uit Egipten onze en andere Landen konnen vinden; dus konnen deze Visschen, op den Herfst, in het dicht loopen van ’t ys, ieder zyne gewoone plaats, daar hy gewent en welbedreeven is, langs de gemelde bakens, onderwater de korste weg naar den buiten zoom van ’t ys vinden; en om dat hun leven door een genomen dwaalkoers, alhier niet min in gevaar staat, als door een dwaalkoers der voornoemde Vogelen, zoo moetenwe de Visschen in hunne zeer ruime uitgestrektheit, gelyk als aan een zeker gedeelte of gewest, daar zy door gewoonte bekent zyn, verbinden of bepaalen. Alhoewel nu de Westys Visch van laager, met die van hooger graden, jaarlyks in ’t Westys wat meer te zamen komt, als wel de Zuidys Visch, die niet anders als in harde Winters met het Zuidys, zoo als gezegt is, tot het Westys overkomt, zoo zynze derhalven in veele opzichten van elkander niet te onderscheiden, gelyk van de Zuidys-Visch is gemeld; echter is ’t zeer waarschynelyk, dat de Visschen, op de kusten van Oudt-Groenlandt gewent, met de Visschen by Spitsbergen | |
[pagina 250]
| |
zich onthoudende, alsdan met het openen van ’t ys, in ’t zelve ys te zamen komen, en dat ze dan ook in het dicht loopen van ’t ys, ieder weer door hunnen bekenden weg, naar hunne gewoone plaats zullen keeren. Deezen die dan aan de kusten van Oud-Groenlandt zyn gewent, zullen waarschynlyk aldaar zoo verre voor ’t ys wyken, als het langs dezelve kusten vast vriest, en mogelyk in harde winters wel geheel tot aan de Straat-Davis; Ga naar margenoot+ insgelyks die by en omtrent Spitsbergen zyn gewent, zullen van onder de Pool, of van zoo verre zy het ys ingedrongen zyn geweest, weder naar Spitsbergen keeren: eensdeel, om dat hun dien weg beter, als naar Zembla of Oud-Groenlandt bekent is, want alhier te dwaalen is te gevaarlyk, zulks hun leven van een etmaal stil vriezend weêr afhangt; anderdeels, om dat ze mede kennis hebben, aan het daar te vindend aas, waar van zy op andere verre afgeleegen plaatsen onkundig zyn, vermits wy hunne paalen al te wyt hebben uitgebreid, om op alle plaatsen bekent te konnen wezen. Ook is ’t met deeze Visschen als met alle andere Schepselen gelegen, daar wat te doen valt, schoolenze met veele ingeboornen te zamen, gelyk by de oude Landvisschery is gebleeken, zulks vreemdelingen bezwaarlyk plaats vinden, en indien zy met geweld wilden indringen, zoudenze mogelyk als een vreemde koe uit de wey, of een vreemd eend in de byt, uitgebeeten worden. Maar behalven dat, zoo is de meenigte te groot, zulks ze hun in verscheiden wyken moeten afzonderen, vermits ze niet alleen in een der voornoemde plaatzen hun verblyf konnen neemen, immers zodanig niet, dat ze hun bestaan aldaar vinden zouden, want tot dusdanige groote lichaamen word veel vereischt. Nu staat op deeze twee redenen te letten, eerstelyk: al de Visch aan welk een oort die ook zy, Ga naar margenoot+ moet in den winter zich naar den zoom of buite randt begeeven, en zy kan er ook verder nergens inkomen, dan de zee met min of meer storm, den zoom breed of smal breekt. Om deeze reden is ’er vooreerst in den vroegtydt de beste Visschery, Ga naar margenoot+ om dat men als dan, langs den geheelen zoom, de Visch noch aan den buiten kant verzamelt vind, daar men anders wat verder in den zomer, dikmaals door groote ruimtens, het hart van ’t ys door den dooy gaande geraakt, van veldt tot veldt zeilen moet, en naaulyks Visch verneemt, om dat ze dan door veele openingen hunnen vyandt beter kunnen ontwyken. Dus is dan de voortydt voor eerst allerweegen ’t best, zoo wel op hooge als laage graden, te weeten, langs den zoom van ’t ys: maar om de Oost, vermits het daar dan noch vast legt, heeft dit geen plaats. Ten tweeden: waarom nu de voortydt niet alleen in ’t algemeen, maar ook in ’t byzonder best geacht word op de gemelde hooge graden, kan uit het voorgezegde lichtelyk afgenomen worden; Ga naar margenoot+ te weeten: om dat ’er als getoont is, het meeste aas te vinden zy. De Visch die dan in het dicht loopen van ’t ys op laager graaden, als voor hun de kortste | |
[pagina 251]
| |
weg zynde, uitkomt, zal waarschynlyk naar dat aas, de gemelde hooger graden zoeken, Ga naar margenoot+ of laager naar de Gronden van Jan Mayen Eilandt en Oud-Groenlandt, langs den zoom afzakken, om dat ’er mogelyk op deeze Gronden, meerder aas dan in de ruime zee langs den zoom te vinden is; derhalven is nevens de jaarlykse ondervinding, uit deeze redeneering licht te begrypen, waarom de gezeide plaats op hooge graden, boven de andere uitmunt, doch mede op zyn tydt, te weeten, om de gemelde reden in den vroegen voortydt; want als de tydt wat verder verloopen is, en het hart van ’t ys door de voorjaars storm, Ga naar margenoot+ en door het doojen begint te breeken en gaande te raaken, of door windt en stroom t’ontsluiten, zulks de Visch op een byzondere wyze alhier verzaameld, zich als dan weder door ’t