Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery
(1727)–Abraham Moubach, Cornelis Gijsbertsz Zorgdrager– AuteursrechtvrijHoedanig de Zuidys-Visch naar gewoonte koers neemt. Zuidys- van de Westys-Visch hoe onderscheiden. Zwaartvisch een vyand van den Walvisch, beschreeven. Onbedreevenheit der Zuidysvisschen; hoedanig deeze Visch vluchtig word. Voordachtelyke vluchtkoers dier Visschen. Zwaarigheden voor den onbedreevenen in ’t Westys onderzocht. Noodige achtgeeving in ’t Ys gekomen; hoe zich den Schryver hier in gedroeg. Naader overdenking over den koers der Zuid- en Westys-Visschen, en naaukeurig onderzocht. De Zuidys-Visschery eertyds zeer voordeelig geweest; onnoozele staat deezer Visschen, nu in loosheit verandert; en hoe schroomachtig zy voor de open Zee geworden zyn.Om tot deeze Westys Visschery te komen, dunkt het ons niet ongeraaden, dezelve met een Zuidys-jaar te beginnen, mogelyk zullen ’er ons eenige overgeslagen Zuidys-gevallen voorkomen: om deezen | |
[pagina 173]
| |
te overweegen, zal ’t veel beter op een Zuid-ys-jaar passen, dan op een gemeen jaar, wanneerwe wat verder van ’t Zuid-ys zullen geweeken zyn. Ook zullenwe aantoonen, waar aan de afkomende Visch met het Zuid-ys tot aan ’t Westys afgekomen, te kennen is. Indien men alhier met dit Zuidt-ys een groote meenigte Visschen ziet afgekomen, en tot aan ’t West-ys afzakken; hoe zal men dan weeten, deeze Visch alhier vindende, of die met het Zuidt-ys is afgekomen? en waarom niet alhier gelyk uit het Zuid-ys, insgelyks mede door den gemelden vorst, uit het harte van ’t West-ys tot aan den zoom uitgedreeven? In verscheiden opzichten zal dit genoegzaam voor een naaukeurig en oplettend Zeeman zeer klaar voorkomen; Ga naar margenoot+ voor eerst vind men de quantiteit veel meer te wezen, dan op een gemeen jaar, ’t welk de gemelde spreekwys, veel Zuid-ys veel Visch, genoeg te kennen geeft, want hier uit word besloten, dat ’er naar het algemeen gevoelen, met het Zuidys gemeenlyk Visch opkomt, (men noemt dit afkomen, omdat het Ys van hooger tot laager graden komt afdryven, en met dit Ys de Zuidt-ys-Visch, tot zelfs aan ’t Westys) want zulks is mede met opmerking uit de Visch zelf te kennen, vermits de Zuid-ys-Visch in verscheiden opzichten, uit de Westys-Visch wel te onderscheiden is. Want eerstelyk is de Zuid-ys-Visch een weinig platter van rug dan de Westys-Visch, gelyk ook daar aan de Westys-Visch van de Noortkaper, en de Noortkaper van de Vinvisch is te onderscheiden. Ten tweeden, zoo is dezelve ook veel dunder van spek als de Westys-Visch, derhalven ook zoo groot niet in der daad, als naar ’t oog. Ten derden, is ze mede veel geelder, ook zachter, malser en vetter van spek, om welke reden de Harpoen zoo wel ook niet houden wil, als in de Westys Visch; gelyk in deeze drie byzondere opzichten, te weeten: het houden van den Harpoen, de geelte en vettigheit van ’t spek, de West-ys-Visch wederom van de Noortkaper en de Noortkaper van de Vinvisch te onderscheiden is, wordende daar door de reeds hier voorgegeeven reden wegens hun verscheiden voedsel, door dit verschil in ’t Spek bevestigt. Ten vierden, Ga naar margenoot+ zoo is de Zuidys-Visch uit de Westys-Visch noch allerklaarst te onderscheiden aan zyne onnozelheit of tamheit, kennende de menschen en sloepen niet, gelyk de West-ys-Visch die door ervarenheit wel kent, en ongetwyffelt zal hy de Zwaartvisch als zynen vyandt mede wel kennen. Deeze Zwaart- of Zaagvisch, dus genoemt, wegens een lang en breed been, dat hem de neus uitsteekt, welker aan weerzyde, uitsteekende tanden, naar en zaag of kam gelyken. Op den rug heeft deeze Visch twee vinnen, waar van de voorste met die van de Butskop of Potvisch overeen komt; onder aan den buik ziet men ’er noch vier, aan weerzy- | |
