Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery
(1727)–Abraham Moubach, Cornelis Gijsbertsz Zorgdrager– Auteursrechtvrij
[pagina 199]
| |
Walrussen en Robben waar die het meest gevonden worden. Listen gebruikt om deeze Zeedieren te vangen. Walrussen onthouden zich op ’t Landt, in ’t Water of op Ysschotsen; worden met den Harpoen geschoten, doch zeer omzichtig. Walrus-strydt hoedanig op ’t Landt ondernomen, om deeze Waterdieren te verschalken. Voordeelige Walrusvangst door Ryke Yse aan de Oostkant van Spitsbergen opgedaan.Eer wy tot de Beschryving van de Eilandsche Walvischvangst overgaan, Ga naar margenoot+ zynwe gezint vooraf over de Robben en Walrussen noch iets byzonders aan te merken; eerstelyk, dat wy van de Robben gezegt hebben, dat 4 of 5 der zelve een quardeel Spek uitleveren, daar nu de ervaarentheit leert, dat 15 of 16 van dezelven op een Quardeel geschat worden; om dan de reden hier van te weten: deeze is tweederlei; voor eerst, zoo is het Walvisch-aas, waar op de Robben mede schynen te aazen, en waar van we reeds hier voor omstandig bericht gegeeven hebben, veel overvloediger naby landt, en in de Baijen, dan in ’t Ys: derhalven hebben de Land-Robben, beter gelegenheit om vet te worden, als de Ys Robben. Ten tweeden, zoo zyn ook de oude Robben, gelyk de oude Walvisschen in deeze landuurige zeekryg, mede zodanig geoeffent, datze door hun jaarlyksche ervaarenheit, het algemeene Slagveldt kennen, Ga naar margenoot+ en het dieshalven schynen t’ontwyken. Deeze stryd-plaats tegen de Robben is voornaamentlyk tusschen de 74 en 77 graden begreepen, en zulks aan den Zoom van ’t Westys. Insgelyks worden ’er in de Straat Davis en by Zembla mede veel Robben en Walrussen jaarlyks gevangen, welkers huiden en tanden noch veel in Hollandt verkocht worden, en uit Moskovië komt een weinig Spek en Traan: maar in de Straat Davis word dit onder dien Landaart voor een lekkere spys gehouden, en dus by hun zelfs vertiert. Wat Spitsbergen aanbelangt, daar schynen de Robben, zoo wel oude als jonge, allenks t’eenemaal verdreeven, behalven dat ’er somtyds noch eenige weinigen gezien worden, en ook wel gevangen; maar op ’t gemelde slagveldt worden ’er jaarlyks noch eenige honderden gedood. Vermits nu meest alle de Schepen tusschen de 77 en 79 graden zich in ’t Ys begeeven, en alsdan met de Zuidwest-stroom eerlang om de Zuidt dryven, tot op 75 of 74 graden, zoo trachtenze weder uit het Ys te komen, en vervolgens zeilenze langs den Zoom van ’t Ys om de Noordt, met dit oogmerk, om | |
[pagina 200]
| |
op hooger graden of om de Oost de Visschery weer te hervatten. In dit zeilen vindenze van waar zy uit het Ys gekomen zyn, tot omtrent de 78 graden, met mooy weer, langs den Zoom van ’t Ys, op eenige plaatsen, tamelyk veel Robben op schotsen leggen, Ga naar margenoot+ doch allermeest op 75 en 76 graden, waar op dan eenige Schepen alle hunne sloepen afzenden, die ieder naar een byzondere schots roeijen, roepende en schreeuwende, om de Robben verbaast te maaken, en te beletten datze niet alle van de schots afwalteren, eer men ’er met de Sloepen by is; wanneer dan 2 of 3 mannen voor in de Sloep gereed staan met Spoorstokken verzien, die op de schots springen, Ga naar margenoot+ en somtyds van 20 of 30 stuks, 3, 4 of 6 betrappen en met deeze stokken op den neus dood slaan; in de Sloep gesleept zynde, wend men ’t weer naar een andere schots, tot zoo lange dat men de Sloepen vol heeft, en alle de overige Robben zyn verjaagt. De gedoode Robben te scheep gebragt, zeilt men wederom voort, tot men een ander School van