Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery
(1727)–Abraham Moubach, Cornelis Gijsbertsz Zorgdrager– Auteursrechtvrij
[pagina 131]
| |
’t Ryzen der gevangen Walvisschen onnoodzaaklyk geacht. Moeijelykheden in ’t kenteren van een gereezen Visch aanweezen; des Schryvers voorval over zodanig een Visch, en hoe hy zich daar in gedraagt. ’t Walvisch-Gewest van een zeer ruime uitgestrektheit, en bepaling van ’t zelve.Om nu van ons oogmerk niet verder af te wyken, Ga naar margenoot+ zullenwe de afgebroken draadt onzer redeneering wederom opvatten, te weeten: waarom het ryzen der Visschen in de Ysvisschery niet noodzaaklyk is, maar voor kleine Scheepjes meer nadeelig dan voordeelig moet zyn: dat nu vervolgens getoont worden zal. Deeze onze gemelde groote Visch nu op zyde hebbende, begonnenwe op te ruimen om aan ’t werk te raaken: maar vermits we zodanig een groot flensgat in ons klein Scheepje niet konden maaken, bragtenwe eenige vaten op de Ys-Schots, en ruimden vervolgens op, om van overboord in de vaten te snyden, ’t welk met zoo weinig volk aan zodanig een grooten Visch zeer langwylig en moeijelyk viel; daar en boven moestenwe door maaling in dit losse Ys, somtyds eens ruimen, en van schots veranderen, onze vaten van de eene op de andere rollen, vermits ons deeze schots door perssing van andere schotsen afgedrongen wierd, en wy ondertusschen ons werk moesten staaken; midlerwyl rees nu onze Visch by na zoo hoog als de Buis, zulks dat we zonder afklimmen van boord op de zelve stappen konden. Ga naar margenoot+ Als wy ’er dan de eerste kentering afgesneeden hadden, en men hem weder meende te kenteren, mislukten ’t ons, zulks wy om de zwaarte van ’t lengstuk te ontgaan, ons groote lyn aan een leng vast maakten, en wonden met kracht onze Buis zoo verre op zyde, dat wy ’er naaulyks op konden staan, en onze spekgoot en bank na ly toe sulden; ons loefwant stond als een snaar gespannen en rekte teffens zoo verre, Ga naar margenoot+ daardat de groote Mast geleek naar een gespannen boog, en de boegspriet begon door ’t achterover haalen van de Fokkemast, door de topreep en ’t aanzetten der Spektakels te kraaken: echter werd de Visch zeer weinig tot kenteren bewoogen. Nu was goede raad duur, om ’t overige Spek en de Baarden van deezen Visch magtig te worden. Onze kleine magt, zagenwe, was krachteloos, en behalven dat kon ons zwakke tuig geen meer geweld doen; echter bleef de Visch byna als ongeroert. Toen stondenwe te kyken, te denken en te overleggen wat best te doen; verscheiden van ons Volk hadden ieder wat byzonders te zeggen, doch ’t quam met onze gedachten gantsch niet overeen, ieder zeide wel het zyne: maar ’t kon geen algemeene toestemming vinden. Dus werd ’er dan eeni- | |
[pagina 132]
| |
gen tydt zonder iets te verrichten gespilt. De ondervinding hadde wel geleert, dat een verssche en ongereezen Visch gemaklyk te kenteren was, dog deeze was, in weerwil van ons, al te hoog gereezen. Eindelyk quam ons iets te binnen, vermits we ons wel eer in eenige Philosophische overdenkingen eenigzins geoeffent hadden, ’t welk ons in dit geval nu wel te pas quam; dus lietenwe dan onze gedachten gaan: een verssche Visch laat zich gemaklyk kenteren, derhalven is het hoog ryzen van deezen, alleen het belet; verder denkende dat zyne inwendige groote hitte hier van de oorzaak was, die alle zyne inwendige vochten ontbond, uitbreide, en tot lucht of windt maakte, welke uitbreiding het ligchaam van den Visch zodanig deed zwellen. Immers dachtenwe, is ’t het Spek niet, dat zich zoo bezwaarlyk laat omwinden, vermits het aan een verssche Visch niet min zwaar dan aan een gereezen zyn kan, en of schoon het Spek in zich zelven wel zwaar is, echter heeft het in ’t water die natuurlyke hoedanigheit om van zelfs boven te koomen en te dryven, en zulks ook volgens het gemeene spreekwoord: ’t vet dryft boven. Ga naar margenoot+ Dus dachtenwe ’t zal de gemelde nieuw gemaakte lucht of windt wezen, die niet naar om laag en onder het water te winden is. Hier op, dit wel begreepen hebbende, gavenwe den Harpoenier en Speksnijder last, tusschen de ribben eenige openingen te maaken, om ons aldus van de oorzaak van ons belet, te