Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery
(1727)–Abraham Moubach, Cornelis Gijsbertsz Zorgdrager– Auteursrechtvrij
[pagina 191]
| |
De Eilandsche- of West-ys-Visch word voornamentlyk omtrent Spitsbergen, ’t Jan Mayen Eilandt, en aan de Oud Groenlandsche Kusten tot aan de Straat Davis gevangen. Engelschen de eerste bevaarders van Spitsbergen; waar in hen de Hollanders navolgen; ’t welk de Engelschen trachten te weeren, doch bygelegt word. Strekking en gelegenheit van Spitsbergen, alwaar allereerst de Visschery stand grypt. Bayen door de Engelschen in bezit genomen; als mede door de Hollanders, Deenen, Hamburgers en Biskayers. Verdere ontdekking van dit Vischryke Eilandt. Waar in de eerste Visschery bestond. Witvisschen, Walrussen en Robben beschreeven; Groote voordeelen in de eerste Visschery behaalt.HEt groote Vischryke en daar door zeer vermaarde Eilandt Spitsbergen, werd, als in ’t tweede Deel Pag. 85 is gezegt, in den Iaare 1596. van de Hollanders, en in ’t volgende Iaar van de Engelschen ontdekt, Ga naar margenoot+ in ’t Iaar 1608. van d’Engelschen en 1612. van onze Nederlanders bevaaren, vervolgens door de Fransen en meer anderen bezocht, gelyk uit de Beschryving van Richard Nicolzon, een Engelsman, blykt, die in den Iaare 1652. zyne Beschryving over Spitsbergen en Nova-Zembla in ’t licht gaf. | |
[pagina 192]
| |
‘Spitsbergen, zegt hy, is een gedeelte van Groenlandt, gelyk ook Nova Zembla. Deeze naam Spitsbergen hebben de Hollanders aan dit Landt gegeeven, nademaal ’er zeer veel hooge Spitse Bergen gevonden worden.Ga naar margenoot+ Als men nu in den Iaare 1596. voor de derdemaal was uitgevaaren, om door ’t Noorden een weg naar China te zoeken, rees ’er onder de Scheeps Opperhoofden der twee Schepen, deezen togt zullende doen, eenig geschil; bevindende zich te Westelyk, wilde de eene met zyn Schip Oostelyk, en de andere Noord-Noord-Oostelyk op zeilen; deeze oneenigheit veroorzaakte de ontdekking deezes Lands, ’t welk vervolgens in ’t Iaar 1608. door de Engelschen tot op de hoogte van 82 Graden bevaaren wierd, alwaar ze een vaste Ys-kust vonden. Sedert zondenze Iaarlyks eenige Schepen derwaarts, om Walrus-tanden op te doen, als mede om ’er traan te kooken, en dit genot trokkenze alleen tot op den Iaare 1612, wanneer de Hollanders mede derwaarts quamen om ’t zelfde werk te verrichten, vervolgens de Fransen en meer anderen. Verders zegt hy dat dit Landt, zoo verre het van de Engelsen bevaaren is, zich van 76 tot omtrent 82 Graaden uitstrekte. Gelyk het ook bevonden word.’ In de Kronyk van Twisk word verhaalt, Ga naar margenoot+ dat de Engelschen zich aan Spitsbergen zoo wel bevonden, dat ze dit Landt voor hun in bezitting wilden houden, zulks ze den Hollanders zochten den aankomst te weeren; dat ze in ’t Iaar 1613. twee Hollandsche Schepen met hunne Lading, Netten, Booten, Sloepen en wat verder tot de Visschery van dien tydt noodig was, namen, ter Somme van 130000 Guldens waardig geschat. En verders dat ze in den Iaare 1617. wederom de Visschery den Hollanderen zochten te beletten, doch daar over in gevecht geraakten, waar in de Engelschen te kort schooten: zoo dat toen de Hollanders van hun een Schip namen, en in Hollandt opbragten; maar dit door de Hoog. Moog. Heere Staten hen niet wel afgenomen, werd het Schip weder ontslagen, en den Kapitein met een geschenk te rug gezonden. Deeze geschillen en diergelyke handelweering mede in Oost-Indië voorvallende, Ga naar margenoot+ namen allenks zodanig toe, dat de Engelschen besloten de