[pagina 174]
| |
de twee, welker bovenste naar ’t hoofdt toe, de breedste en langste zyn, maar de onderste korter en smalder, staan recht onder de voorste vin van den rug. De Staart is onder breed en achter spits, doch ongeklooft. Naar de onderste rugvin looptze dunder toe. De Neusgaten zyn langwerpig, en van onder tot boven doorgaande. De Oogen verheven in ’t Hoofdt, staan recht boven den Muil; de groote deezer Visschen is gantsch ongelyk, want men vind eenige ter langte van 20 voeten. De grootste vyandt der Walvisschen is deezen Zwaardvisch, met wien hy een fel kampgevecht houd, en overwonnen hebbende en gedood, geniet de Zwaardvisch niets voor zyn aas, dan alleen de tong, het overige word door de Hayen, Walrussen en Roofvogels verslonden. Wanneer men zodanig een Kampgevecht tusschen een Zwaard en Walvisch bespeurt, houd men zich in de Sloepen stil, tot zoo lange, den Walvisch afgemat zynde, het opgeeft, en vervolgens gedood word; als dan roeit men ’er op aan, en maakt dus buit. Doch deeze manier van vyandschap (namentlyk onze Visschery) dien hy alhier in ’t Westys op eene hem onbekende wyze ondervind, Ga naar margenoot+ schynt hem t’eenemaal ongewoon te wezen; derhalven is, deeze Visch voor Schepen, Menschen en Sloepen gantsch niet schuuw, maar zwemt in zyne onnozelheit even eens om de Schepen en Sloepen als om ’t Ys, zonder de zelve als Vyandt te kennen; ’t geroep der menschen: Haal uit! Roey aan! enz. ’t Geluit en geklets der riemen, in ’t roeijen tegens de dollen en in ’t water slaande, schynt hem zodanig niet als de Westys-Visch te hinderen, zulks dat men indien men wil niet alleen by dezelve kan aanroeijen, maar geschooten zynde, moet men dikmaals de losse Visschen schuuwen, of met de riemen op ’t lyf slaande uit den weg jaagen, om by den vasten Visch te komen: Niet vreemd is ’t dan, dat ’er veel Visch, vermits ze onnoozel is, gevangen word. Dat dit zoo is, geeven de ryke Zuidys-Vlooten genoeg te kennen. Ga naar margenoot+ In deezen Vischkryg is de Westys-Visch veel meer geoeffent, en dieshalven aan zyne looze en vosse treeken zeer kennelyk, gelykwe op een gemeene jaarvangst van dezelven, en ook van de veelerlei aangewende listen om hem te betrappen, spreeken zullen; derhalven al was de meenigte deezer Visschen even groot, zoo zou echter hunne ervaarenheit in den Visch-kryg, de Vloot merkelyk schraalder doen t’huis komen. Ten vyfden en ten laatsten, zoo is de Zuidtys-Visch ook veel langer onder de Schepen en op de gewoone neering te vinden, dan de Westys-Visch: want zoo draa het Ys op een gemeen Iaar, zich maar eenigzins begint te ontsluiten en te openen, weet de Westys-Visch, in ’t Westys wel ervaaren zynde, door zyne bekende wegen, zynen Vyandt zoo t’ontwyken, Ga naar margenoot+ dat men dikmaals van veldt tot veldt zeilende, geen Visch meer verneemen kan; daar en tegen schynt de Zuidys-Visch behalven zyne onnoozelheit, in ’t Westys eenigzins verdwaalt, en der- | |
[pagina 175]
| |
halven zyne te rug deinzing mede niet kundig, maar ze word echter door ’t meenigvuldig jaagen en vangen ten laatste mede schuuw en vluchtende gemaakt; ’t geen niet vreemt is, vermits ’er somtyds op de gewoone neering, een kleine plaats van omtrent twee Graden zynde, te weeten: tusschen de 77 en 79 Graden, Ga naar margenoot+ 300 en ook wel 350 Schepen getelt worden, uit Hollanders, Fransen, Biskayers, Breemers, Hamburgers enz. bestaande, hebbende ieder Schip 5, 6 en ook wel 7 sloepen. Deeze al te zamen in de eerste drokte van de Visschery te water gebragt, zoo kan daar