weten, de gezegde lucht en windt t’ontlasten: Maar zy onkundig van een Philosophische uitvinding, werd zulks van hun en verscheiden anderen niet begrepen, en in den beginne ons voorneemen wedersproken, zeggende: Commandeur, wat zal dit wesen, nooit hebbenwe hier van gehoort, en konnen niet begrypen dat we met dit te doen, eenig voordeel beoogen zullen? maar laat ons de Visch voor den boeg haalen, gelyk andere kleine Scheepjes meer doen, zoo zullenwe aldaar merkelyk meer kragt konnen gebruiken, als op zy: waar toe wy mede wel eenigzins geneegen waren: maar twyffelden aan een goeden uitslag; dies gavenwe ten antwoordt: was ’t een gemeene Visch, had men ’er beter hoop toe, maar nu men ziet hoe groot en ongemeen hoog hy allenks gereezen is, waar tegen onze kleine magt krachteloos word bevonden, wat geweld daar aan reeds geoeffent is, niet tegenstaande de Visch zich echter weinig roert; derhalven de zelve voor den boeg hebbende, zorgenwe, zal ’t vergeefsche moeite zyn, en ’t zal echter aan onze magt ontbreeken; maar zeiden we, op ons woord; volg onzen order, en ’t zal wel gaan. Dus lieten zy zich dan gezeggen, en zeiden: volgens uw last zullen wy ’t doen; doch zy scheenen noch twyfelmoedig te zyn, denkende baat het niet, ’t kan immer niet schaden. Ga naar margenoot+ Naauwlyks was ’er dan eenige opening gemaakt, of de windt quam ’er met groote kracht uitbarsten, zulks dat ook ’t gedarmte door de zuiging van dien, het gemaakte gat verstopte, dies lietenwe noch andere gaaten maaken, het oude gat vergrooten en van ’t gedarmte zuiveren, | |
[pagina 133]
| |
waar door eerlang de lucht of windt en te gelyk al ons belet vervloog; de Visch viel in, en verslenkte gelyk een lekke blaas; de overhellende Buis liep van zelfs meest recht, terwyl insgelyks de Visch zoo verre van zelfs op de reeds styf gespannen snaaren begon te kenteren, zulks hy voorts zeer gemaklyk t’ eenemaal gekentert wierd. Dit hebbenwe alleen wat omstandig verhaalt, ten einde kleine Scheepjes die zwak bemant zyn, zich in diergelyke gevallen, wiskunstig hier van zouden bedienen konnen. Maar om nu ter zaak te komen; wat de Visschery van de Eilandsche Walvisch aanbelangt, waar van alreeds zyne plaats van deeze der Noortkapers onderscheiden is: maar noch niet t’ eenemaal bepaalt; of men nu deeze gelyk die van de Noortkaper bepaalen kan, zullenwe in ’t vervolg onderzoeken. ’t Schynt dat deeze Visch, Ga naar margenoot+ behalven zyne geboorte plaats, zyne Vrienden, zyn aas, en om meer diergelyke zaaken verder aan te toonen, als mede de hitte van zyn bloedt, zyn zacht en mals Spek of vet, en verdere eigenschappen van zyne natuur, zoo zeer het koude Noorden bemint, en in vergelyking van de Zeilsteen naar de Noordpool helt, dat men daar door zyne eigentlyke plaats aldus by ondervinding zou konnen bepaalen: beginnende dus van de Straat Davis of van Yslandt af langs den Zoom van ’t Westys tot aan Jan Mayen Eilandt, en alzoo vervolgens langs den zelven zoom tot aan Spitsbergen, verder van de Zuidkaap van Spitsbergen, langs den zoom van ’t Zuid Ys, bezuiden of beoosten Spitsbergen leggende, tot aan Nova Zembla, en van daar door de Waygats tot in de Tartarische Zee, en vervolgens de Noortpool rond, of zoo na aan de zelve, als ’t Ys en ’t Landt zou konnen toelaaten. Wy hebben reeds de bepaaling, belangende het Vaderlandt van den Noortkaper, zodanig aangewezen, dat het niet alleen van een zeer ruimen omtrek zy, maar aanmerkende de uitgestrektheit van ’t Gewest der Eilandsche Walvischen, zal dit zodanig van een wyde omtrek wezen, dat het in vergelyking veel meer een groot Koningryk gelykt, waar tegen het Gewest van den Noortkaper, maar alleen als een klein Vorstendom kan vergeleeken worden. ’t Is nu geen wonder dat de Eilandsche Visschen dus veelvuldiger dan de Noortkapers gevangen worden: Want laat de Haarlemer en Wyker Meeren naar evenmaatigheit even Vischryk zyn, zoo is ’t licht te beseffen, uit welke van beide de meeste Visch te markt zal komen; en indien de Noortkaper in zyn bepaalt Gewest, byzondere plaatsen en tyden onderscheid, zoo twyffelen wy niet of in deeze zoo groote bepaaling, zal ook diergelyke onderscheiding waar te neemen zyn. |
|