Robben komt aan te treffen, en kan men op deeze wyze voort zeilende, somtyds 2 of 300 vangen, eer men ’t gemelde Slagveldt ten einde, en tot 78 graden gekomen is; want Noordelyker, alwaar meest altoos de Schepen af en aan kruissen, om een goede gelegenheit te vinden, in ’t Ys of om de Oost te kunnen koomen, verneemt men geen Robben meer. Eenigen, om in de Walvischvangst niet te worden gehindert en opgehouden, maaken gantsch geen werk van de Robben; anderen treffen in ’t weder Noord opzeilen geen mooi weêr aan; weder anderen met een goede vangst en welgeladen uit het Ys komende, stellen hunnen koers aanstonds naar Huis, en eindelyk vinden sommigen, door hunne vooruit zeilders, de Robben overal gesteurt en van de schotsen gejaagt, zulks dat ’er weinige zyn, die gelegenheit of lust tot deeze Robbevangst hebben. De Robben zyn meest alle noch klein en jong, Ga naar margenoot+ die gemeenlyk niet meer dan 15 of 16 een quardeel Spek uitleveren, maar de ouden, die door jaarlykse ervaarenheit deeze voor hun gevaarlyke plaatsen kennen en ontwyken, zyn veel grooter, want indien men op 73 en 72 Graden komt, alwaar zelden Schepen zyn, vind men daar Robben waar van 6 of 8 een quardeel Spek uitleveren, gelyk wy zelfs bevonden hebben; en waarschynlyk zullen in de gemelde eerste beginselen der Visschery, de Land-Robben noch grooter zyn geweest, gelyk mede die van Oud-Groenlandt de Straat Davis, Zembla en elders, ten waare deeze oude aldaar, door dit vervolgen, mede naar heimelyke plaatsen weeken. Wat nu de Walrussen aanbelangt, die men eertyds op ’t Landt met gantsche drommen by een vond, en aldaar gedood wierden, deeze worden noch wel jaarlyks betrapt, maar nooit op ’t Landt, ten zy op schotsen naby Landt en in ’t water, en meest zoo hier en daar, doch nooit by troepen; wat hier de reden van zy, zullenwe mede eens onderzoeken. | |
[pagina 201]
| |
Voor het tegenwoordige is men nu voornamentlyk met de Visschery in ’t Ys bezich, daar ze eertyds aan ’t Landt plag te geschieden, gelyk wyders blyken zal; in ’t midden van ’t Ys nu, verneemt men wel Walvisschen: maar byna geen Robben noch Walrussen. De Robben als gezegt is, onthouden zich op den Zoom van ’t Ys, en de Walrussen naby Landt, Ga naar margenoot+ in ’t water en op schotsen, insgelyks op heimelyke plaatsen te lande, zulks dat onze Schepen, die jaarlyks dit Landt aandoen, de Walrussen allenks zodanig gesteurt en verjaagt vinden, dat ze zeer zelden die by drommen konnen aantreffen, en byna nooit op ’t Landt; deezen die zy dan op een schots of in ’t water betrappen, moetenze met een styve en daar toe gemaakte Harpoen, Ga naar margenoot+ gelyk een Walvisch schieten, die echter veeltyds van hun taaije en dikke huidt weerom afstuit: maar wel getroffen zynde, haaltmen de Walrus met de lyn voor den steven van de Sloep, en steekt die met een stevige Lens, Walruslens genoemt, door zyn taaije huidt dood; vervolgens boegseert men hem naar ’t naast gelegen Landt, of aan een Ysschots, op wiens vlakte men hem opsleept, vermitsze gemeenlyk zwaarder als een Koe zyn; Ga naar margenoot+ alsdan tytmen aan ’t villen, verwerpt zyne taaije en dikke huidt, dewylze onnut is, klooft beide de tanden met een byl uit het hoofdt, of om de tanden niet te beschaadigen, houd men het hoofdt af, en kookt het in een grooten ketel, vervolgens snyd men ’er het Spek, ’t welk gemeenlyk een halve quardeel uitleevert, aan lange strooken af, en brengt het dus te Scheep. Dit nu kan echter zoo weinig voor de Reedery vorderen, dat men ’t, noch in ’t Zaaizoen van de Visschery zynde, naaulyks waardig acht, om ’er naar te vallen, en den tydt te verspillen, zulks het aan de Walvischvangst geen belet mogt geeven; maar het gemelde Zaaizoen verloopen zynde, wanneer men om de Oost weder te rug komt, of geen blyk, van Walvisschen op te doen ziende: zal men in ’t opzeilen, Walrussen voorkomende, noch wel eenige moeiten aanwenden, en den tydt daar aan besteeden. Nu is ’t genoeg te begrypen, dat het niet wel mogelyk is, op deeze wyze een groote vangst te doen, Ga naar margenoot+ schoon ’t al gebeurde, ’t welk wel eens geschieden kan, dat men ’er in ’t water, of op verscheiden Ysschotsen, een taamelyke meenigte by elkander zag leggen, en dus aantrof, zoo zynze in ’t water byna alzoo bezwaarlyk te beroeijen, als een Walvisch; daar en boven schiet men de Harpoen dikmaals te vergeefs, want behalven dat een Walvisch beter te treffen is, zoo stuit de Harpoen op dezelve zoo niet te rug, als op een Walrus; en op de schotsen betrouwt men zich zoo wel niet by de Walrussen, als by de Robben, om ’er op te springen, ’t welk mede zoo gemaklyk niet te doen valt; want zy leggen dikmaals maar 2 of 3 by elkander op een kleine vlakke schots, zoo datze daar veeltyds eerder af zyn, eermen gelegenheit vind om ’er op te komen, vermits zy met hun logge en zwaare ligchaamen, tegen een groote en verheeven schots niet | |
[pagina 202]
| |
konnen opklimmen, gelyk wel de Robben, die veel lichter van Lighaam zyn, en met een snelder beweeging, dit zeer vaardig doen, en somtyds op zoo hooge en styl opgaande schotsen leggen, dat het te verwonderen is hoe zy daar weeten op te komen. Deeze Robben beslaan derhalven veel grooter schotsen, zulks ze somtyds 20 of 30 sterk zyn; schoon nu echter de buitenste, die als met den neus over ’t water leggen, ons ziende naderen, aanstonds zich te water begeeven, worden ’er eenige van de middelste noch betrapt; maar dit kan met het klein getal der Walrussen, zich op kleine schotsen onthoudende, zoo niet geschieden. Indien dan een groote en vlakke Ysschots, rondom met den rand aan ’t water leggende, zoo stevig mogt wezen, dat die 10 of 12 van deeze zwaare Ligchaamen zou konnen draagen, ’t welk zelden van de vlakke Ysschotsen te verwachten is, zoo zou men echter op deeze schots gekomen, weinig konnen uitrechten, dan alleen hen schielyk weg te jaagen, ten waare zy zoo stout mogten zyn, gelyk somtyds gebeurt, dat ze eenige sterk zynde, niet willen wyken; echter zou men ’t quaad genoeg met hen hebben, want met stokken kan men hen niet gelyk de Robben, beschadigen, en met styve welgescherpte lenssen, moetmen dikmaals wel driemaal te vergeefs steeken, eermen door de huidt booren kan, vermits die zoo dik en taay is; dies moet men ’t op een gespannen plaats aanleggen, want daar de huidt slap is, kan men bezwaarlyk doorkomen: dus mikt men derhalven met de lens naar de oogen, waar op hy het hoofdt, om die t’ontwyken ter zyden afdraait, dus vind men dan een gespannen plaats op of omtrent de borst, alwaar men insteekt, doch schielyk de lens weder te rug haalt, of die zou door den Walrus met zyne tanden gevat worden, en ons met de zelve of het end van dien, lichtelyk konnen beschaadigen, gelyk somtyds is gebeurt. Doch deeze Walrus strydt kan op een kleine schots niet lang duuren, vermits zy, ’t zy gequest of ongequest, eerlang te water gaan; derhalven is het voordeeliger op ’t Landt, gelyk noch volgen zal, hen aan te tasten. ’t Voornaamste dat men op de Ysschotsen tegens hen uitvoeren kan, is, dat men alle de Sloepen, of zoo veel ’er te water zyn, ieder naar een schots, of rondom een schots, naar een Walrus afzend, hoopende