uit, als in een inbeeldelyke schildery genoegzaam verbeeld worden, welk een groote vyandlyke vloot dit uitmaaken moet, en ’t zal als dan niet vreemd schynen, dat de onnozelen hier door de wyk neemen, en naar het ontvluchten beginnen om te zien. Eindelyk dus vlugtende, Ga naar margenoot+ zoo verscheelt dit noch merklyk, behalven hunne onnozelheit, traagheit en zwaarte, mede in ’t stellen en neemen van hunnen koers; want gelyk de Kraanen, Zwaluwen, Ojevaars en meer andere Vogelen, in ’t Zomer zaaizon niet alleen hunne Landstreek van waar zy vertrokken zyn, maar ook hunne Weiden, Stadt, Dorp, Huis, ja hun eigen Nesten weer weten te vinden; zoo weeten ook deeze Visschen dat ze uit het Oosten zyn gekomen, derhalven stellen ze, alhoewel anders noch ontydig, maar nu vluchtende, hunnen koers mede Oost aan; daar en tegen de Westys-Visch, zyne algemeene koers, uit den Zuide komende, Noort-Oost neemt, om Spitsbergen te bereiken; en om welker reden, zal ter zyner plaats blyken. Dus stellen ze dan hunnen vluchtende koers Noordt en Noordwest aan, gelyk we over zyne Visschery gedenken zullen, en de reden waarom, onderzoeken. Uit deeze redeneering is dan genoegzaam te merken, dat men in de Visschery, een gantsch andere koers moet neemen, om in een Zuidys-Iaar de vluchtende Visch te achtervolgen, dan in een Westys Iaar, waar op te letten staat. Dit koers neemen, Ga naar margenoot+ kan men insgelyks in de Vogelen en andere Dieren naspeuren: want de Kraayen en Ojevaars, ons Landt bezoeken of van daar vertrekken willende, neemen niet alleen een byzonderen koers, maar ieder ook een byzonder Zaaizoen waar, en de ordentlyke waarneeming hier van geeft te kennen, dat ze dit niet gevalligerwyze, maar verstandig weeten te doen; doch deeze hunne kennis alhier door redeneering te vertoonen, of een meerder getal van zodanige Vogelen, Visschen en Dieren by te brengen, die dit gedrag mede eigen zyn, en om deeze of meer andere voorkomende gevallen in ’t breede daar mede te willen verklaaren en bevestigen, laat de beknoptheit van ons vertoog niet toe: dieshalven wy by de opmerking van de Zuidys-Visch blyven zullen, uit welker bevinding genoeg blyken zal, dat ze deeze gemelde vluchtende koers, niet gevalligerwyze maar voorbedachtelyk neemt. Dat deeze Visch zyne koers aldus neemt, hebbenwe zelf, met zeer naau- | |
[pagina 176]
| |
keurige opmerkingen, verscheidemaal bevonden: want gelyk ’er met zwaare Zuidys Iaaren, niet alleen veel Visch, maar ook veel Ys is, zynwe op gemelde Iaaren, niet verre van Landt, in ’t Ys op vry veel Visch geweest, en wy hebben door ondervraaging, uit anderen meermaals verstaan, dat de voornaamste Visschery naar landwaarts en beoosten ons was geweest. Indien dan het Ys op zodanige Iaaren geheel tot voor den Wal dryft, gelyk somtyds gebeurt, zoo loopt de Visch mede naar den Wal, en verder langs den Wal Noordwaarts en om de Oost naar ’t Waygat, door het zelve, en verders voor een gedeelte in ’t Zuid-Ys, en voor een ander gedeelte naar Zembla op hunne gewoone plaats van waar zy zyn gekomen. Dat de Zuidys-Visch zynen koers dusdanig neemt, is by ons en veele anderen, met naaukeurige oplettendheit, op de gemelde en meer andere voorvallen, klaar genoeg gebleeken; dat ze nu deeze koers voordachtelyk neemt, blykt genoegzaam aan den yver, die zy met het sterk doordringen, Ga naar margenoot+ Oostwaarts tegens hunnen Vyandt aan, betoont. Daar en tegen vlucht de Westys-Visch op een gemeen Iaar Noord-West aan voor zynen Vyandt weg; en gelyk de eerste, kennis van de Zuidys-Gronden, als mede aan de Zembla-Gronden en Bayen heeft, zoo heeft deeze laatste wederom kennis aan Oud-Groenlandt en van