Hollandsche Oost-Indieschvaarders in ’t Kanaal aan te tasten, indien hen van hunnen Koning eenige oogluiking wierde vergunt. Maar de Koning zoo wel als de Staten Generaal, zagen liever, als goede nabuuren behoord, dat deeze geschillen door redenen, en door geen wapenen wierden beslegt; dies zonden, op begeerte van zyne Majesteit, de Staten in ’t Iaar 1618. eenige aanzienlyke Perzonaadjes naar Engelandt, die ook beleefdelyk aldaar ontfangen wierden. Om dan ter zaake te komen, zoo konnenwe hier uit genoegzaam afleiden, dat het in den eersten aanvang deezer Visschery niet quaalyk heeft gestaan, gelyk ons uit meer andere Historiën en byzonder uit de mondelyke berichten van verscheiden Oude Commandeurs, Stuur- | |
[pagina 193]
| |
lieden, Harpoeniers en Mattroozen gebleeken is, die dit wederom by overleevering van noch ouder hadden ontfangen. Uit alle deeze berichten en uit onze eige ondervinding is ’t, dat we deeze volgende beschryving van dit voornaame Eilandt, aan de waarheid getoetst, hebben opgemaakt. Dit groote en beruchte Eilandt, Ga naar margenoot+ is met den Zuidhoek op 76 graden gelegen, van daar Noorden, doch wat Westelyker en dan meer Oostelyk zich strekkende. Tot aan de Noord-Baay legt het op 80 graden; verder valt de kust 16 of 20 mylen om de Oost tot aan ’t Waigat, en van daar langs het Noord-Oosterlandt naar de 7 Eilanden wederom Noordlyk uitdraaijende, tot omtrent 82 graden en noch verder; doch het kan veeltyds wegens het Ys niet Noordelyker bevaaren worden, gelyk reeds uit het bericht van den Engelsman blykt. Deeze strekking een lengte van 80 mylen uitmaakende, bevind men ’t Eilandt omtrent half zoo breed, leggende als in ’t midden van de Visschery, tusschen Yslandt en Nova-Zembla, of omtrent in ’t midden tusschen Jan Mayen-Eilandt, Zembla, Noordkaap en de Pool. Dit Eilandt is na des zelfs groote, mede wel verzien van schoone en ruime Baijen, waar van eenigen zich verre Landwaarts strekken, als van 8 tot 12 mylen en meer; ’t meerendeel zynze gezuivert van Klippen en gronden, en op veele plaatsen van een zeer goeden Ankergrondt verzien; daar en boven heeft men ’er overal langs den wal, en in de Baijen een zachte stroom, ten zy by stormachtig weer: maar byna nooit geen gevaarlyke gier- of dwaalstroomen, zulks dat men ’er met een storm onbeschroomt uit Zee op ’t Landt durft aanloopen, en indien men maar een weinig ervaaren is, kan men meest in alle Baijen zonder Loots inkomen, en veeltyds een gewenste reé bereiken. De groote en uitgestrektheit van dit Landt en deszelfs strekking der kusten, nevens de Bogten, Inhammen en Baijen, met der zelver naamen, zyn reeds in verscheiden kaarten omstandig genoeg aangeweezen en beschreeven. Maar alzoo die eenigermaaten al vry wat gebrekkelyk worden bevonden, hebbenwe eenige voornaame Beminnaars der Wetenschappen dank te weeten, dat wy ons alhier van eenige nieuwe Kaarten, uit naaukeurige teekeningen opgemaakt, konnen dienen, waar in alle vereischte opmerking is waargenomen: derhalven wy den Opmercker deezes, derwaarts wyzen, om te eerder tot onze beoogde Visschery te komen. In den eersten opkomst der Visschery, Ga naar margenoot+ vond men de Walvisschen alhier, gelyk reeds gezegt is, in hun eerste natuurlyke en aangebooren onnozelheit, zwemmende dit Landt om en om, ’t welk door de meenigte der Gronden en Baijen mede zeer aasryk is, welke Visch dan ook naar dit Aas, in alle de Baijen, zoo wel in de Zuidelyke buiten ’t Ys gelegen, als in de Noordelyke in en naby het Ys, quam, zulks men hier omtrent overal Visch vond. Nademaal nu de gemelde verschillen onafgedaan | |
