Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery
(1727)–Abraham Moubach, Cornelis Gijsbertsz Zorgdrager– AuteursrechtvrijBesluit om de Walvischvangst te onderneemen; hoedanig deeze Walvischvangst is opgekomen; wanneer en hoe de Maatschappy werd opgerecht: Octroy verzocht, en ook verkreegen. Eertyds onthielden zich veele Walvisschen omtrent Spitsbergen, waar toe de aasryke Gronden gelegenheit gaven. Verdeeling over de Visschery voormaals gemaakt. De Engelsen wat die bezaten; en wat de Hollanders. Traanketels en Pakhuizen voor de Visschery opgerecht, waar van noch overblyfzels zyn te vinden. Ryke Walvischvangst eertyds omtrent Spitsbergen: Te Smeerenburg de voornaamste Traankokeryen der Hollanderen, als mede op Jan Mayen Eilandt. Hoedanig de Visschery omtrent de Bayen geoeffent wierd, en de Groenlandsvaarders van dubbelen Manschap verzien.De Visschery, haare ryke Voordeelen, door ’t ontwyken der Witvisschen, Robben en Walrussen allenks beginnende te missen, Ga naar margenoot+ be- | |||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||
sloot men de Walvisschen, die zich in grooten getalle rondom dit Landt en in de gemelde Baijen onthielden, mede aan te doen. Dat dit eerlang ondernomen werd, blykt hier uit; want het was in den Iaare 1612. toen de gemelde twee Scheepen door de Engelsen genomen wierden, en van de Vangst en al het Vischtuig berooft. De Groenlandsche Walvischvangst veel eer ontsprooten en voortgekomen, Ga naar margenoot+ uit het naspeuren der Visschery, eertyds van die van Guiposcoa en van de Basques, (hier voor aangeroert) omtrent de Kusten van Spanje geoeffent, (alhoewel die niet dan Vinvisschen opdeeden) dan dat ze uit onzen eigen Landaart gebooren is; of wel uit de Yslandsche en Deensche, om zodanige gevreesde togten in ’t Ys te waagen. Deeze Basques die altoos goede Zeeluiden zyn geweest, waren op en omtrent hunne Kusten op deeze vangst wonder wel afgerecht; waar op allenks is gevolgt, dat ze te met verder in Zee staaken, en somtyds buiten Ierlandt om geraakten. Men reede en voer allenks sterker op de Kusten van Yslandt en vervolgens op Groenlandt, zulks de Biscayers en anderen tot omtrent 50 of 60 Groenlands-Vaarders in Zee bragten; welken aanwas van deeze Visschery den Kooplieden van andere Natiën niet weinig in ’t oog stak; tot ten laatsten de zelve meest in Hollandt overging, alwaar toen den Staat der Vereenigde Nederlanden, van eenige hunner ingezeeten Handelaars, nu en dan Verzoekschriften ontfing, om te Amsterdam en in Noord-Hollandt, op het voorbeeldt van d’Oost Indische Maatschappy, mede van deeze vaart een Compagnie te maaken. Ga naar margenoot+ Over dit onderwerp was voor eerst bezwaarlyk een geregelde Orde te beraamen; echter vondmen tot nader goeddunken een ontwerp hier over goed, en wierden op verscheiden plaatsen in den Iaare 1611. en vervolgens, inschryvingen door Deelgenooten gedaan, die meest t’ Amsterdam, Schiedam, Hoorn, Enkhuizen en te Middelburg woonden; maar ’t werk werd toen noch in geen volkomen staat gebragt: zulks die van Amsterdam alleen voor eerst een Maatschappy instelden, wiens Hoofdt-Belanghebbers, aldaar eenige Iaaren vooraf een Bewind ter hand namen, ’t welk vervolgens by beurten omging, en deeze Maatschappy hield noch, alhoewel schoorvoetende, tot den Iaare 1645. Stand. Vermits nu twee Iaaren na het neemen der gezegde twee Schepen door de Engelsen, een Schip van Hoorn wederom ter Walvischvangst wierd uitgerust, ’t welk met een goede Lading weder t’huis quam; Ga naar margenoot+ verzochten deeze Hoornsche Belanghebbers, en waarschynlyk meer anderen, dien ryken vangst wel gevallende, in ’t zelve Iaar 1614. Octroy, dat ook verkreegen wierd, zulks niemandt uit Hollandt naar Spitsbergen om aldaar te Visschen vaaren mogt, dan die reeds de Visschery aldaar hadden beginnen op te rechten, en met zodanige Reeders, die van vermogen waren, om de zwaare uitrusting, als tot de oprechting van | |||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||
zodanig een Maatschappy behoorde, te helpen uitvoeren, en door hen daar toe wierden verzocht of verkooren; als mede die geenen, die van den Staat om Medereeders te mogen wezen, wierden gedoogt en toegelaaten; welk Octroy van deezen inhoud was;