des zelfs Bayen, Gronden en Aas, als op een gemeen Iaar breeder blyken zal: uit welker verscheiden kennisse de onderscheide koerssen in ’t vluchten ontstaan. Deeze Zuid-ys-Visch om de Oost wel ervaaren, maar om de West onbedreeven zynde, vlucht derhalven zynen Vyandt als in den arm, en ’t is ook niet vreemt, en uit deeze voorgemelde redeneering wel te begrypen; want vermits ze geene kennis van Oud Groenlands Aas, des zelfs Gronden en Bayen heeft, derhalven moet ze ook onkundig in de Westys-Vlucht wezen, Ga naar margenoot+ en zeer weinig kennis van onze Schepen, als mede noch minder van hunne bekende leg plaatsen hebben, en alleen maar haar eige gewoone verzaamel-plaats kundig zyn, die zy niet bereiken kan, of moet dwersch door de gemelde Vyandlyke legplaats doordringen; derhalven is ’t niet vreemt, datze dus hunnen Vyandt ziende, hen gelyk als in den arm vlucht, waar in zy dan mede voor opmerkende Zeelieden, van de West-ys-Visch de onderscheiden zyn; dieshalven het ook niet vreemt is, dat ze wat langer onder de Schepen, als de West-ys-Visch word gezien: welke laatste, hun gewoone wyk neemende, voor de Schepen vlucht en deeze groote Vyandlyke Vloot niet noodig heeft te passeeren, om hunne gewoone Aasplaatsen te bereiken. Doch hier doet zich, Ga naar margenoot+ zoo ’t schynt, een merklyke zwaarigheit voor den onbedreevenen op: genomen dat we eerst in Groenlandt gekomen, en aan ’t Ys, juist op eene plaats ter behoorlyke hoogte gevordert zynde, alwaar ’t zich vry wel laat aanzien, om ’er in te geraaken, en anderen ons voorgaande, gezaamentlyk dus ten eersten | |
[pagina 177]
| |
zonder kennis van ’t Landt te hebben, in ’t Ys zeilen; en heen en weer zeilende, bevinden, dat de Visch reeds voor onzen komst aan ’t vluchten is, of dat we een ongelukkige plaats aantreffen, alwaar geen of weinig Visch te vinden zy; verneemende verders aan de gestalte van ’t Ys, dat we in ’t West-ys zyn, en geen Zuid-ys vernomen hebbende, dat ’er derhalven geen of weinig Zuid ys is, en alzoo een gemeen Iaar zal zyn; dies stellenwe als dan zoo veel moogelyk is, onzen koers West aan, om alzoo volgens deeze gedachten de West-ys-Visch te achtervolgen. Of in tegendeel, wy verbeelden ons, dat het voor een gedeelte Zuidys is, met het Westys vermengt, dat zich mogelyk wel Oostwaarts, en breed genoeg by na tot aan ’t Landt zal uitstrekken, zoo stellenwe derhalven onzen koers om de Oost en Noordoost, om alzoo volgens deeze gedachten de Zuidys-Visch na te speuren of in hun vlucht te achtervolgens. Indien wy ons dan in zodanig een onzeekerheit vinden, zoo zou men kunnen vraagen: of men in dus een eenvoudige Visschery niet wel zou konnen misleid worden? Doch dit zou ons niet lief zyn, derhalven hebbewe deeze onze langduurige ervaarentheit in de Visschery, alleen met dit oogmerk in geschrift gestelt, om het den onervaarnen tot onderwys te dienen, en wy vertrouwen dat onze bevatting daar van meegedeelt, ’t zy in ’t geheel of ten minsten in sommige deelen, hen zal konnen voldoen; immers wy twyffelen niet, indien deeze onze verhandeling ten dien opzichte, in handen van eenige opmerkende gebruikers mogt vallen, en alsdan met opmerking van den inhoud een bequaam gebruik maakten, of zy zullen die ten minsten zoo waardig achten, om ’er zich somtyds van te bedienen. Het opstellen van deeze onze bevatting, Ga naar margenoot+ heeft allenks mede verscheiden tegenspoeden onderheevig geweest, eensdeels door ziekte en krankheit, langduurige bezetting in ’t Ys en andere rampspoeden; anderdeels door de Fransen genomen en opgebragt zynde, ook door ’t verliezen van ’t Schip in ’t Ys en wat dies meer is: eindelyk gelyk gezegt