[pagina 194]
| |
bleeven, vermits de Vorsten zich de zelve niet aantrokken, Ga naar margenoot+ waar door dit Landt voor allen Landaart vry en bevaarbaar bleef, zoo werd dan eindelyk met zoo veel gedoogzaamheit als ’t mogelyk was, dit Landt onder hen verdeelt; de Engelschen als de eerste bevaarders, zagen het niet t’eenemaal voor hun te behouden, echter begeerdenze in deeze verdeeling eenig voorrecht; zy verkooren derhalven naar ’t Zuiden buiten ’t Ys, eenige der schoonste en voornaamste Baijen, Ga naar margenoot+ te weeten: de Horizont-Baay, de Klok-baay en de Behoude Haven, by en bezuiden het Voorlandt gelegen, insgelyks achter het Voorlandt een kleine Baay, tegenwoordig noch de Engelsche-Haven genoemt, en benoorden het Voorlandt nevens de Magdalene-Baay, heden noch de Engelsche-Baay geheeten. Deeze Bayen en Havens door hun verkooren, of alreede in bezit genomen, wildenze in den aanvang behouden, derhalven werden de Hollanders genoodzaakt wat Noordelyker hun verblyf te nemen, Ga naar margenoot+ en namen het grootste Eilandt nu noch het Amsterdammer-Eilandt geheeten, in bezit, hebbende aan weerzyden een groote en schoone Baay, de Noord en Zuid-Baay genoemt, en landwaarts daar deeze te zamen loopen, de Hollandsche-Baay geheeten. De Deenen laater komende, Ga naar margenoot+ moesten zich derhalven wat kleinder behelpen, en plaatsten zich daar nevens aan, tusschen de Engelsche en Hollandsche Baijen, op ’t laage Eilandt, nu noch het Deensche-Eilandt geheeten, hebbende een kleine Baay toen de Deensche-Baay genoemt. De Hamburgers noch laater gekomen, Ga naar margenoot+ vonden aan de Westzyde, die zy het liefste verkooren, om dat hen ’t Ys aldaar het minste hinderde, gelyk verder blyken zal, noch een kleine Baay bezuiden de Magdalene Baay, heden noch de Hamburger-Baay geheeten. De Fransen of Basques, vermits dit meest Biscayers waren, Ga naar margenoot+ mede wat te laat komende, en alle de toenmaals bekende Baaijen bezet vindende, plaatsten zich wat Noordelyker als de Hollandsche-Baay, een weinig beoosten den Zeeuschen Uytkyk, naast de Roode-Baay, voor een groote bogt, hebbende een lang uitsteekenden hoek of punt, waar onder een goede reede is, welken hoek of punt nu noch de Biscayer-hoek word geheeten. Vervolgens is dit groote Eilandt van tydt tot tydt rondom noch verder ontdekt en bevaaren. Ga naar margenoot+ Aan de Westzyde is vervolgens beoosten of benoord-oosten den Biscayer-Hoek noch ontdekt, de reede onder ’t Reeneveldt, daar nevens de Liefde-Baay, vervolgens de Wyde-Baay en in dezelve Jan Teunissens-Baay. Deeze Wyde-Baay loopt diep Landwaarts in, en naar gissing omtrent 16 of 17 mylen; heeft aan weerzyden verscheiden reeven, waar van eenigen ¼ Myl van Landt met een rug afsteeken, en waar onder, benevens ’t gemelde Baaytje, zeer goede rees zyn. Naast de Wyde-Baay volgt dan de Mossel-Baay, daar aan den Vlakken-Hoek, en om deezen Hoek het Spitsbergen-Waigat, voor aan in ’t Waigat de Beere-Baay, wat verder de Lomme-Baay, en over het Waigat is ’t Noord Ooster Landt gelegen; aan het zelve, schuins over de Beere-Baay, vind | |
[pagina 195]
| |