DE Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden, allen den geenen die deeze jegenwoordige zullen zien of hooren leezen, Saluit. DOEN TE WETEN, dat wy ontfangen hebben d’ootmoedige Supplicatie aan ons gepresenteert van wegen Lambert van Tweenhuizen, Jaques Niquet, Jaques Mercys, Gilles Dodeur, Leonart Raus, Ysbrant Dobbens, Nicasius Kien, Commis van de Vivres, Anthony Monier, Contrerolleur van d’Artillerye, en Dirk Adriaansz Levenstein, met haare Compaignons, als nu te zamen in een Compagnie vereenigt, met veel andere Persoonen uit de Quartieren en Steden van deeze vereenigde Provintiën; inhoudende hoe dat zy Supplianten de aller eerste waren, die uit deze Landen zoo verre om de Noord aangevangen hadden, te vaaren of te zeilen, met toerusting van een quantiteit Schepen, alwaar nooit Christen Mensche omtrent hadden geweest, ja dat zy hadden gepasseert drie en tachtig graden, blykende by zeekere Kaarte en bewys onder de Supplianten berustende; alwaar haare Schepen gevonden hadden een ruime Zee, zonder Ys, vlak Weyland, met Graseetend Gedierte, en aldaar aan de Zeekant en daar omtrent gevangen eene quantiteit Walvisschen, Walrussen en andere Visschen, hebbende daar toe uit Vrankryk doen komen een quantiteit Basques, om de zelve Walvisschen, en Walrussen te vangen, en alzoo de profyten van zulke Nieuwe Landen in deze Vereenigde Nederlanden te brengen, door de handeling en ontdekking van de zelve. Dan alzoo zy Supplianten by experientie hadden bevonden, dat geene apparentie hadde dat zylieden alleen, of in ’t particulier op de voorsz. Landen zoude konnen vaaren, waar door de Couragie lichtelyk benomen zoude werden, van den Kooplieden in ’t particulier t’onderzoeken eenige Nieuwe Landen. En dat het buiten reden zoude wezen, dat, ’t geene zy Supplianten op haare groote excessive kosten gevonden hadden, en ’t geene zy als noch verhoopten te vinden, by anderen de profyten en vruchten daar van getrokken zouden worden, ’t welk zy Supplianten vastelyk vertrouwden onze meining ook niet te zyn; hadden de zelve Supplianten ootmoediglyk verzocht, en gebeden, dat ons zoude gelieven tot recompense van de eerste ontdekking van de Voorsz. Neering in deeze Landen, reparatie van haare geleede schade, mitsgaders tot Conservatie van de Neering die anderzins pericliteerden van door confusie verlooren te gaan, haar te verleenen consent en Octroy, om voor den tyd van tien eerstkomende Jaaren alleen te mogen handelen van Nova Sembla, tot de Straat-Davis toe, daar onder begreepen Spitsbergen, ’t Beeren-Eilandt, Groenlandt en andere Eilanden die onder de voorsz. Limiten zoude mogen gevonden worden: | |||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||
te vreden zynde dat alle Persoonen onder ons gebiedt in de voorsz. Compagnie van de eerste aanstaande Equipagie binnen een Maand zullen aangenomen worden, en voor de navolgende Jaaren binnen drie eerstkomende Maanden, door dien zy Supplianten binnen den tyd van zes weeken in Zee zullen moeten wezen met haare Schepen. Welk aangemerkt, ZOO IS ’T, dat in consideratie van de redenen voorsz. geneegen wezende ter ootmoedige bede van de voorsz Lambert van Tweenhuizen, etc. Wy den zelven Supplianten en vereenigde Compagnie gegunt, geoctroyeert en geaccordeert hebben, gunnen, Octroyeren en Accorderen mits dezen, dat zy voor dit loopende Jaar, en de twee Jaaren daar na te volgen, uit deeze Vereenigde Nederlanden alleen zullen mogen handelen en Vissen, op de Kusten en Landen van Nova Zembla tot de Straat Davis toe, daar onder begreepen Spitsbergen, ’t Beeren Eilandt, Groenlandt, en d’andere Eilanden die onder de voorsz. Limiten gevonden zullen mogen worden, mits dat die geenen die dit Jaar in de voorsz. Compagnie zullen begeeren te komen, ’t zelve zullen moeten doen, en haar daar op verklaaren binnen zes weeken naar affixie van Billietten, en binnen vier Maanden, die geene die daar in zullen begeeren ontfangen te worden voor de voorsz. Twee navolgende Jaaren. Welverstaande dat die geenen die respective in de Compagnie zullen komen, niet alleen profiteren van haar Geldt naar Advenant dat zy geadventueert zullen hebben, maar ook van alzulke vordere voordeelen als ’er zullen mogen geraaken te vallen binnen den voorsz. tyd, zoo wel het bewint van de voorsz. Compagnie en Equipage aangaande, als anders. Interdicerende en verbiedende allen en een iegelyk van de Ingezetenen van deze Landen, van wat conditie of qualiteit die zyn, anders als die van de voorsz. Compagnie Supplianten, binnen dit loopende en de twee daar na volgende Jaaren, uit deeze Vereenigde Nederlanden te handelen en te Vissen op de Kusten en Landen van Nova Sembla, tot de Straat Davis toe, daar onder begreepen Spitsbergen, ’t Beeren Eiland, Groenlandt, en de andere Landen die onder de voorsz. Limiten gevonden zullen mogen worden, op de verbeurte van hare Schepen en Goederen. Ontbieden daarom en beveelen wel expresselyk allen Gouverneurs, Justiciren, Officieren, Magistraaten en Inwoonders der voorsz. vereenigde Nederlanden, dat zy de voorsz. Compagnie Supplianten rustelyk en Vredelyk laaten genieten en gebruiken ’t volkomen effect van dezen onzen Octroye en Consent, cesserende alle contradictiën en empeschement ter contrarië, want wy ’t zelve ten dienste van den Landen bevonden hebben alzoo te behooren. Gegeeven onder onzen Cachette, Paraphure en Signature van onzen Griffier, in ’s Gravenhage, den zeven en twintigsten Januari, 1614.