zy, krank geworden zynde, namenwe deeze opgestelde bevatting, die wy met ons voerden en jaarlyks met aanteekening verbeeterden, scheurden die weder aan stukken, en wierpen ze over boord. Doch gezond geworden, en daar na weder een Schip gekregen hebbende, bleeven ons de gedachten by, dat we nooit door deeze onze bevatting misleid waren: derhalven hebbenwe alles uit ons geheugen weder opgezocht, en aangeteekent, midlerwyl wy noch somtyds verscheiden wederwaardigheden verduuren moesten, bestaande in tegenspoed in ’t Visschen, ’t bezetten van ’t Ys, ’t slippen en breeken van Lynen en Harpoenen, wordende dit echter somtyds weder met een gelukkige vangst vergoed, niet tegenstaande de naspeuring der Visschen ons gemeenlyk wel slaagen; welk geluk wy de opvolgers van deeze onze opgestelde bevatting wenschen insgelyks deelachtig te worden. | |
[pagina 178]
| |
Om op de gemelde en voorgestelde misleiding noch wat klaarder te antwoorden; Ga naar margenoot+ zoo dient gelet te worden: wanneer men, in ’t Ys gekomen zynde geen Visch verneemt, en reeds twyffelachtig word, of ’er de plaats wel toe gelegen is, om de Visch alhier af te wachten, dan of men zich naar elders wenden wil; indien met ’t naar elders gezint is te wenden: is ’t dan niet beter dat men als in ’t beschouwen van een schildery, zyne gedachten op volgt, waar na men met ryp overleg zyne zaaken schikt, dan dat men gevalligerwyze wendende en keerende omzwerft, zonder te weeten wat men doet? In dit geval hebbenwe verscheidemaalen ons volk aangemoedigt, met te zeggen: Godt geve, dat we by de Visch komende gelukkig mogen wezen, want onder Godts hulpe was veeltyds onze hoope krachtig genoeg om eerder of laater by de Visch te zullen komen; ook wierden we door de bevindingen, naar onze bevatting jaarlyks in onze hoopen versterkt. Om dan aldus, Ga naar margenoot+ als voorgemeld is, aan ’t Ys gekomen zynde, in onze gedachten niet misleid te worden, of het Zuidys of Westys wezen mogt, maaktenwe jaarlyks in onze Kaarten door stipjes aanteekening, op wat lengte en breette wy ons telkens bevonden, en in welk Iaar daar nevens uitgedrukt. Dus hebbenwe dikmaals langs het zelve gezeilt, de strekking der zelver bogten, met stipjes insgelyks in de zelve Kaart afgeteekent; Ga naar margenoot+ dies konden wy met een naarstige opmerking en goede gissing, aldaar komende, door deeze afteekening jaarlyks gewaar worden, of wy ’t breed of schraal vinden zouden, ’t welk ons in onze bevatting merklyk licht gaf, en indien ons het Ys niet hinderde, en weer en wind dienen wilde om te gemaklyker het Landt kundig te worden, zeildenwe te liever met kennisse van ’t Landt te hebben, in ’t Ys; om wat reden, zal mogelyk in ’t gevolg beter in onze verhandeling te pas komen; dies willenwe deeze kennis van ’t Ys en Landt, voor een ieder alhier onbepaalt laaten, tot wy vervolgens over de West-ys Visschery, de gesteltheit der plaatsen, de koers, tydt en meer andere wyze van doeningen, omtrent de Westys-Visch wat nader zullen trachten te beschouwen, en dan voor een ieder vry laaten, dit alles of ten deelen goed te keuren of ’t eenemaal te verwerpen, en door welker wegen en middelen men zal goedvinden om die in acht te nemen. ’t Zal ons genoeg zyn, onze en anderen hunne ondervindingen met waarschynlyke redenen bevestigt te zien. Wy vertrouwen dan, dat niemandt deeze onze gedachten tot misleiding dienen zal, maar veelen tot een goed onderwys strekken. Doch die geenen, die door eigen ervarenheit een goede bevatting van hun doen bekomen hebben, konnen dit, buiten dit ons onderwys, echter voor zich behouden; wederom andere ongelukkige en twyffelachtige zoekers, zal ’t mogelyk in hunnen beroerde en verwarde gedachten eenig ligt | |