men de Brandewyns Baay en wat Noordelyker de 7 Eilanden, benoorden deeze Eilanden of noch Noord-Oostelyker, word verder Landt gezien, maar blyft noch onbekend, nademaal men ’t zelden, wegens het Ys, niet verder dan de 7 Eilanden bevaarbaar vind. Deeze Eilanden zyn op 81 graden gelegen. Insgelyks is dit Landt mede om de Zuidt, de Zuit-kaap om naar Disco, het Halvemaans-Eilandt en verder beoosten ’t Landt tot aan de Rykissen Eilanden, eerlang bekend en bevaaren geworden. Vermits wy meest in alle deeze Baijen, en in eenigen, verscheidemaalen zyn geweest, zoudenwe van der zelver ruimte in ’t inkomen, de diepte der Gronden, strekkinge Landwaarts, inwendige Bogten, Bergen, Ysbergen, Ankerplaatsen en meer andere hoedanigheden, een breed verhaal konnen doen: maar dewyl dit Landt allenks zoo sterk bevaaren is, dat niet alleen de meeste Commandeurs, maar ook de meeste Harpoeniers en Mattroozen, door hun jaarlykse ervaarenheit, een genoegzaame kennis van alles gekreegen hebben, behalven dat zulks breed genoeg in de gemelde Kaarten word aangeweezen en vertoont, zoo zullenwe kortsheit halven, de Beschryving hier van achterlaaten, om te eerder tot ons oogmerk te geraaken. Wy hebben van dit Landt als zeer wel gelegen tot de Visschery aangemerkt, Ga naar margenoot+ niet alleen, om dat het als in ’t midden en ’t voornaamste der zelve legt, maar ook om dat het, met het Noordend tegen en in ’t Ys, en met het Zuid-end, tegen en in de ruime Zee gelegen is, daar Zembla, anders ook zeer Vischryk, echter in dit geval voor wyken moet, leggende met het Noord-end tegen het Ys en met het Zuid-end tegen het Landt; Ga naar margenoot+ insgelyks is Spitsbergen wegens de welgelegenheit en het getal zyner schoone Baijen, ongemeen daar toe bequaam; en vermits wy ’t Vischryk gevonden hebben, zoo lust ons mede het in ’t ruuw af te schetsen, ’t geen we anders uitvoerlyker hadden voorgenomen, indien ons de begeerte tot de Beschryving der Visschery niet aanporde, om in ’t verhandelen der zelve voort te gaan. Om dan van dit Vischryk Eilandt te beginnen, zoo zullenwe vooraf laaten gaan, op wat wyze eertyds de Visschery gehandhaaft wierd, en vervolgens tot het hedendaags gebruik is overgebragt. ’t Schynt als of de Engelschen in ’t begin deezer Visschery, Ga naar margenoot+ in de Horizont-Baay, Klok-Baay en meer andere Baijen, voornaamentlyk met Netten uit zwaare Lynen bestaande, en Zegens-gewyze gemaakt, naar Witvisch hebben gevist en veel gevangen, want in deeze Baijen, nevens de Ysbergen en meer andere daar te vinden vlaktens en afwateringen, onthoud zich noch veel Witvisch, om ’t versche Water en het aldaar zynde Walvisch-aas; doch toen in haare eerste onnozelheit waarschynlyk veel tammer en meenigvuldiger dan nu. In deeze Baijen onthielden zich toen ook veele Walrussen en Robben, maar nu weinig; | |
[pagina 196]
| |
insgelyks veele Walvisschen en nu weinig of byna geen. De reden hier van zal hier na blyken. Deeze gemelde Witvisch is byna in gedaante den Walvisch gelyk; Ga naar margenoot+ hy heeft geen Vin op den rug, maar van onderen is hy van twee groote Vinnen verzien. De Staert is mede met die van den Walvisch gelyk; hy heeft een Spuit of blaasgat, waar uit hy insgelyks Water werpt, als mede een bult gelyk den Walvisch: maar van verwe is hy geelachtig wit. Naarmaate van zyne groote is hy mede zeer speckachtig, uitleverende een half quartdeel Spek, doch dit Spek is zoo week, dat de harpoen licht uitscheurt. Wanneer men deeze Visch veel zag, achte men ’t in de opkomst van de Visschery: maar nu niet, een goed voorteeken van de aanstaande Walvischvangst. De Walrussen en Robben, begeeven zich in ’t warmste van den Zomer by de daar zynde vlaktens, somtyds met groote troepen of drommen van 80, 100 en 200 teffens te Lande, en konnen ’er zich inzonderheit de Walrussen, eenige dagen na den anderen onthouden, tot dat hen den honger perst om weder