Dit Octroy aldus verkreegen, werd deeze Eilandsche Walvisch-Vangst, met allen yver voortgezet. Hechte en sterke Pakhuizen en an- | |||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||
dere benoodigden toestel, tot Traankokeryen, en Kuiperyen wierden alom vervaardigt, om by een goede en ryke Walvischvangst gereed te zyn, met alles wat tot deeze Visschery vereischt werd. Maar om onzen ontgleeden draadt wederom op te vatten, zoo warenwe reeds met ons bericht zoo verre gevordert, dat de Visschery aan verscheiden Landaart wiert vry gegeeven, de verschillen bygelegt, en ieders verblyf verdeelt: Ga naar margenoot+ maar nu hebbenwe getoont, dat de Hollanders eerlang na deeze verdeeling door oprechting van eene Maatschappy wederom zyn bepaalt, anders verdeelt en van elkander afgezondert. Het staat ons dan te verhandelen, niet alleen hoe zich deeze verdeeling door de oprechting van de Compagnie heeft toegedragen, en hoe, en met hoedanig een gevolg de byzondere Reederyen hunne Visschery op Zee hebben verricht, en deeze van de Compagnie aan Landt pleegden: maar ook hoe het zich met deeze Visschery, in den eersten aanvang, onder alle deeze Natiën aan en omtrent Spitsbergen toedroeg. Dit groote Visryken en daar door wydvermaarde Eilandt, is van een uitgestrektheit, gestalte en welgelegenheit als hier voor reeds beschreeven, leggende in ’t midden van de Walvisch-Zee, Ga naar margenoot+ werwaarts als toen de Walvisschen in hunne eerste onnoozelheit, van allerwegen naar deeze aasryke gronden en Bayen quamen toe zakken; daar gekomen, hielden zy halte, ververschten en vermaakten zich als in een zeer vette en grazige weide, want alle de gronden en Bayen van omtrent dit Eilandt waren toen, gelyk als noch, vol van ’t gemelde Walvisch aas, waar na den toevloed der Visschen toen zoo groot was; gelykerwys in Egipten door ’t overvloeyen van den Nyl, en in Hollandt wegens de Moerassen, Poelen en Slooten het zeer vorsch en padryk is, en dus deeze Landen voor den Ojevaar aasryk zyn, zoo weet dit dier deeze Landen, ieder op zyn tydt, en met genoegzame kennis, voor andere hooge Landen uit te kiezen. Om deeze zelve reden werd eertyds dit Eilandt, door de Eilandsche Walvisch, verre boven ’t Beeren-Eilandt, de Noordkaap, Hitlandt, Fero, Yslandt en meer andere daar om heen leggende Landen geacht en verkooren. Onzen Landaart en meer anderen, weeten by genoegzaame ervaarenheit, hoe Grond- en Aasryk, hoe wel gelegen en door veele en schoone Bayen als anderzins dit groote Eilandt is verzien, en voor de Walvischvangst boven veele andere plaatsen uitmunt. Alle die in de Zeevaart geoeffent zyn, weeten door hunne ervaarentheit en ’t behulp der instrumenten, vreemde en bekende Gewesten op te zoeken; Ga naar margenoot+ desgelyks is ook door verscheiden redengeevingen hier voor getoont, dat de Eilandsche Visch van deeze wetenschap mede niet onkundig is; hem is by ervaarenheit dit Eilandt genoeg bewust; hy kent des zelfs gesteltheit en gelegenheit; hy weet by deeze zyne ervaarenheit en zonder werktuigen, gelyk wy met instrumenten, dit Eilandt op te zoeken; en gelyk den Ojevaar in de Lucht, aan Bergen en Dalen weet, | |||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||
wat koers hy te neemen heeft, zoo weet deeze Visch onder water in zyn natuurlyk Element, langs klippen en gronden, als by staande baakens, dit zyn begeerig Gewest op te zoeken. Dit Gewest dus kundig geworden, en den weg derwaarts te komen; zoo is dan den gemelden toevloed der Visschen tot het zelve zeer natuurlyk. Zoo draa nu als het Zaaizoen toeliet, bemerkte men in ’t eerste ontdekken van dit Gewest, dat allenks de Kusten van het Ys gezuivert wierden; dat alhier, vanuit het Oost- en Westys, uit Zee en van allerwegen, gelykzaam een te zaamenvloeijng van zeer veel Visch, om en omtrent dit Landt gezien wierd, om de gemelde vette Gronden, by en in des zelfs Bayen, hunnen pynlyken geleedenen honger, in ’t winter zaaizoen op Zee geleeden, eenigzins vooreerst met het overgebleeven aas te stillen, en vervolgens zich van den zeer schielyken en weelderigen aangroei te bedienen. Om dan ter zaak te komen; men zag in de eerste ontdekking van dit Gewest, de buiten en binnen Kusten, Gronden en Bayen, Wateren en Stroomen, overal en rondom vol Visch. De Engelsen als de eerste bevaarders (vermits de Vorsten en Mogendheden, dit Gewest te bevaaren, allen Landaart vry lieten) dit Landt voor hun alleen niet konnende behouden, Ga naar margenoot+ werd het zelve na eenig voorgaande verschil onder de Visschers van verscheiden Natiën, in zodaniger voegen verdeelt, als reeds is gemeld; welke verdeeling, door de wyde uitgestrektheit en meenigte van schoone, groote en zeer bequaame Bayen, genoegzaam kon geschieden; ieder Landaart viel een Landstreek, van eene ruime uitgestrektheit te beurt, begrypende eenigen, 1, 2 of 3 en meer Bayen en bequaame Reeden voor de