ys kan verspreiden; waar by dan komt, dat zich eerlang een groote Vloot Schepen van alle Natiën opdoet, Ga naar margenoot+ die meerendeel op deeze kleine plaats, alleen maar twee graden begrypende, in ’t ys tracht in te dringen, om deeze Visch na te speuren of te vervolgen. Als deeze Vloot dan in den eersten en hevigsten aanval, van ieder Schip 5, 6, of 7, sloepen te water stryken, vertoont dit ten opzichte van de kleine plaats een magtige Vloot, en ten aanzien van de Visschen een zeer vervaarlyk vyands leger, waar door dan eerlang onder de alhier verzaamelde Visschen, een geweldige slachting geschied, Ga naar margenoot+ gelyk genoegzaam uit de jaarlykse Visschery kan geoordeelt worden; want op zommige jaaren worden ’er door deeze Schepen en meest op dese plaats, 18 of 1900 Visschen gevangen, behalven noch veel die gedood zynde, hen ontzinken, of onder het Ys smooren en zitten blyven, en eenige die gequest zyn, echter noch doorslippen, of door ’t breeken der lynen het met den Harpoen ontvluchten; zulks het niet vreemd is, dat de overigen alsdan naar een goet heenkomen omzien, en dus de verspreiding door ’t Ys te meer verhaasten. Waar uit nu licht te begrypen is, dat deeze plaats mede van zyne welgelegenheit allenks veranderen moet, en door deeze gesteltheit, voortaan de naam van boven andere uit te munten, niet lange zal behouden. Gelyk zich dan de Visschen hier door verspreiden, zoo verspreiden zich mede de Schepen om deeze vluchtende, zoo veel mogelyk is, na te zetten, en hen ontweeken zynde, elders wederom na te speuren. Insgelyks dryven ze ook wel met de stroom, wyd en zyd van elkander, waar door deeze plaats, (de Vyanden geweeken zynde) allenks weder met andere word gelyk gestelt. Wat aanbelangt de tydt om op andere plaatsen te Visschen, Ga naar margenoot+ en voor eerst om de Oost, deeze is op een gemeen jaar, daar wy nu van spreeken, zoo vroeg niet, als wy dezelve op een Zuyd-Ys-jaar hebben aangemerkt; want op een gemeen jaar, is ’er op verre na zoo veel ys niet, zulks dat het Spitsberger Zuid-einde alsdan in ’t ys niet ingeslooten word: maar bloot in vrye zee buiten ’t ys blyft uitsteeken. En vermits | |
[pagina 252]
| |
dan de gemelde Zuidys-Visch, met het Zuydys zeer verre van ’t Westys gescheiden, beoosten Spitsbergen blyft; derhalven viel de koers deezer Westys Visschen in ’t eerst der Visschery hun verjagende, Noordelyker: doch niet t’eenemaal, eenige uitgezondert, en niet zoo Oostelyk als van de Zuidys-Visch is gezegt; dies zal ’er zoo vroeg niet, en ook in ’t geheel om de Oost, nu zoo veel niet te doen wezen, als dan. Daar en boven indien ’er weinig ys is, zal ’t wel haast met de Zuidwest stroom, om de Zuidt worden afgelevert; dus kan het met een uitlandigen windt, eerlang om de Oost zoo ruim worden, dat de schrik deezer Visschen niet toelaat derwaarts te komen afzakken, zulks dat men om de Oost alsdan ruimte te zeilen heeft, eer men eenige Visch zal verneemen; Om dan aldaar diep in ’t ys te zeilen, alwaar men ze insgelyks in rust buiten schrik voor hunnen Vyandt vinden zou, en dat alzoo zeker als op veele andere plaatsen; echter is men ’t niet gewoon, en is dit om verscheiden redenen, alzoo licht niet als op laager Graden te waagen, Ga naar margenoot+ want beide Schip en leven staan ’er veel meer in gevaar, door de sterke parssing van ’t ys uit de wyde Baijen en ’t Waygat afkomende; ook kan men ’er door andere schepen zoo wel niet geburgen worden, wanneer men zich tusschen ’t landt en ’t ys bevind, en dus verre inwaarts is gezeilt; daar noch by komt, dat de stroom, die aldaar Noordwaarts schynt te trekken, zulks men om de Noordt maalende, zoo magtig verre van de handt afdwaalt, en midden in ’t ys verwart, dat ’er geen mogelykheit meer word gezien, om met sloepen den buiten zoom van ’t ys te bereiken. ’t Is hier dan met een gemeen jaar in den Na-tydt, Ga naar margenoot+ alzoo tydig, als in den Voortydt, derhalven geheel anders als op de Visch-plaats van hooge graden gelegen, wanneer de Visch van onder de Pool, of uit het Noorden, ’t zy Noord-west, Noord-oost, en van allerwegen, de eene wat vroeger en de ander wat laater, om niet in ’t ys bevrozen te worden, weder den buiten zoom van ’t ys begint te zoeken, en om voorgemelde reden meer op Spitsbergen als elders anders doelt, om van hunnen vyandt, zich dan uit het ys vindende, niet gehinderd te worden; zoo zal ’t zelden missen, indien ’er eenige strooken ys langs den wal afkomen, of men zal ’er mede Visch vinden. Wy zeggen dit van een gemeen jaar, want anders kan dit in ’t midden van den teeltydt, en noch vroeger als getoont is, mede wel plaats hebben, doch deeze Visch is door een anderen koers in ’t vluchten, zoo verre in ’t Noorden en Noord-westen opgeweeken, dat men ze veel zekerder om de Oost zal vinden, wanneerze in den Na-tydt wederkeert, dan dat men ze in ’t midden van de teelt of vroeger ontdekken zal. |
|