de zelven noch op den kant of in ’t afvallen te konnen schieten, wanneer dan noch veeltyds van 3 geschoten Harpoenen, 2 op hun taaije huidt zullen afstuiten; deeze die dan getroffen is, haalt men voor den steven, en handelt die als reeds is gezegt. Hier uit blykt dan genoegzaam dat ’er op deeze manier in ’t water en op schotsen weinig buit te haalen is, waarom de hedendaagsche Commandeurs weinig voordeel op de Walrussen te behaalen zien ’t Gebeurt noch somtyds wel, dat ’er Walrussen op ’t Landt gevonden worden, doch dit geschied, om voorgemelde reden, meest op ongewoone plaatsen, als op ’t Mossen Eilandt, achter het Voorlandt, in de Ga naar margenoot+ | |
[pagina 203]
| |
Ga naar margenoot+ Horizont en Klok-Bayen of elders, en aldaar op verre afgelegen en als uit den weg leggende vlaktens en reeven, alwaar zelden Schepen komen; echter die aldaar gevonden worden, vind men de zelven, door het aloude en noch jaarlyks vervolgen, zodanig op hun hoede, dat men ’er veeltyds weinig uitrechten kan, leggende de benedenste zoo na en veeltyds aan ’t water, en de bovenste insgelyks niet verre daar van af, en zeer gereed om in ’t water te komen, gelykwe zelf op ’t groote Rif achter het Voorlandt hebben bevonden. Alhier een kleine troep van 30 of 40 aldus op ’t Landt vindende, de benedenste aan ’t water, en de bovenste niet verre van daar, zoo vertoefdenwe dan eenige uuren eerwe te Lande quamen, hoopende dat ze wat verder op ’t Landt kruipen zouden, zulks wy met laag water beneden hen mogte landen. Ga naar margenoot+ Dit niet willende gelukken, alzoo zy wantrouwende, goede wacht hielden, zo lande men met twee Sloepen wederzyds van hun: maar eer wy op het Landt ons in staat hadde gestelt, warenze meest alle te water, en eenige weinigen wierden gequest; eindelyk geraaktenze, gequetsten en ongequetsten dus in ’t water, behalven eenigen die wy noch in ’t water schoten, en op de gemelde wyze behandelde. Dus blykt, dat de gelegenheit om alhier Walrussen te vangen, even eens als met de vangst der Witvisschen, hedendaags zoo goed niet is, als eertyds, toenze alhier noch onverschalkt waren, en in een onnoozeler staat. Eertyds plagten de Walrussen mede in de Klok-Bay, Groene Herberg, achter ’t Voorlandt, en meer andere plaatsen en gewoonlyke Havens, in hunne eerste onnozelheit, op der zelver vlaktens in ’t gemelde Zaizoen, zeer verre op ’t Landt te kruipen, zulks de benedenste zelfs met hoog water genoeg droog lagen, Ga naar margenoot+ en men met laag water aan veele van deeze vlaktens, een taamelyke voorstrand vond, alwaar men beneden hen landen kon. Wanneer men dan met alle de Sloepen, ieder met behoorlyk geweer verzien, aldaar aanlande, stelde men zich recht voor de zelven, om hen den waterkant af te snyden; de Walrussen als toen noch onkundig, zagen dit alles zonder te schroomen aan, niet weetende wat hen wedervaaren zoude, voor dat zy ’t gewaar wierden; want het gebeurden toen dikmaals, dat een ieder de zyne reeds gedood had, eer zy het water konden bereiken. Dus eindelyk als een schans van lyken voor zich hebbende, week men ter zyden, laatende alleen eenige oppassen, om deezen die wilden overkruipen, mede de rest te geeven, zoo dat dikmaals gebeurde, dat men ze in deeze waterschans, 2 of 3 hoog op elkander dood stak; en om hen noch meer belet toe te brengen, werd dan ter zyde mede zodanig een belemmerde Schans gemaakt. Door dit gewoel vermoeit zynde, het geweer stomp geworden en een gedeelte daar van gebrooken, nam men derhalven wat tydt om te rusten, laatende midlerwyl deeze Waterdieren naar Landwaarts een vrye opening, vermits zy ’t aldaar niet ontkomen konden. Ondertusschen | |