Schepen. Nademaal nu dit Landt zonder Opperhoofdt was, waar van anders de bestiering van af hangt, zoo ging het ook mede met deeze Verdeeling, volgens ’t gemeene spreekwoordt; ’t eerst in de Boot, keur van riemen; en dus moesten de kleine voor de groote wyken. Ga naar margenoot+ De Engelsen als de eerste bevaarders, begeerden eenig voorrecht, keurden derhalven, of hadden reeds in bezit, eenige der voor gemelde beste Bayen, en vermits zy voor de grootsten wilden aangezien zyn, achtende hun bestand om tegen de Hollanders te wryven, dies kondenze hunne bezitting behouden. Ga naar margenoot+ De Hollanders de tweede keur hebbende, en zich mede bestand vindende, deeden insgelyks een goede keur, die zy ook behielden; anderen keurden wederom wat anders, en in diervoegen als in de keurverdeeling hier voor is gezegt. Nademaal dan dit Gewest ruim en groot genoeg was, kon ’er ieder voor zich wat in bezit krygen, ieder keurde en werd by inschikking zyne keur vergunt; want alwaar men keurde, hoe men keurde, of wat men keurde, nooit kon men miskeuren, vermits het allerwegen, en alom zoo wel binnen als buiten de Bayen, overal even Vischryk was: dies konde zich een ieder met zyne keur wel laaten vergenoegen; want waar men zich geplaast vond, konmen een volle laading, niet alleen van spek, maar zelfs van traan bekomen, | |||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||
zulks men mede ten dien einde eerlang, Ga naar margenoot+ langs de kusten, in alle bogten en Bayen, en op alle bequaame vlaktens, Traanketels en Pakhuizen, in ieders gekeurde deel begon op te rechten. Eveneens gelyk wy de eerste Walrus-Vangery, door de oude noch overgebleeven gebeentens der zelven, eenigzins hebben bevestigt, zoo kan ook tot bevestiging van deeze eerste Walvischvangst dienen, de oude en noch overgebleeven Muuraadjes en Fondamenten van veele Pakhuizen en Traanketels, die langs de gantsche kust, op veele plaatsen noch tegenwoordig worden gezien. Ga naar margenoot+ En gelyk we van de Walrussen gezegt hebben, die veeltyds niet verre van Zee te lande kruipen, wiens overgebleeven gebeentens, lichtelyk van de Zee overstroomt worden, en deezen die boven ’t bereik van ’t zandt bestooven konnen worden; zoo dient dit voor den opmerkenden, op zodanige vlaktens komende, wanneer men eenige deezer gebeentens komt te zien, dat men met graaven in ’t zandt, veel meer van de zelven kan naspeuren en ontdekken. Maar deeze Fondamenten die boven ’t bereik van de Zee zyn gebouwt, en derhalven niet licht overstroomt of om verre geworpen worden, noch door de boven uitsteekende muuraadjes bestooven, zyn tegenwoordig noch op veele plaatsen te vinden, gelyk wy de zelven overal, en op veele van dezelven, met verwondering, zelfs zeer duidelyk hebben gezien en beschouwt; Ga naar margenoot+ te weeten: van de Zuidt om de Noordt; in Disco, Wibe Janz-water, de Hoop- en Halvemaans-Eilanden, de Horizont-Baay en meer andere Bayen en Rees, by en om het Zuideinde van Spitsbergen leggende, daar wy zelf niet geweest zyn, maar echter uit goede en geloofwaardige berichten verstaan, dat ’er in den aanvang mede een groote Visschery is geweest, zulks ’er ten dien einde op verscheiden plaatsen veele Pakhuizen en Traanketels hebben gestaan; maar langs de Westzyde, alwaar wy veele Bayen zelf hebben bezocht, waar van de gemelde Horizont-Baay de zuidelykste is, en niet verre van de Zuidkaap gelegen, alwaar wy mede niet geweest zyn, doch van daar eenige mylen Noordwaarts, vogt de Klok-Bay, daar zyn wy tweemaal geweest, welke Baay in de gemelde eerste verdeeling, de Engelse-Baay wierd genoemt; deeze is een wyde en ruime met verscheiden spruiten diep in ’t Landt inloopende Baay, die in zich verscheiden kleine bayen, bogten, reeven, inhammen en goede reës voor zeer veele Schepen, bevat. In een der zelve, de Baay inkomende, en een weinig om de Zuidt, hebbenwe in ’t Iaar 1697. met ons Schip de 4 Gebroeders, inhebbende 7 Visschen, nevens een doorgaans ryk gelaade vloot, van meer dan 200 Schepen gelegen; Ga naar margenoot+ want vermits het Oorlog met Vrankryk was, moest alhier onze verzaamelplaats zyn. Van deeze Vloot die onder de verdeediging van 9 Hollandsche en 2 Hamburger Geleischepen in deeze Baay vergaderden, achtenwe waardig te zyn, dit volgende aan te teekenen; bestaande deeze Vloot uit: | |||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||
