Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery
(1727)–Abraham Moubach, Cornelis Gijsbertsz Zorgdrager– AuteursrechtvrijWestys-Visschery hoe verre die zich uitstrekt, en hoedanig kan verdeelt worden. Hooge Graden tegenwoordig de Vischrykste. Bequaame plaatsen en tyden noodig in acht te neemen. Het Zuidelykste eertyds, maar nu het Noordelykste van Spitsbergen ’t voordeeligste in de Visschery geacht; waar de Visch geduurig aas vind, en dus gereeder op hooge dan op laage Graden gevonden word Ga naar voetnoot+.De Westys-Visschery is ten opzichte van de geheele uitgestrektheit, Ga naar margenoot+ een klein en gering gedeelte, doch ten aanzien van de Deelen die | |
[pagina 246]
| |
wy daar in onderscheiden zullen, is dit gedeelte echter als een geheel aan te merken. Dus zullen wy dan de Westys Visschery in haar geheel, tussen de Straat-Davis en ’t Eilandt Spitsbergen begrypen, en wat aanbelangt haare deelen, Ga naar margenoot+ die wy daar in zullen aanmerken, zyn voornamentlyk deeze vier; te weeten: op hooge graden in ’t Ys; om de Oost; op laage graden in ’t Ys; en ’t Jan Mayen Eilandt. Dit eerste, Ga naar margenoot+ als ook het voornaamste Deel, is begreepen, op hooge graden in ’t Ys, te weeten: tusschen de 77 en 79 graden, hier voor reeds aangeweezen. Hier ter plaatse tracht het meeste gros der Schepen in ’t Ys te komen, weinig zyn ’er, die op een halve graad Zuidelyker of Noordelyker inloopen. Hier ter plaatze zeggenwe, word nu jaarlyks de meeste Visch gevangen, niet alleen om dat ’er de meeste Schepen zich onthouden: Ga naar margenoot+ maar ook om dat ’er de meeste Visch tot deezen tegenwoordigen tydt toe noch gevonden word. Hier onthoud zich, gelyk voor deezen omtrent Spitsbergen hun aas, derhalven is ’t niet vreemd, dat ze zich nu alhier, gelyk eertyds aldaar om dit aas vergaderden. Deeze Visch die als gezegt is, eerst van ’t landt en vervolgens uit zee verdreeven is, heeft nu op gemelde hoogte zyn voornaamste verblyf zedert eenige jaaren genomen, en onthoud zich als noch alhier. Wat het Jan Mayen Eilandt aanbelangt, alwaar van ouds, gelyk te Spitsbergen, een groote Visschery is geweest, doch nu weinig meer bevaaren word, echter om de Oost of op laager graden, konnen ’er sommigen noch wel een gelukkige Visschery aantreffen; maar naar ons oordeel, is de beste plaats tot de Visschery op de reeds gemelde hooge graden, en wy merken, dat de Commandeurs, veeltyds deeze plaats boven anderen uitkiezen; doch of ze dit meest gevalliglyk en maar volgens den gewoonen slenter van anderen na doen, dan of ze dit door zekere kundigheit in acht neemen, staat ons eens te onderzoeken; want wanneer men zyne verrichting niet gevalligerwyze, maar met een by zich zelven overgelegde kundigheit volvoert, kan men in buitengewoone ontmoetingen en voorvallen, zich te beter naar de gelegenheit schikken, of herschikken, indien zulks word vereischt, daar men anders raadeloos niet weet hoe of werwaarts zich te keeren of te wenden. ’t Is dan een algemeene kundigheit of wetenschap die by ons niet alleen, maar by veele oude Commandeurs genoegzaam bekent is, en gelyk wy van de Noortkaper hebben gezegt, als mede van den Eilander hebben bygebragt, dat men nevens de gemelde plaatsen, Ga naar margenoot+ insgelyks de tyden moet onderscheiden; en derhalven is ’er dan mede een tydt, op een byzondere wyze tydig op de gemelde hooge graaden, en weder na een anderen tydt om de Oost, een anderen op laager graden, een anderen voor in ’t ys, een anderen dieper in ’t ys; en of boven de reeds genoemde, noch eenige andere ongenoemde plaatsen, in aanmerking mogten | |
[pagina 247]
| |
komen, deeze zullen in de verhandeling zich genoegzaam zelfs openbaaren. Dit nu vooraf gezegt, staat ons te letten, om wat reden de gemelde plaats op hooge graden, doch mede op zyn tydt, boven alle anderen uitmunt. In onze voorgaande verhandeling over de oude Landvisschery, hebbenwe reeds getoont, hoe uitneemende het groot Eilandt Spitsbergen tot de Visschery gelegen was, en zulks niet alleen om de menigte der allom leggende aasryke Gronden en Baijen, maar ook om de welgelegenheit zoo wel voor Visschers, en op een byzondere wyze voor de Visschen, leggende niet alleen gelyk in ’t midden en in ’t harte van de Walvis-Zee, maar ook by uitneementheit voordeelig voor de Visschery, en in ’t byzonder voor de Visschen, strekkende zich ten Noorden in het Ys, en met het Zuideinde buiten ’t Ys: derhalven het veel beter dan Oud Groenlandt en Zembla gelegen legt, alwaar het des Winters t’eenemaal in ’t Ys besloten word, zulks dat ’er omtrent