Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery
(1727)–Abraham Moubach, Cornelis Gijsbertsz Zorgdrager– AuteursrechtvrijSpitsbergen eertyds een Vischryk Gewest; als mede Jan Mayen Eilandt. Onderscheiden soorten van Visschen aangemerkt, en de gesteltheit der Walvisschen beschreeven. De Kusten, Bayen en strekking van Jan Mayen Eilandt beschreeven.OMtrent deeze beschreeven Landstreek, Ga naar margenoot+ of dit Eilandt, onthouden zich veele Walvisschen, Eilandsche Visschen genoemt, tot onderscheiding van de Noordkapers, Vinvisschen, Potvisschen enz. die zich Zuidelyker vinden laaten, en op andere plaatzen moeten worden gezocht: gelykerwys men de Vinken en Leeuwerken, die op vliegen en wormtjes aazen, niet dan in Weilandt of op de Heide moet zoeken, en gelyk | |
[pagina *19]
| |
[pagina 101]
| |
men den Reiger op Aal aazende, aan de Oevers der Rivieren, Meeren en elders daar zich de Aal onthoud moet naspeuren; zoo zyn de Eilandsche Visschen van de anderen te onderscheiden. Ga naar margenoot+ Om dit onderscheid van aas is ’t, dat de Eilandsche Visschen zich voornamentlyk in Groenlandt, omtrent Spitsbergen en Jan Mayen Eilandt onthouden; en de andere Visschen om dat ze op iets anders aazen, niet zoo zeer aan deeze plaatsen verbonden zyn, maar elders hun voedzel vinden, zelfs de Noord-Zee tot in de Spaansche Zee doorkruissende De reden hier van is tweederlei: Ga naar margenoot+ eerstelyk, heeft den Schepper door middel van zyne natuurlyke Wet, aldaar veel meerder aas dan op andere plaatsen bereidt; ten tweeden, laat de gesteltheit hunner zwaare en vette lichaamen geen warmer Gewest toe, Ga naar margenoot+ vermits ze zeer heet van natuur en hitzig van bloedt zyn, zulks dat ze in warmer Gewesten, alwaar zy niet genoegzaam uitwendig verkoelt werden, door hun mals en overvloedig vet, van wegens de groote hitte zoo in als uitwendig, byna van binnen souden versmelten, want in Groenlandt laatenze in ’t zwemmen een geheele vette streek na in Zee; wat zou ’er niet gebeuren, wanneer de Spaansche Zon eens op hun breeden rug scheen? In zeker opzicht is ’t dan, dat de gesteltheit der Eilandsche Walvisschen geen warm Gewest verdraagen kan, Ga naar margenoot+ maar wel deeze die men voor Walvisschen neemt, en zich niet alleen omtrent Yslandt, Hitlandt, Schotlandt, de Noordkaap en elders laaten zien, maar ook somtyds naby Spanje en Portugaal onthouden. De Eilandsche Walvisschen, en die deezen naam alleen voeren mogen, werden in den aanvang en de opkomst der Visschery, zeer veel omtrent Spitsbergen en Jan Mayen Eilandt gevangen. Ga naar margenoot+ Dit laatste Eilandt, naar des Ontdekkers naam genoemt, alhoewel klein van omtrek, werd in den Iaare 1611. ’t allereerst bevaaren; het strekt zich van ’t Zuid-Westen naar ’t Noord-Oosten in lengte uit, is van weinig breette, zulks ’er in ’t midden maar een kleine afstand van de eene ter andere kust gevonden word, en ’t is ten Noorden van Noorwegen op 74 graden breette, omtrent de Kust van Groenlandt gelegen. Eertyds, Ga naar margenoot+ van den Iaare 1611. tot 1633. is ’er een zeer voordeelige Visschery geweest, vermits ’er in den eersten aanvang de Walvischvangst wel slaagde; want Thunis Baltisz., 1693. Commandeur Zorgdragers Stuurman geweest, heeft hem verhaalt, namentlyk: dat zyn Schoon-Vader Willem Ys, Commandeur in dienst van de toenmaals Groenlandsche Maatschappy, in een Iaar van Jan Mayen Eilandt heeft gehaalt, en in twee togten gelaaden, omtrent 2000 Quardeelen traan; maar sedert de Walvisschen deeze Kust verlieten, en meer ten Noorden weeken, is men genoodzaakt geworden, dit Eilandt weder te verlaaten, om de Visschery, die hier te niet liep, tot in Groenlandt te achtervolgen. By ervaarenheit heeft men ondervonden, dat de Walvisschen het gevaar allenks gewaar wierden, als ze | |