Onder alle deeze Schepen was ’er niet een die niets gevangen had: maar veele waren vol, hebbende de minste onder de Hollanders 3 Visschen. In deeze gemelde binne Baay, de Schoone Haven genoemt, konden alle deeze Schepen, op een goede zant en stekgrondt, voor alle winden beschut, gemaklyk ter reë komen. Ook quamen hier noch by ons, verscheiden Moskovischvaarders, om mede onder onze Convoyers te zeilen. In alle deeze gemelde binne-Bayen zyn wy zelf niet geweest, maar deeze en noch twee anderen, alwaar wy verscheiden muuraadjes van Traanketels, en in onzen eersten togt naar Groenlandt mede noch twee Engelsche Pakhuizen hebben gezien. Van deeze Baay eenige mylen Noordwaarts, is de Yszont-Baay, mede zeer diep in ’t Landt loopende; in ’t inkomen aan de rechterhandt, is een groote bogt, de Groene-Herberg genoemt, en daar tegenover op de andere zyde van de Baay, vind men een dergelyke bogt, doch wat kleinder, de Behouden Haven, geheeten. Ga naar margenoot+ In beide deeze Bayen hebbenwe fondamenten van Traankookeryen gevonden. Een weinig verder om de Noordt, achter het Voorlandt, aan ’t Vastelandt, bezuiden het groote Rif, is een taamelyke groote Baay, doch van ons nooit bevaaren; maar een weinig Noordelyker benoorden ’t gemelde Rif, vind men een schoone ronde Baay, doch iets kleinder, de Engelsche-Haven genoemt, hebbende een schoone vlakke strand; alhier hebbenwe eenige muuraadjes van Traanketels gezien. Aldaar tegenover aan de zyde van ’t Voorlandt, of langs het geheele Voorlandt naar den binnenkant, zyn verscheiden bogten met schoone vlakke stranden, alhier hebbenwe mede, nevens 1 of 2 derzelven, fondamenten van Ketels gevonden. Benoorden het Voorlandt is de Kruys-Baay, insgelyks diep in ’t Landt loopende; in den ingang van deeze Baay, zyn nevens een breede vlakte, mede eenige muuraadjes van Traankokeryen te vinden. Om dan niet al te langwylig te zyn, zoo volgt aan deeze, de Hamburger-Baay, daar na de Magdelene- en vervolgens de Engelsche-Baay; in ieder van deeze drie, hebbenwe mede verscheiden fondamenten van Traanketels gezien. Tusschen de Engelsche- en de Zuid-Baay, legt het Deensche-Eilandt, insgelyks, alhoewel geen groote, echter van een schoone Baay verzien; hier hebbenwe mede verscheiden muuren van Traankookeryen vernomen. Benoorden dit Deensche-Eilandt, legt het Amsterdams-Eilandt, ’t welk Zee- | |||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||
waarts zeer hoog is, maar Landwaarts vlak afgaande, met een zeer groote vlakte, Smeerenburg genoemt; dit Eilandt is van weerzyde van twee schoone en groote Baijen verzien, de Noord- en Zuid-Baay geheeten. Landwaarts daar deeze te zaamen loopen, maakt dit een derde groote en schoone Baay, de Hollandsche-Baay genoemt, die tegen de vlakte van Smeerenburg aangrenst; daar nevens en op Smeerenburg zyn verscheiden muuraadjes van Traankookeryen en Pakhuizen te vinden. Nu zullenwe voor eerst deeze passeeren, en vervolgens Noord- en Oostwaart voortgaan tot aan het einde van Spitsbergen, en alsdan weder te rug komen. Maar belangende de Visscheryen van alle de Bayen van andere Natiën, benoorden en bezuiden deezen gelegen, zullenwe kortheitshalven zwygen, en dan alleen van deeze met een weinig meerder omstandigheit spreeken, waar uit dan ook de Visschery van andere Natiën, of die van ’t gantsche Gewest, bequaamlyk zal konnen afgeleid worden. Aan deeze Hollandsche-Baay, grenst de Baay achter den Zeeuschen-Uitkyk, daar mede verscheiden fondamenten van Traanketels staan; hier aan volgt de Roode-Baay, waar in wy nooit geweest zyn; vervolgens de Biskayer, achter wiens uitsteekenden hoek insgelyks eenig muurwerk van Ketels gevonden word. Onnoodig achtenwe den afstand en strekking van de eene tot de andere Baay te melden, noch de uitgestrektheit der kust te beschryven, nademaal dit genoeg in onze Kaarten, en anderen daar van uitgegeeven, kan nagezien worden. Om dan verder onze Vischplaatsen te beschouwen, zoo volgt naar den Biskajer, de Reë achter het Reneveldt en de Liefde-Baay; daar aan volgt de Wyde-Baay, verder de Mossel-Baay, en van daar om den Vlakken-Hoek het Waigat; een weinig den hoek om, in ’t zelve, de Beere-Baay, wat verder inwaarts de Lomme-Baay, over ’t Waigat en schuin over de Beere-Baay, aan ’t Noordoosterlandt, vind men de Brandewyns en Hoepstoks-Bayen, en van daar een weinig Noordelyker, de 7 Eilanden, alwaar toch noch toe het einde van Spitsbergen gesteld word, omdat men zelden verder komen kan, vermits het Ys zulks geduurig belet; want deeze Eilanden gepasseert zynde, ziet men noch verder Noord- en Oost-waarts Landt. In eenige van deeze laatst genoemde Baijen, zyn wy mede geweest, en hebben ook in eenigen van de zelven verscheiden goede en veilige reeden gevonden. Uit alle deeze Traan Kookeryen is nu wel af te neemen, dat ’er in alle die Bayen en langs de geheele Kust, een zeer groote Visschery moet zyn geweest. Om nu alle deeze Bayen, die van ieder Landaart in ’t byzonder zyn bezeeten geweest, omstandig te beschryven, zoude voor ons, behalven dat we van alles geen bericht bekomen hebben, al te langwyling vallen, en ook den Lezer te verdrietig zyn, dies zullenwe dan die van andere Natiën voorby gaan, en ons weder | |||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||