[pagina *32]
| |
[pagina 179]
| |
konnen geeven, en onder den zegen des allerhoogsten een goede en gelukkige koers doen houde Wy achten, Ga naar margenoot+ dat we uit de voorgemelde aanmerkingen, den Betrachter deezes redelykerwyze hebben voldaan, zulks hy in staat zy, de Zuidys-Visch van de Westys-Visch te konnen onderscheiden, als mede in ’t byzonder aan zynen vluchtende koers; maar nademaal deeze zeer verschillende koersen, van een groot aangelegenheit in de Visschery zyn, zoo zullenwe alhier eenige bedenkingen diesaangaande voorstellen, door welkers onderzoek zich noch wel iets naders opdoen zal, laatende midlerwyl de Westys-Visch tot op een Westys- of gemeen- jaar berusten, naspeurende ondertusschen de Zuidys Visch in zynen vluchtenden koers, Oostwaarts genomen, vermits wy vernomen hebben, dat zich het Zuid-ys t’eenemaal tot aan den Wal uitstrekt, gelyk somtyds in ’t Voorjaar gebeurt; dus loopt hy dan mede aan den Wal en voorts langs den zelven om de Noord en om de Oost naar ’t Waigat, verder door ’t zelve in ’t Zuidt- of Oost-ys en naar Zembla als zyne gewoone verzaamelplaats. Nu mogt iemandt vraagen; eerstelyk, indien men dit zoo genaamde Zuid-ys en Zembla als zyne gewoone verzaamelplaats komt aan te merken, zoo volgt dan dat de gemelde verzaamelplaats, mede zeer Vischryk en by gevolge een goede Vischplaats zoude zyn: dieshalven verstrekt deeze eerste vraag, om ’er een verdere oplossing en verzeekering van te mogen genieten. Ten tweeden, waarom deeze vluchtende Visch, begeerig zyne verzaamelplaats weder op te zoeken, in zynen Oostelyken koers, tegen ’t landt aanloopende, dezelve alsdan om de Noordt en niet om de Zuidt neemt, om aldus om de Zuidtkaap, of bezuiden Spitsbergen om, in ’t Zuid-ys te komen, als, volgens voorgetoonde redeneering, dit zyn eigentlyke weg zynde, langs welke zy met dit Zuid-ys tot aan ’t Westys is afgedreeven. Op ’t eerste hebbenwe reeds met zeer waarschynlyke redenen hier voor bericht gegeeven, Ga naar margenoot+ wanneer wy met het Zuid-ys tot het Westys veel Visch zien overkomen, en zodanig overkomen, met de ryke Zuid-ys Vlooten, ’t welk de gemeene Groenlandsche Spreekwyze, veel Zuid-ys veel Visch aldaar bevestigt; nu is ’t zeeker, indien ’er van daar veel Visch overkomt, dat ’er zich dan ook veel Visch onthouden moet. Doch tot meerder voldoening konnenwe dit hier noch byvoegen, dat ’er ten tyde van de Groenlandsche Maatschappy, Ga naar margenoot+ een merklyke Visschery onder dit Zuid ys beoosten Spitsbergen en in Disco is geweest, en ’t is ook eenige maalen ten dien tyde met redelyk goet gevolg aan Zembla bezocht: maar in dien tydt was de Visch aan Spitsbergen overvloediger dan aan Zembla, gelyk verder in de Westys-Visschery blyken zal. Dit hebbenwe niet alleen van verscheidende oude Commandeurs en Harpoeniers gehoort, maar ook van onzen eigen Stuurman, de voorgemelde Teunis Baltisz, die in den Iaare 1693 onzen Stuurman was, toen een oud | |
[pagina 180]
| |
Man, wiens Vader Willem Ys de Compagnie, als gezegt is, voor Commandeur had gedient. Deeze Man heeft ons toen met zeer omstandige redenen verhaalt: hoe dat onder het bestier van de Compagnie, een weinig voor zynen tydt, en ook noch in zynen tydt, de Schepen in Disco en onder ’t Halvemaans-Eilandt ter reede liepen, en met de Sloepen voor eenige dagen van alle behoeftens verzien, beoosten Spitsbergen nevens een grooten Ysberg en onder ’t Zuidys gingen Visschen, en aldus, hoewel met grooten moeiten, echter gelukkig met zeilen en boegseeren, veele Visschen by de Schepen, in de Baijen leggende, bragten, want met de Schepen schroomde