[pagina 204]
| |
rustemen en men ververschte zich met een soopje, of at en dronk eens, of scharpte zyn geweer, en toen weer aan ’t slachten, zulks men op deeze manier 2, 3, 4, of 500 en meer teffens dood sloeg, wanneer men vervolgens met het Schip nader by zeilde, en alles op de verschreeven manier verrichte; en dus bragt toen zodanig een Walrus-Vangst, vry wat meer zoden aan den dyk, als nu. Dit hebbenwe niet alleen van oude Commandeurs en Harpoeniers gehoort, die dit ten hunnen tyde, ten deelen zelfs hadden bygewoont, en uit den mondt hunner Voorzaten, die ’er noch meer ervaarenheit van hadden, vernomen, maar ook konnen onze eigen oogen van dit gezegde getuigen zyn, wanneer wy in verscheiden Bayen, en achter het Voorlandt veele deezer vlaktens met opmerking hebben beschouwt, en aldaar een menigte van oude Walrusbeenderen gevonden, eenigen boven den grondt, en noch veel meer die door den langduurigen tydt als onder het Zandt bestooven en begraven waren. Alhoewel nu het verhaal van deeze Walrus-Vangery, zich reeds wat verre heeft uitgebreid, moetenwe echter alhier noch byvoegen, hoe buiten gewoon en gelukkig de Walrusvangst van Ryke-Yse, een oud Commandeur, van Vlielandt geboortig, is geweest. Ga naar margenoot+ Deeze Commandeur quam, zoo wy uit de berichten konnen afleiden, omtrent den Iaare 1640 of 1645, aan de Oostzyde van Spitsbergen, daar hy eenige Eilanden vond, nooit door eenige Schepen bevaaren, en derhalven naar hem de Ryke Yse-Eilanden genoemt worden; op welker vlaktens hy een ongelooflyke meenigte Walrussen vond, waar van op de reeds verhaalde manier, veele honderden gedood wierden, zulks dat men behalven het Spek, een ongelooflyken rykdom van Tanden van daar bragt, en de Reeders zodanig een voordeel deeden, als men nooit van diergelyk een togt heeft gehoort. Dit is ons van verscheiden oude Commandeurs en Harpoeniers verhaalt, en zelfs door zyn eigen Dochter bevestigt; doch wy zullen ’er geen breed verhaal van doen, dewyl ons door den tydt veele zaakelykheden ontvallen zyn, dies wy ’t hier als ter loops maar aanroeren, omdat men daar uit genoeg afleiden kan, wanneer men het gemelde van de gevonden Walrusbeenderen daar nevens vergelykt, hoedanig de Walrus-vangst, eertyds van een merklyker belang is geweest, dan men nu dagelyks ondervind. Een merkwaardige zaak, aangaande de Walrus-Vangery te Lande, moetenwe alhier noch ter nederstellen, die ons van Harpoeniers, deeze vangst te Lande bygewoont hebbende, tot onderwys is verhaalt. Ga naar margenoot+ Als wy, zeidenze, een troep Walrussen, op ’t Landt leggende, verneemen schoon ze niet hoog leggen, zulks wy met laag water maar een kleine voetstrand voor ons bevinden, en met een schielyke Landing hen konden aantasten, schroomt men ’t echter met geweld uit te voeren, opdat zy, zich gewond voelende, ons niet in ’t water mogten dringen, eer | |
[pagina 205]
| |
wy de voorsten afgemaakt hadden; ’t welk hen ook wel gebeurt was, dat ze zich gewont voelende, niet alleen zeer verwoed met de tanden naar hun sloegen, waar door eenige hun geweer gebroken en uit de handt geslagen wierd: maar ook als raazende van gramschap het hoofdt tusschen de beenen of vlerken staken, en alzoo de style vlaktens tegens hun afrolden, zulks zy genoeg te doen hadden hen t’ontwyken; en schoon zy ter zyden geweeken, hen van achteren of ter zyden wilden aantasten, warenze, vermits de waterkant voor hun open stond, zoo schielyk te water, dat ’er van een groot gedeelte maar zeer weinig gedood wierden; want