naar de Hollandsche-Baay wenden, om te zien, hoedanig de Hollanders eertyds by de vlakte van Smeerenburg, Ga naar margenoot+ een zeer groote Walvischvangst hebben gehad, blykende by den voorgemelden Groenlandsvaarder, die eenigen tydt, na dat de Vloot vertrokken was, mede naar Groenlandt voer, alleen met dit oogmerk, om ten dienst der Maatschappy, aan ’t gemelde Smeerenburg, traan te laaden. Hier uit is genoegzaam te zien, dat niet alleen de Visschery Schepen, eenen laading van Spek of Traan konden bekomen, maar datze daar en boven noch zoo veel meer uit hunnen Walvischvangst konden opleggen, dat ’er anderen, die hen nagezonden wierden, eenen laading van traan konden vinden. Ook is hier uit wel af te neemen, met welk een voordeel toen de Walvisvangery is verzelt geweest; Ga naar margenoot+ indien men deeze tyden hadde mogen beleeven, of noch beleeven mogt, wat zou men zich met veel meer lust en yver, als nu, aan de Visschery konnen overgeeven! want gelyk meest alles door schaade of voordeel, welgevallig of ongevallig, licht of zwaar word gemaakt, zoo is dan by gevolg, dit voor veelen een behaaglyke Visschery geweest, geevende niet alleen groot voordeel aan de Reeders, maar teffens voor de Commandeurs, Harponiers en meer andere Belanghebbers, die door veel te vangen, zoo veel te meer partgeldt verdienden. Het lust ons in ’t vervolg eens in te zien, of deeze zoo zeer voordeelige Visschery slegts gevallig, of by gelukkige gevallen zodanig geslaagt is, dan of deeze Vangst vervolgens Iaar op Iaar dus voordeelig uitviel. Uit het voorverhaalde is reeds gezien, dat het gemelde Groenlandsch Naschip, naar Spitsbergen wierd afgehuurt, alleen om Traan te laaden; Ga naar margenoot+ dat ook Willem Ys de Schoon-Vader van myn geweezen Stuurman Teenis Baltisz., twee togten op een Iaar naar ’t Jan Mayen Eilandt heeft gedaan, laadende telkens omtrent 1000 quardeelen en zulks te zamen omtrent 2000 quardeelen Traan. Behalven dat, zoo hebbenwe eenige oude Commandeurs en Harponiers verscheidemaalen hooren verhaalen, Ga naar margenoot+ dat ’er ten tyde van de Compagnie, somtyds groote Noordsvaarders naar Spitsbergen wierden afgehuurt, om niet dan Traan aan Smeerenburg te laaden; maar hoe veel van die Schepen aldaar jaarlyks gelaaden wierden, en hoe veele Iaaren dit aldus is achtervolgt, is ons nooit klaar voorgekomen. Doch dit is ons genoeg gebleeken, niet alleen uit het gemelde voorbeeldt, maar ook uit het geene ons de Commandeurs diesaangaande verder hebben verhaalt, te weeten: dat zulks niet voor een enkelde reis, en als by geval is geschied, maar dat dit veele Iaare, en als een jaarlyks gevolg geduurig zodanig is verricht: want dit blykt in een ander opzicht, uit het reeds verhaalde mede zeer klaar, dat het by de Reeders als een jaarlyks gevolg, waar van zy het einde toen niet zagen, wierd ingezien, anders zoudenze zoo | |||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||
zwaare en byna onwaardeerlyke kosten niet hebben gedaan, met het oprechten van zoo veele Traankookeryen en Pakhuizen langs de gantsche Kust, als diesaangaande omstandig is gemeld; en word dit alles door ’t verzoeken van Prolongatie en Continuatie van ’t Octroy, noch verder en meerder bevestigt; Ga naar margenoot+ Want in ’t Iaar 1617. wierd het voorgaande Octroy voor 4 Iaaren geprolongeert; en in ’t Iaar 1622. wederom voor 12 Iaaren gecontinueert, welke verleende Continuatie dezen inhoudt behelsde:
DE Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden, allen den geenen die deze jegenwoordige zullen zien of hooren leezen, Saluit, DOEN TE WEETEN, dat wy ontfangen hebben d’Ootmoedige Supplicatie aan Ons gepresenteert van wegen de Bewinthebberen van de groote en kleine Geoctroyeerde Noordsche Compagnie in Holland, mitsgaders van de Compagnie in Zeelandt, inhoudende, hoe dat eenige Jaaren geleden, de voorsz. groote Compagnie tot haaren groote kosten en pericule uitgerust hebbende zeekere Schepen op de Kusten van Nova Sembla, Spitsbergen, en andere Landen en Eilanden ten Noorden gelegen, aldaar gevonden, en hier in ’t Land ingebragt hadden de Neering van de Visschery der Walvisschen, Walrussen en andere Zee-Monsteren aldaar zynde, en ten dien einde de zelve Neering door goede order hier te Lande mogen worden geconserveert, en zoo veel het mogelyk ware, werden bevordert en gebeneficeert, hadden in den Jaare zestien hondert en veertien van ons verzocht Octroy van de zelve Kusten van Nova Sembla voorsz. af, tot de Straat-Davis toe, daar onder begreepen Spitsbergen, ’t Beeren Eilandt, Groenlandt en andere Landen en Eilanden, die onder de voorsz. Limiten gevonden zouden mogen worden, alleen te mogen bevaaren, en de voorsz. Neering en Visschery, met Seclusie van alle anderen aldaar te mogen excerceeren. Welk Octroy wy vergunt hadden, voor den tyd van drie Jaaren, die geexpireert zyn in den Jaare zestien hondert zeventien voorleden. Dan alzoo midlertyd de voorsz Compagnien van Hollandt hadden ontdekt, noch zeeker nieuw Eiland, en ’t zelve Mauritius, anders Jan Mayen Eiland