men toen by ’t Ys te komen, zulks de Ysvisschery op dien tydt nog t’eenemaal onbekent was; en als het Ys aldaar met een Noordoosten Windt quam afdryven, lichte men van de Schepen de Ankers, en vluchte voor ’t zelve Zeewaarts in. Als nu eenigen van de stoutmoedigsten, Ga naar margenoot+ zich daar wat langer naar gewoonte onthielden, en eenig los Ys voorby lieten dryven, quam de Visch met dit Ys by hen in de Bayen, en wierden ’er toen veele in dezelve by en omtrent de Schepen gevangen; ’t welk nu in dit geval opmerklyk, en teffens op deeze vraag ook zeer bewyslyk is, namentlyk: dat ’er in ’t Zuidys veel Visch moet wezen, en ook waarschynlyk zich onthoud; want dit Zuid- of liever Oost-ys hebbenwe reeds uitgebreid, niet alleen tot aan Zembla, maar ook door ’t Noorden tot in de Tartarische Zee, en verder om de Pool, zoo verre die bewatert word. Dit begrypt alsdan een groote en wyde uitgestrektheit, en is het Noorder Aas, volgens reden, alhier mede niet minder als in ’t Westys, en de gemelde Vyandlyke Vloot voor hen niet woedende, waar door niet alleen veele worden gevangen, maar ook met Lenssen en Harpoenen eenigen gequetst, die het ontkomende aldaar sterven en vergaan. Dus zal ’er dan meede in deeze groote ruimte, gevolgelyk een zeer groote voortteeling en aanwas zyn; geen wonder dan, dat zoo een breed, en ruim queekveldt, aan onze gewoone legplaatsen, in gemelde Zuidys-Iaaren, tot vergoeding van ons verlooren deel, wederom iets aflevert; insgelyks is ’t dan ook niet te verwonderen, dat de Visch van daar gekomen, een geheugen hebbende van dit hun zoo vreedzaame, ruim en aasryk oort, de gemelde Vyandlyke Vloot zoekt t’ontwyken, en deeze plaats, zoo draa het Zaaizoen aldaar eenige lucht en opening maakt, weder tracht te bereiken. ’t Staat ons nu met weinig woorden alhier te melden, Ga naar margenoot+ wat wy op een gemeen Iaar omstandiger zullen afhandelen, te weeten: indien iemandt door ramp en tegenspoed in ’t Ys, om de Oost willende, beducht voor een vruchtelooze reis is, zoo kan men hier uit leeren, dat men zoo ’t mogelyk is, met een Zuidys-Iaar aldaar en in ’t Waigat wat vroeger moet weezen, als op een gemeen Iaar, om deeze vluchtende Visch dan pas aldaar noch tydig te konnen afsnyden, eerze bui- | |
[pagina 181]
| |
ten het Noordooster-Landt of door het Waigat, naar het Zuid- of Oostys is gepasseert. Nu zullenwe de eerste vraag besluiten, met het geene gemelde Teunis Baltisz. ons verder heeft verhaalt: Hy, lang voor mynen tydt Commandeur op een Buis zynde, Ga naar margenoot+ wilde met de zelve naar Zembla vaaren om te Visschen, ontmoete op de Gronden van ’t Colgojen-Eilandt een grooten t’zaamenloop van Walvisschen, waar van hy ’er vyf ving, en dus een laading voor zyn Scheepje kreeg, komende alzoo gelukkig weder in ’t Vaderlandt, zonder aan Zembla te hebben aangeweest; hy gaf mede een goed bericht van Zembla, alwaar hy weleer geweest was, en niet alleen van dit Gewest, maar ook van Disco, en van dit Zuid- of Oost-ys, waar langs hy op zyne uitreis eenige meilen gezeilt had, en het tot de Visschery zeer wel gelegen vond; doch veel mistachtig weêr hebbende, en zich alleen bevindende, schroomde hy ’t, by het Ys te houden, anders had hy wel gehoopt in de een of andere bogt, buiten ’t Ys Visch aan te treffen, gelyk hy ook de gemelde loop van Visschen buiten het Ys vond. Indien men dan de vrymoedigheit had, om aldaar, gelyk in ’t West-ys in te zeilen, zoo scheen ’t hem uit verscheiden blykbaare teekenen toe, insgelyks als van Disco, Zembla en de gemelde vangst by Colgojen Eilandt, nevens meer andere waarschynlyke teekenen, dat men aldaar een goede Visschery zou konnen