eenige gequetsten bereikten echter het water. Hoe weinig men nu te water op hen kan uitvoeren, is uit het verhaalde af te neemen, behalven dat onder zodanig een meenigte, het gevaar te grooter is, vermits ze alsdan zoo stout zyn, dat ze hunnen makker wildende ontzetten, om de Sloepen zwerven, en de zelve niet alleen met hunne tanden trachten te doorbooren: maar aan ’t boord slaande, geheel het onderste boven zouden werpen. Verders verhaaldenze; als wy hen aldus laag aan ’t Strandt en naby het Water vinden, en datze naar een weinig vertoevens echter niet hooger op ’t Landt kruipen, zoo landen wy eindelyk: Ga naar margenoot+ maar in plaats van hun met geweld aan te tasten, zoeken wy hen met een zachter toom om te leiden. Wy houden hen dan de scherpte onzer Lenssen voor hunne oogen, daar zy zeer schuuw voor zyn, en niet alleen het Hoofdt daar voor omdraayen, maar veeltyds ook ’t geheele Lighaam anders onwenden, om zich op de vlucht te begeeven, slaande teffens de naast hen zynde met de tanden op ’t lyf, die alsdan mede genoodzaakt worden zich om te keeren, en op deeze wyze geraakt de geheele troep gaande, vermits de bovenste door de benedenste Landwaarts voort gedreeven worden. Dus zoeken wy hen met zachtigheit zoo verre Landwaarts te dryven, tot we een bequaame Voetstrandt hebben, om de achterste die ons de naaste zyn te kunnen dooden; alsdan tasten wy hen, ons in goede orde gestelt hebbende, met geweld aan, en schoon zy zich dan willen omkeeren om zich te verweeren, moeten zy ’t echter met de dood bekoopen, eer zy het water konnen bereiken. Het gebeurt nu wel dat ’er onder onze stryders een blooden of zwakken hals is, of dat iemandt zyn geweer door een Walrus word uit de handt gewrongen, of met de tanden aan stukken gebroken, of een ander zyne Lens op de ribben of in ’t uitschampen op een steen stomp stoot; een ander die de zyne reeds gedood heeft, komt dan deeze te hulp, en alsdan gelyk als een schans van dooden naar de Zeekant gemaakt hebbende, wyken wy ter zyde, en handelen verder daar mede als reeds is gemeld. De overigen dus als in een kring besloten zynde, worden des te gemaklyker gedood, want hoe verwoed en moedig zy in den eersten aanval zyn, dringende eenigen met geweld door in Zee, zoo worden dan deeze ingeslootenen als moedeloos, geen uitkomst ziende, en hunne makkers rond | |
[pagina 206]
| |
om zich verslagen, trillen en beeven op den aankomst hunner Vyanden, en steeken hun hoofdt tusschen de vlerken, waar van eenige gantsch weerloos gedood worden, en anderen het eindelyk mede opgeeven moeten. Behalven dat dit laatste wel voornamentlyk den Walrusvangers tot onderwys kan strekken, zoo verneemt men mede hier uit een omstandig verhaal, hoe de Walrusvangery van ouds plag te geschieden, en hoe die nu tegenwoordig word verricht; Ga naar margenoot+ waar uit licht te oordeelen is, dat de Walrusvangst nu op verre na, by de voorige niet haalen kan, en dat het derhalven niet te verwonderen is, dat ’er nu jaarlyks zoo weinig Walrussen gevangen worden; want deeze Zee-Olifant, eer dat hy Mensche kende, was ’er geen Vyandt hem te magtig, of schoon een wreede Beer die zich in Groenlandt mede onthoud, een Zeerob beloerende, weet te vermeesteren, zoo kan hy tegens dit vervaarlyke wangedrocht echter niets verrichten; dierhalven leiden zy zich eertyds gerust op ’t Landt te slaapen: maar nu hunne rust zodanig is verstoort en zy dus verjaagt zyn, zoo is ’t, dat de Walrusvangst, gelyk gemeld zy nu t’eenemaal is vermindert, dewyl zy naar Diskôs Eilanden en andere verre afgelegen plaatsen geweeken zyn. |
|