genaamd, gelegen op een en zeventig Graden en zeekere Minuten, hadden zylieden insgelyks, om ’t zelve Eiland mede te mogen bevaaren, in de voorsz. Jaaren zestien hondert en zeventien van ons mede bekomen Octroy voor den tyd van vier Jaeren, ingaande met den Jaare zestien hondert agttien, en hebben dienvolgende de Neering en Visschery, zoo op ’t voorsz. Eiland, als op de verdere Landen en Kusten ten Noorden gelegen tot dezen dage toe geexerceert, en des gemeene Lands Middelen, daar mede merkelyk versterkt. Dan alzoo de voorsz. vier Jaaren, met den Jaare zestien hondert een en twintig waren geexpireert, en de Supplianten van meening waren, de voorsz. Neering en Visschery te continueeren, zoo waren zylieden onder den anderen oneenig geworden, nopende | |||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||
de repartitie en verdeeling van de quoten, die ieder van hunlieden daar in waren pretendeerende, ter welker oorzaake Wy de voorgaande onze Octroyen op zeekere provisioneele repartitiën en order van Equipagie als doen voorgeslagen, hadden gecontinueert, alleen voor den Jaaren en Zaizoen van zestien hondert twee en twintig. Dan alzoo de Supplianten als nu noopende de verdeeling en repartitie van haare quoten en Equipagie onderling waren geaccordeert, als met der daad bevonden hebbende, dat de voorsz. Neering en Visschery in deeze Landen zonder eenigheit en goede order niet geconserveert zoude konnen worden, maar geschapen was door deeze confusie en oneenigheit in andere Landen en Plaatsen gediverteert te worden, tot merklyke schade en nadeel voor de vereenigde Nederlanden en de goede Ingezetenen van dien; en derhalven de Supplianten ootmoediglyk hadden verzocht, en gebeden, dat ons zoude gelieven de voorverhaalde onze Octroyen noopende de bevaaring van de voorsz Landen en Kusten van Nova Sembla tot de Straat-Davis toe, daar onder begreepen alle de Landen hier vooren geroert, en namelyk mede het voorschreeven Eiland Mauritius, en alle andere Landen en Eilanden ten Noorden binnen de voorschreeven Limiten gelegen, zoo die alrede gevonden zyn, als die noch gevonden zoude mogen worden, te continueren noch voor twaalf eerstkomende Jaaren, ingaande met den Jaare en ’t Zaizoen van zestien hondert drie en twintig toekomende, en henlieden te consenteren de voorsz. Neering en Visschery aldaar voor den zelven tyd te mogen exerceeren, met Seclusie van alle anderen. ZOO IS ’T, dat wy geneegen zynde ter ootmoedige bede en ’t verzoek van de voornoemde Supplianten, den zelven gegunt, geoctroyeert en geconsenteert hebben, Gunnen, Octroyeren en Consenteren by dezen, de voorschreve haare verzochte Continuatie, van onze voorgaande Octroyen, nopende de bevaaring van de voorschreeven Landen en Kusten van Nova Sembla tot de Straat-Davis toe, daar onder begrepen alle de Landen hier vooren, geroert, en namentlyk mede het voorsz. Eiland Mauritius anders Jan Mayen Eiland, en alle andere Landen en Eilanden ten Noorden binnen de zelve Limiten gelegen, zoo die geenen die alreede gevonden zyn, als die noch gevonden zouden mogen worden, voor den voorschreeven tyd van twaalf Jaaren by henlieden verzocht henlieden consenteerende de voorsz. Landen en Eilanden alleen te mogen bevaaren, en de voorschreeven Neering en Visschery voor den zelven tyd aldaar te mogen exerceeren, met Seclusie van alle anderen, interdicerende en verbiedende allen en een iegelyk, van wat conditie of qualiteit die mogen zyn, anders als de Supplianten in deezen, binnen den voorschreeven tyd van twaalf Jaaren, te vaaren, Handelen of te Vissen op de Kusten, Landen en Eilanden, van Nova Sembla tot de Straat-Davis toe, daar onder begreepen alle de Landen hier vooren geroert, en namentlyk van ’t voorschreeven Eiland Mauritius, en alle andere Landen en Eilanden ten Noorden binnen de voor- | |||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||
noemde Limiten gelegen, zoo alreede gevonden, als noch te vinden, directelyk noch indirectelyk, op de verbeurte van haare Schepen en ingelaade Goederen, en daar en boven in een peine en boete van zes duizent Guldens voor ieder Schip, ’t welk bevonden zal werden, in eeniger manieren aldaar gevaaren, gehandelt of gevischt te hebben, te appliceeren de eene helft ten behoeve van de gemeene zaake, en de wederhelft ten behoeve van de voorschreeve Supplianten; ontbieden daarom en bevelen wel expresselyk allen Gouverneurs, Justicieren, Officieren, Magistraten en Inwoonders der voorschreeven vereenigde Landen, dat ze de voorsz. Compagnie Supplianten, rustelyk en vredelyk laaten genieten, en gebruiken ’t volkomen effect van deezen onzen Octroye en Consent, cesserende alle contradictiën en empeschementen ter contrarie, want Wy ’t zelve ten dienste van den Landen bevonden hebben alzoo te behooren. Gegeeven onder onze Cachette, Paraphure, en Signature van onzen Griffier, in ’s Gravenhage, den 22 December, 1622.