[pagina 102]
| |
door hunne Vervolgers Iaarlyks uitstonden, zulks ze dan telkens verwisseling van andere Havens en Bayen zochten, en eindelyk van daar naar andere Gewesten in Zee en in ’t ys zyn geweeken. De Westkust van dit Eilandt is in ’t voorjaar zoo zeer niet met Ys bezet, dan de Noordkust, die zich met een Kaap achter den Beerenberg verder in zee uitstrekt. Ga naar margenoot+ Zeeker is ’t dat deeze Kust in ’t Voor jaar nooit zonder Ys is, ’t welk zich meer dan 10 Mylen in Zee uitstrekt; Dus is het ’er in ’t voorjaar wegens deeze bezetting van ’t Ys, onmooglyk te passeeren. Dit is de reden, waarom men zich wachten moet, dit Eilandt aan de Oostkust aan te doen, en niet dan aan de Westkust aanloopen, om ’er zyn verblyf geduurende de Visschery te neemen. Want in den zomer legt het ys veeltyds zeer verre van de Kust; Zorgdrager zegt, dat hy ’er zelf met zyn Schip gelegen heeft, dat ’er het ys zoo verre van den wal lag, dat men rondom het gantsche Landt geen ys bekenne, noch beoogen kon. Indien men by geval aan de Oostkust aanquam, was men genoodzaakt weder ten Noorden van ’t Eilandt te keeren, dat hen niet alleen voor geweldige Winden bloot stellen zou, die over den Beerenberg vallen, maar ook in gevaar van ’t dryvende ys brengen; vermits ’er de Vloed van ’t Zuiden naar ’t Noorden stroomt, en de Eb van ’t Noorden naar ’t Zuiden. Aan ’t Noordeindt van ’t Eilandt vertoont zich den Beerenberg van een geweldige hoogte, en die is zoo styl, dat onmogelyk des zelfs top te beklimmen is. Ga naar margenoot+ Deeze Berg word Beerenberg genoemt, wegens het groot getal Beeren dat ’er zich somtyds onthouden, en beslaat dien Berg eene Landstreek tusschen de gantsche Oost- en West-Kust gelegen; maar de Noordkust heeft een kleine en vlakker ruimte, tot aan de Zee. Deeze Berg is zoo hoog, dat men die 30 Mylen in Zee ontdekt. Wat de strekking der Kust aangaat: de Noordhoek is den Noordelyksten uithoek, en de Oosthoek den Oostelyksten. De Ysberg bestaat uit drie Bergen, of liever groote Sneeuwhoopen die bevrooren zyn, en door de Zon ontdooit, van den Beerenberg afrollen, maar wanneer de Zon vertrekt, weder tot zodanige hoopen vriezen. Vervolgens is ’er de Zuid Oosthoek. Van deezen Hoek strekt de Kust van ’t Oosten naar ’t Westen, tot aan een klein Eilandje, en wend zich vervolgens van ’t Westen naar ’t Zuiden. Alhier is de Kust zoo styl, dat ze onmooglyk is aan te doen, maar op een andere plaats is ze vlak, en gemaklyk om ’er aan te landen. Voor de kleine Zand-Bay en Eyerlandt, Ga naar margenoot+ alwaar zich veele Vogels op en in de Rotsen onthouden, is omtrent een musketschoot van den wal, in Zee een diepte van 60 Vademen, en een weinig verder vindmen geen grondt. By de groote Hout-Bay, dus genoemt, wegens de verrotte Houtstapels daar gevonden, is het Eilandt op ’t allersmalste; daar zyn Bergen, doch niet zeer styl, die men van de | |
[pagina 103]
| |
eene ter andere Kust beklimmen kan. Voorts komt men aan de kleine Hout-Bay, Engelsche Bay en verscheiden anderen, waar aan de Hollanders vervolgens namen gaven; en in ’t derde Deel zal getoont worden, hoedanig de Visschery hier en te Spitsbergen eertyds in zwang ging. Wat voordeel nu deeze reeds beschreeven ontdekkingen hebben toegebragt, alhoewel die, gelyk getoont is, tot een ander oogmerk waren ondernomen, waaruit toen vervolgens zodanig een handel is ontsproten, dat ’er jaarlyks gantsche Vloten wierden uitgerust, en een zeer voordeelige Visschery is uit ontstaan. Eer we dan tot de Beschryving van den opkomst deezer Visschery overgaan, zullenwe vooraf eens beschouwen, welk een soort van Visschen deeze Visschery het voordeeligste zyn geweest, en waar op noch heden de Groenlandsvaarders werden uitgerust. |
|