Zee te kiezen. Deeze Walrussen zyn byna in gestalte de Robben gelyk, Ga naar margenoot+ maar nochtans veel sterker en grooter; hunne pooten zyn mede als de Robben met vyf klaauwen verzien, doch korter van nagels, en hun Hoofdt is dikker ronder en sterker. De huidt van dit Zeedier is, voornaamentlyk aan den hals, een duim dik, kort hairig, van verscheiden verwe, en ook allerwegen kronkelig. In de bovenste kaak zitten twee tanden, die zich over de benedenste uitstrekken, wiens lengte van een halve, en ook wel van een gantsche elle zyn; welke tanden naar maate van hunnen Ouderdom groot worden. Sommige Walrussen worden ’er met een tand gezien, vermits ze door ’t vechten of wel door Ouderdom die verliezen of uitvallen. Deeze Walrustanden, worden somtyds niet min waardig, zoo niet waardiger dan Olifantstanden geacht; inwendig zynze dicht en ook zwaar, maar aan den wortel hol. Hunne muil is die der Ossen gelyk, onder en boven met holle steekelinge borstels bezet, ter dikte van een Stroohalm, en verstrekt hen voor een baardt. Boven deezen muil zyn twee Neusgaaten, waar uit dit dier water, gelyk den Walvisch blaast, doch met weinig geruisch. Hunne Oogen zyn gantsch vuurig en rood, als mede hunne heete natuur des Zomers zoo hitsig, dat ze het water aan hunne oogen niet veelen konnen, derhalven onthoudenze zich op dien tydt meer als anders op ’t Landt. De Robben zyn Zeedieren die zich somtyds wel mede te Landt begeeven; Ga naar margenoot+ zy hebben voeten als Ganzen, aan ieder vyf nagels, alle door een zwarte huidt aan een gehecht. Het Hoofdt is een Hondskop gelyk, met afgesneeden ooren, doch in den eenen dikker dan den ander. Aan den bek hebbenze een baardt, insgelyks eenige hairen aan den neus en boven de oogen, doch weinig en zelden meer dan vier. Hunne oogen zyn groot | |
[pagina 197]
| |
verheven en helder. De huidt met zeer kort hair bewassen, is veelverwig of bont geplekt; eenige zyn zwart en wit, anderen geel, sommigen graauw en ook wel rood. Scherpe tanden hebbenze, waar meede zy een stok diepe kuilen inbyten. Schoonze van achterlyf lam schynen, springenze of klouteren echter op de Ysschotsen, waar op ze zich in de Zon gebaakert hebbende, somtyds te slaapen leggen. Wanneer het stormt, zynze genoodzaakt te verhuizen, om het geweld dat de Zeebaaren tegen de Ysschotsen gebruiken. Op het Westys wordenze wel meest en in meenigte gevonden, zulks men by gebrek van Walvischvangst, genoegzaam een lading van deeze Zeedieren zou konnen opdoen, en het ook wel gebeurt is, dat ’er zich kleine Scheepjes hebben van verzien. Maar moeijelyk zynze te villen, en ook niet altoos even vet ten tyde wanneer zich de Schepen in Groenlandt onthouden. Omtrent Spitsbergen vind men ’er weinig, maar zoo veel te meer Walrussen. Doch indien men ’er veel Robben vind, is ’t een teeken, dat men een goede Walvischvangst te verwachten heeft. Dies schynt het datze mede van ’t aas der Walvisschen leeven. Anderzins aazenze zoo men meent op kleine Visch; maar opgesneeden, vind men in der zelver maag niet dan lange witte wurmen en Walvisch aas. De grootste Robben zyn gemeenlyk van 5 tot 8 voeten lang, wiens spek de beste traan uitleevert. Deeze Robben en Walrussen wierden toen op ’t Landt gedood, Ga naar margenoot+ te weeten: de Robben om hunne huidt niet te beschadigen, sloeg men met een stok op den Neus, vermits de huidt en ’t Spek beiden van een nutlyk gebruik zyn: maar de Walrussen, wiens neus zoo hard is, dat ze de stok verdraagen kan, doode men op ’t Landt met Lenssen, want hunne huidt