Nademaal by deeze Continuatie, van de Compagnie in Zeelandt word gewag gemaakt, vermits deeze Zeelandsche Compagnie in ’t zelve Iaar 1622 een Acte verleent wierd, om nevens de Hollandsche Compagnie de Walvischvangst in Groenlandt te mogen oeffenen; zullenwe deeze Acte hier meede volgen laaten, wiens inhoudt dusdanig was:
De Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden, allen den geenen die deeze jegenwoordige zullen zien of hooren leezen Saluit DOEN TE WETEN; alzoo wy de Participanten van de Groenlandsche Compagnie in Zeeland geconsenteert en geoctroyeert hebben, by provisie voor deezen jegenwoordigen Jaare zestien hondert twee en twintig, de Neering van de Walvischvangst, nevens de Participanten van de Provincie van Holland, op ’t Eiland Mauritius, anders Jan Mayen-Eiland te mogen exerceeren, en dat ten zelven einde voorsz. Participanten in Zeelandt haare Logiën, Ketels en andere Gereedschappen tot de voorsz. Neering dienende, zullen hebben te stellen en te planten ter beter commoditeit, zonder schade of verhindering van iemand anders, daar toe dat de Bayen en Stranden van ’t voorsz. Eiland Mauritius spatieus en groot genoeg zyn, om beide de Participanten van Holland en Zeelandt volkomelyk te accommoderen, zonder den een en anderen in ’t allerminst te verhinderen; ZOO IS ’T, dat Wy wel striktelyk verbieden by deezen, namentlyk de voorsz. Participanten van de Groenlandsche Compagnie in Hollandt en voorts alle Commandeurs, Schippers en anderen van de zelve Compagnie, dien dit eenigzins aangaan zal en welke van hun in ’t byzonder, om alle contestatiën, questiën, differentiën en inconvenienten voor te komen, die ter plaatsen zouden mogen ter zaake voorsz geryzen (die al- | |||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||
daar niet zoude konnen gerecht worden) iemandt op ’t voornoemde Eiland Mauritius, en den een den anderen in ’t exerceeren van haare Neering te beletten, en verhinderen, alzoo wy verstaan dat een iegelyk van de respective voorsz. Compagniën vry zal staan, zyne Logiën, Ketels en andere Gereedschappen tot de Neering voorsz. dienende, op de Bayen en Stranden van ’t voorsz. Eiland Mauritius te planten tot zyner beste commoditeit, zonder hinder of belet van anderen, niet tegenstaande eenige cavelingen die ’er tusschen de groote en kleine Compagniën voor dezen zouden mogen gedaan zyn, of geschied wezen. Ordonnerende overzulks de te samentlyke Participanten van de voorsz. Compagnien in Hollandt en Zeelandt, hun deezen volgende te reguleren, dewyl wy dat alzoo voor den dienst van ’t Landt, en onderhouding van Vriendschap en eenigheit tusschen de voorsz Compagnien hebben bevonden te behooren. Gedaan ter Vergadering van de Hoog-gemelde Heeren Staten Generaal, in ’s Gravenhage, onder der zelver Cachet, Paraphure en Signature van haaren Griffier, 28 May, 1622.
Dus is dan deeze eerste Visschery zeer voordeelig en voor de Redery behaaglyk geweest; Ga naar margenoot+ en te meer, alzoo toen de Schepen op verre na zoo veel gevaar niet uitstonden van in ’t Ys te blyven, als nu in de Ysvisschery; want men stelde met de gantsche Vloot indien ’er opening gevonden wierd, of zoo draa het Ys voor de Bayen driftig was, zynen koers recht op den wal aan, men ging ’er voorts ter Reë leggen, ieder Landaart op zyn eigen en verkooren plaats, alwaar men zyne Kookeryen en Pakhuizen had. De Hollanders, van wien wy van voorneemen zyn alleen te handelen, liepen toen in de Hollandsche-Baay, langs de vlakte van Smeerenburg, gelyk, als in een laag elkander op zyde, of zoo na op zyde, dat ’er maar een Sloep kon tusschen door vaaren, om de traanvaten van landt aan boordt te boegseeren, hebbende een Anker voor uit in de Baay, en een touw achter uit aan landt, om de Fondamenten der Ketels, om een groote Steen of eenig Walvis-kakebeen, waar van noch op verscheiden plaatsen, eenige zodanige kakebeenen, als hooge paalen, ten dien einde aan ’t strandt en in ’t zandt opgerecht, te zien zyn. Hier lagenze als in een gewenschte en verzekerde Haven, 3 of 4 mylen van Zee, landwaarts in, wel vertuit en beschut voor alle winden, oeffenden hunne Visschery met groot gemak en vermaak, en zulks met hunne Sloepen om en by de Schepen in deeze Baay, als toen een ongemeene Vischryke Baay zynde, die den meesten tydt vol Visch schynt te zyn geweest; want uit verscheyden berichten van deeze Walvischvangery, geeft deeze hunne doening zulks genoeg te kennen, anders zoudenze zich nevens hunne Traankokeryen zoo niet hebben vertuit, en de Schepen zoo gemaklyk ten anker gelegt. Daar en boven voerdenze toen ook dubbelt Volk, te weeten 60, | |||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||
70 en ook wel 80 Mannen, welke manschap dus verdeelt werd: Ga naar margenoot+ eenige voor de Sloepen om de Visschen te dooden, en naar de Kookeryen aan strandt te boegseeren; anderen aan landt, die het Spek van de Visschen sneeden, aan vinken kapten, de Traan kookten, deeze Traan in de vaten vulden en van ’t strandt te water rolden; weder anderen te Scheep die deeze Traanvaten aan boordt bragten, met de takel om de spil overwonden en in ’t Schip weg stuuwden. Wanneer men nu hier by voegt de gemelde Noordsvaarders, derwaarts bevragt om Traan te laaden, zoo blykt dat ’er wel eer een groote meenigte van Visch moet zyn geweest, en vermits deezen overvloedt, eenige Iaaren na den anderen, niet gemindert is; geen wonder, dat het den Reeders toen toegescheenen heeft, dat deeze Visschery zodanig een verandering niet zoude onderworpen wezen; derhalven men eerlang besloot de gemelde Pakhuizen en Traankookeryen alhier, en om de zelfde reden, mede op andere plaatsen langs de geheele Kust, te bouwen; want benevens deeze Baay, waren toen mede alle de andere Bayen even Vischryk. In den aanvang dan was hier lustig wat te doen, en gelykmen zegt, neering en welvaart; komende aldaar jaarlyks een kleine Vloot Schepen van Amsterdam, Rotterdam, Hoorn en meer andere plaatsen, die zich langs de vlakte van Smeerenburg, gelykzaam in een laag by den anderen voegden, en een ieder nevens zyn eigen Kookery; derhalven had men alhier Amsterdamsche, Hoornsche, Rotterdamsche en meer andere Traankookeryen met derzelver Kuiperyen en Pakhuizen, waar in men veele Groenlandsche Gereedschappen burg, Vaten maakte, kuipte en verhaalde, en veel dingen tot de volgende Visschery gereed hield, en daar in bewaarde, wanneer men met de Schepen weder naar huis vertrok. |
|