verrichten; Maar het is in ’t West-ys eerst bezocht, en wel bevallen zynde, zoo is men ’er gewent, gelykerwys het met de Zuidys-Visch in ’t Zuyd-ys, en de Westys Visch in ’t West-ys gelegen is; men weet ook hoedanig het hier is, en om die reden blyft men ’er zoo lange het wel gaat, en men geen reden om te veranderen heeft. Wanneer we dan vervolgens de goede gesteltheit en welgelegenheit van de West-ys-Visschery zullen verstaan hebben, zal het voorneemen van te veranderen daar door wel haast van de handt geweezen worden. Dit nu behoorde genoeg te zyn, om alle twyffeling aangaande de Vischrykheit van ’t Zuid-ys weg te neemen; immers wy zullen dit ter beantwoording op de eerste vraag voldaan achten. De Zuidys-Visch willende het Zuid-ys weder opzoeken, en door zyne gemelden koers aan den Wal gekomen, zoo was de tweede vraag: waarom zy de koers aldaar om de Noord en Oost naar ’t Waigat neemt, en niet om de Zuidt naar de Zuidkaap, van waar ze waarschynlyk gekomen is? Dit zullenwe nu zoo kort en klaar beantwoorden als immer mogelyk zy. In den aanvang en eerste opkomst der Visschery, vond men deeze Visschen noch in hun eerste natuurlyke onnozelheit, als zynde noch door geene Vyandlyke Vlooten bezocht, noch door de meenigte hunner Vyanden verschalkt, dies zwommen zy gantsch Spitsbergen om, zoo wel buiten als binnen ’t Ys; Ga naar margenoot+ en alle de Banken en Gronden rondom Spits- | |
[pagina 182]
| |
bergen en des zelfs Bayen, die jaarlyks vol aas zyn, waren toen mede vol Visch; waar van verder in de Westys-Visschery omstandig zal gehandelt worden. Deeze Visch door het veelvuldig jaagen, vangen en dooden, is ’er allenks niet alleen van den Wal, maar ook uit Zee gejaagt, en byna t’eenemaal daar uit gedreeven, blyvende en onthoudende zich in ’t Ys, als in een sterkte of schans gevlucht, en is ’er nu reeds zoo verre ingewend, datze in ’t zelve veel liever of in dicht Ys beslooten is, alwaar men hen met geen Sloepen vervolgen kan, dan dat ze zich in ’t open Ys bevind. Dit nu schynt hen allenks door zeer scherpe en gevoelige indrukselen zodanig eigen geworden, dat het hun als een tweede natuur aankleeft; Ga naar margenoot+ by voorbeeldt: gelyk de Kudde Iacobs, die door ’t aanschouwen van de geschilde Stokken in haare drenkbakken, gesprenkelde Lammeren voortbragten; dit schynt zelf niet alleen in de Dieren, maar ook in de Menschen gevonden te worden, gelyk sommige zwangere Vrouwen door schrik en ontsteltenis, zodanig een indruksel gevoelen, dat het aan haare vrucht een mistal werkt, die nooit wederom kan uitgewist worden. Dit schynt mede in deeze verschalkte Walvisschen plaats te vinden, Ga naar margenoot+ vermits zy allenks door de gemelde scherp gevoelige indrukselen, eindelyk zodanig een schrik voor de open Zee en ’t vrye Water gekreegen hebben, dat het hen gelykzaam in merg en gebeente schynt doorgedrongen, zulks hun zaad en bloedt daar mede is besmet, alzoo dat de Iongen door hun geteelt en opgevoed, insgelyks als de Ouden worden, en mede schrikagtig voor de Zee en ’t vrye Water zyn, zwemmende nu gezaamentlyk Iongen en Ouden zeer schroomlyk met den rug bloot, maar houden liever ’t Ys, en niet zonder reden, als een deksel over hun geslooten. Dit zelfde heeft mede diergelyk een indruk in deeze Zuidys Visch gegeeven, niet alleen door de gemelde Visschery in Disco en onder ’t Zuidys, maar ook word hen door de meenigvuldige vluchtelingen, uit den gevoerden Zeekryg ontkomen, noch jaarlyks deeze aloude tyding gelykzaam vernieuwt. Dit zodanig aangemerkt, zal daar uit ligtelyk konnen opgemaakt worden, waarom deeze Visch zyne koers langs den wal om de Noordt, en niet om de Zuidt neemt. |
|