geen Visch zyn verblyf houden kan; Ga naar margenoot+ daar en tegen het Spitsberger Zuideinde, verre in Zee zich uitstrekkende, noch zeer lange onbesloten van ’t Ys blyft, en niet dan by harde en felle winters t’eenemaal in ’t Ys word bezet, en dus bezet zynde, zelden of byna nooit in ’t vast Ys ingesloten word, vermits de Zee den buiten randt telkens tot aan den Wal in stukken breekt; Ga naar margenoot+ zulks dat ’er de Visch het geheele jaar door zich genoegzaam onthouden kan, en ook begeerig is zich aldaar t’onthouden, om reden van den overvloet van ’t Walvisch aas, dat gestaadig by en om den Wal dryft, zoo dat het door de veelheit der omleggende gronden, en diep in ’t landt loopende Bayen gestaadig word afgedreeven, vermits eenige deezer Bayen 10, en 12. mylen landwaarts in loopen, Ga naar margenoot+ die door de veelheit haarer gronden, insgelyks door de vette en slibberige afwateringen, van de veelvuldige valleijen en ysbergen wederzyds aan de Rivieren gelegen, een zeer sterken groei en wasdom aan dit aas veroorzaaken, ’t welk door de jaarlyksche ondervinding genoeg bevestigt word. Want wanneer men een weinig de Rivieren landwaart in loopt, vind men nevens de gemelde valeijen en ysbergen, (alwaar het versche en grondige van ’t landt afstroomende water, door de warmte der zonne, die landwaarts haar meeste kracht heeft) een meenigte van dit aas, zulks dat aldaar een sterken aangroei word bespeurt; want op sommige deezer plaatsen schynt het water gelykzaam van dit aas te leeven: en dit is de reden waarom de Visch weleer van allerwegen op dit Eilandt afkomende, der zelver Baijen zodanig heeft vervult gehad, als in de Landvisschery is gemeld; en om de zelfde reden zal de voornoemde plaats op hooge graaden, boven alle andere oorden voor de Visschery uitmunten. Genomen dat het gemelde aas, behalven wat op de buitengronden | |
[pagina 248]
| |
word voortgeteelt, Ga naar margenoot+ met de afwatering der Rivieren t’zeewaarts dryft, en vermits het onbestierlyk in zich zelven is, zoo volgt het geduurig de stroom. Of nu wel een groot gedeelte met het stroomen en weerstroomen, zeer verre in zee dryft, zoo blyft, doch het meerendeel, vermits het daar gestadig aangroeit, in en omtrent het landt, en dieshalven hoe dieper in zee, hoe veel te meer het word verstrooit. Laat nu met de stroom, die meest om de Zuidwest gaat, een groot gedeelte door zee, door en met het ys, op laage graden dryven, zoo zal het echter op de gereedste plaats, allereerst, ook ’t allervolst en meest aandryven: en deeze is de gemelde plaats, tusschen de 77 en 79 graden in ’t Westys begreepen. Deeze plaats is wel de naaste en gereedste, te meer, om dat de stroom, eer zy zynen Zuidwest koers neemt, voor eerst langs het landt meer om den Noordt dan om de Zuidt gaat, en dus word het met de zelve, daar ’t anders dieper in zee zou dryven, derwaarts gevoert. Deeze plaats is gelegen, dwars of recht midden voor ’t Landt, alwaar ook de grootste en beste Gronden en Baijen zyn, die wel het meeste aas uitleveren, te weeten: de Horizont- en Klok-Bayen, de Yszont, het Achter-Voorlandt, de Kruis- en Magdalene-Bayen, behalven noch veel meer andere kleine Baijen, aan de voornoemde groote Baijen grenzende. Hier uit blykt nu, waarom deeze Visch uit zee en van landt gedreeven zynde, en echter zyn aas zoekende, deswegen zyn gewoon Gewest niet t’eenemaal kan verlaaten, en derhalven deeze plaats voor alle anderen uitkiest. Indien wy hier noch een uitboegende windt byvoegen, als dikmaals uit de Liefde-Baay, Wye-Baay en ’t Waigat voortkomt, insgelyks de aangeweezen uitdyning in ’t los dooijen en gaande raaken van ’t ys, en dit by een hand vol stof op ’t water vergeleken, zoo zal een groot gedeelte van het afkoomende aas, meede deeze plaats moeten passeeren; derhalven komt naar ’t meeste aas alhier de meeste Visch, en op de meeste Visch komen de meeste Schepen af. Dus kan men genoegzaam begrypen, dat, vermits het gemelde aas op de binnen en buiten gronden vallende, Ga naar margenoot+ in en om het landt op de voorzeide hooge graden veel gereeder en voller zal aankomen als op laager graden: want het deeze graden met de gemelde Zuidwest stroom eerst passeeren moet. Hier voor hebbenwe reeds gezegt, dat ook op laager graden in ’t ys, volgens onze peiling verscheide Banken worden gevonden, alwaar nevens het dus van landt afstroomende aas, insgelyks in den zomer mede veel aas word geteelt, en alwaar zich als dan ook vry veel Visch schynt t’onthouden, gelyk eenige gelukkige Visschers, somtyds aldaar een gelukkige Visschery hebben gehad. |
|