van geen gebruik zynde, schroomde men derhalven niet te quetsen, doch wierden niet anders dan om hunne tanden en ’t Spek gedood; hun Spek is nevens dat van de Robben en Witvisschen, van deugd en waarde byna met het Walvischspek gelyk; hunne twee tanden die hen gelyk den Olifant by den neus uitsteeken, zynde zomtyds niet min waardig dan hun Spek, want dit been byzonder het binnenste of ’t hart daar van, veel hooger in waarde dan ’t Yvoor word geschat, en voornamentlyk zyn de groote tanden, daar veel pit of hart in is, derhalven veel meer van waarde als de kleinen; want als de kleine tanden van een pondt zwaar somtyds maar een gulde het pondt waardig zyn, worden de grooten die 3, 4 en 5 ponden weegen, voor 3, 4 en dikmaals 5 gulden het pondt verkocht: dierhalven hoe zwaarder, hoe waardiger zy zyn. Ga naar margenoot+ Een gemeene tandt weegt 3 pondt en alsdan beide te samen 6 pondt, tot 3 gulden het pondt, beloopen deeze 18 gulden. Dus levert ook een gemeene Walrus ½ Quardeel Spek-Traan uit, het Quardeel tot 36 gulden gereekent, beloopt mede 18 gulden, zulks dat een Walrus, zoo aan spek als tanden, te samen 36 gulden waarde | |
[pagina 198]
| |
uitleveren kan. Dit is na een gemeene vangst de gewoone waarde, die met 2 of 3 overvloedige Iaaren wel op 26 guldens daalen kan, en in tegendeel, met 2 of 3 schraale vangsten na den anderen, weder op 50 of 60 guldens loopen, en ’t Raapzaadt alsdan meede niet wel slagende, tot op 70 guldens. Insgelyks is ’t ook met de tanden, na dat ’er veel of weinig zyn, hebbenze min of meerder waarde. De Witvisch word alleen om ’t Spek gevangen, maar de Robben hebben behalven hun Spek, een huidt 3, 4 of 5 Schellingen waardig zynde, nadat ze mooi of groot zyn. Als nu 2 of 3 Walrussen, 3 of 4 Witvisschen en 4 of 5 Robben ieder een Quardeel Spek uitleveren, en daar en boven de gemelde tanden en huiden, zoo hebben deeze eerste Visschers die toen weinig in getal waren, in de eerste beginselen der Visschery, een ryke vangst konnen doen, want toen al het gemelde in een merklyker hooger waarde was, dan nu, gelyk uit de geroofde twee Schepen, waar van op pagina 192 gewag is gemaakt, wiens vangst 130000 guldens waardig wierd geschat, Ga naar margenoot+ genoegzaam af te neemen is. Weinige Iaaren verliepen ’er echter, of men begon het verschriklyk Monster den Walvisch meede aan te doen, want de Witvisschen, dus vervolgt wordende, weeken eerlang naar de diepte, alwaar de gemelde netten van geen gebruik waren. De Walrussen en Robben namen meede naar andere plaatsen de wyk. Wat de Robben aangaat, vermits ze niet min greetig hun verblyf op ’t Ys als op ’t Landt neemen, Ga naar margenoot+ weeken alle naar ’t Ys, gelyk ze ook noch langs den Zoom van ’t Westys, op eenige plaatsen met honderden by elkander op de Ysschotsen leggen; de Walrussen van natuur meer geneegen voor ’t Landt zynde, begeven zich mede wel op zodanige Schotsen naby Landt: maar begaven zich toen naar andere noch onbekende Baijen en Eilanden, en weeken ter eene zyde naar ’t Noordoosterlandt en de 7 Eilanden, ter andere zyde naar Disco, ’t Beeren-Eilandt, ’t Halvemaans-Eilandt, ’t Ryk-Islen-Eilandt en meer andere plaatsen, alwaar ze nu noch jaarlyks op de verhaalde wyze gevangen worden, als meede de Robben langs den Zoom van ’t Ys, die men aldaar by honderden op de Schotsen met stokken dood slaat; maar de Netten om Witvisschen te vangen, zyn om de gezegde reden in veele Iaaren niet gebruikt. Somtyds word ’er noch wel een, gelyk ook de Eenhoorn Visch met den Harpoen gevangen. |
|