Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery
(1727)–Abraham Moubach, Cornelis Gijsbertsz Zorgdrager– AuteursrechtvrijVan de gesteltheit van ’t Ys omtrent Spitsbergen. Hoedanig men de Schepen in ’t Ys bestiert. Verscheiden Ysbergen en jaarlykse verandering aangemerkt.In de maanden April en May, Ga naar margenoot+ breekt het West-Ys en verspreid zich in Zee, van Jan Mayen Eilandt af tot aan Spitsbergen, alwaar ’t alsdan noch vast legt. De plaats daar dit vaste ys in Zee gevonden word, kan men aan de witachtige klaarheit van de lucht gewaar worden, want de sneeuw veroorzaakt zodanig een weerschyn in de lucht, gelykerwys het verschynsel van een groot vuur by nacht dezelve verwt; maar op een wyden afstandt schyntze blaauw of bruinachtig, echter heeft dit by ’t gebroken ys geen plaats, schoon men ’er verscheiden kleine Ys-Velden onder vind, die voor beemden der Zeehonden of Robben verstrekken. Door ’t aanslaan van ’t zeewater tegen deeze kleine Ys Brokken en Velden, komen ’er zeer vreemde en zeldzaame gedaantens uit voort; verbeeldende hier Bergen en Rotzen, daar Torens en Kapellen, gints alle soorten van Dieren enz. Deeze Ysvelden leggen somtyds dieper onder water, dan datze in Zee boven water uitsteeken. Dit Ys is blaauverwig, en wel iets doorschynend, maar zeer hard, zulks men moeite heeft om het te breeken. Om en door dit Ys zwerven de schepen, tot ze grooter ysvelden vinden, vermits de kleine ysbrokken hen gevaarlyker zyn, wanneer ’t sterk begint te waayen; want men het schip aan dezelve niet kan vastmaaken, en alsdan bonzenze geweldig op de schepen aan, waar door somtyds meenig schip vergaat. Wanneer men zich uit deeze Ysbrokken zoekt te redden, maakt men weder zeil, en bind een tamelyke groote ysbrok achter aan ’t schip vast, om die achter na te doen sleepen, en zulks, om geen klein zeil te maaken, het schip in zyn vaart te lichter te konnen stuiten, en om tegen geen aankomend ysveldt schielyk aan te stooten. ’t Staat den Commandeurs vry in ’t ys te loopen, wanneer zy ’t noodig vinden, vermits gemeenlyk in ’t Voorjaar veel visch in ’t West-Ys gezien word; maar zy schroomen ’er echter voor, wanneer het duister, ne- | |
[pagina 99]
| |
velachtig of windig weer is, ’t welk veeltyds in dit Zaaizoen te verwachten staat. Ook dryven de ysschotzen, vlarden en brokken noch zodanig gints en herwaarts, dat men genoeg te doen heeft om de schepen buiten gevaar te houden. Als men dan eenige mylen in ’t ys gezeilt heeft, vind men ’er grooter ysvelden, en om de West noch grooter dan by Spitsbergen, die zodanig besneeuwt zyn, datze niet konnen betreeden worden; alsdan maakt men de schepen met groote yshaaken, van hecht en sterk touw verzien, aan deeze Ys-Velden vast, en dus leggen ze als ten Anker. In ’t Ys verneemt men weinig beweeging van de Zee, Ga naar margenoot+schoon ’t ook stormen mogt; maar ’t grootste gevaar is voor de schepen, wanneer een grooter ysveldt op anderen, die kleinder zyn aandringt, en de kleine ysschotzen zoo veel te snelder voort gestuuwt worden, waar door men dan eindelyk alle openingen gestopt vind, en het somtyds gebeurt dat dus de schepen in ’t ys bezet blyven. Dit ongeval komt de schepen mede wel by stil en mooy-weer over, nademaal de stroom of windt wie van beiden de sterkste zyn, het ys zodanig opkruit, en tegen de schepen aanstouwt, datze in groot gevaar van te vergaan geraaken. De beste afweering voor ’t aandringend ys, is, dat men een gedooden Walvisch nevens het schip houd; of dat men eenige vinnen of staerten deezer Visschen om ’t boordt der schepen hangt; waar door veele schepen zich hier van bedienende, behouden zyn. Deeze Ysbrokken op elkander geschoven, komen ’er somtyds gantsche Ysbergen uit voort, die gints en herwaarts in Zee dryven. Anderen, alhoewel groote Ysvelden, zyn van een vlakker gestalte, doch zoo niet, of ze zyn elders met heuvelen bezet. Zoo verre men ’t ys onder ’t water beschouwen kan, is ’t van een blaauwe verwe, en noch dieper, word men ’er hoogblaauwer kleur gewaar. Deeze kleur verandert echter naar de gedaante van de lucht; want, indien ’t regent, word het blaauw bleeker van verwe; en dikmaals heeft men by duister weêr het ys groenachtig gezien. ’t Is te verwonderen dat men op de groote Ysvelden geen Ysbergen vind, als wel elders. Mogelyk ontdooyt het boven op en word zoo in veele jaaren door ’t besneeuwen en wederaanvriezen gelyk en effen, indien het van gebroken ys is te samen gezet; maar binnen ruimtens bevriezende, is het ys glad en effen. Aan d’allergrootste Ysvelden, legt men met de Schepen niet altoos even veilig, vermits deezen, door hunne wyde uitgestrektheit, en de beweegende stroom, mogelyk ook door de allenks ronde afhellende oppervlakte der Zee, somtyds breeken, waar door dan de Schepen in geen klein gevaar raaken; want, wanneer deeze Ysvelden scheuren en breeken, schieten de afgebroken stukken van elkander, en veroorzaaken als dan zodanig een maaling en draaijing in Zee, eer ieder afgescheurt deel, aan ’t schokken geraakt zich weder in rust vind, dat ze dikmaals met | |
[pagina 100]
| |
een geweldige kracht tegen de Schepen aanstooten, die ten minste reddeloos maaken, of in den grond booren, indien men in zwaare dyning is. Echter aan en op het landt worden ’er de grootste Ys-Bergen gezien. Ga naar margenoot+ Deeze zyn meest aan de Kusten gehecht, en smelten byna nooit van onderen, want jaarlyks wordenze eer grooter, door de aanhooging van sneeuw, regen en aanvriezing, zonder dat de Zon ooit krachtig genoeg is, deeze aanvriezing te hinderen. De verandering het Weêr onderhevig, doet telkens de verruw deezer Ys-Bergen verwisselen, wier klooven en reeten de schoonste blaauwe kleur vertoonen. Somtyds vallen ’er afgescheurde brokken van in Zee, in dikte het ander Ys verre overtreffende. Aanmerkelyk is ’t, dat men in dusdanige afgebrooken Ysbrokken, wondere zeldzaamheden der natuur vind; men heeft ’er gezien die een kleine Kerk verbeelden, met Suilen ondersteunt, en deuren en venstergaten verzien, waar aan verscheide Yskegels hingen, en inwendig vertoondenze schoon blaauw van verwe. Zodanig een Ysbrok was grooter dan een Schip, en een weinig hooger dan ’t achterdeel van ’t zelve; maar hoe diep die onder water strekte, kon men niet bespeuren. Verscheiden andere gedaantens en verbeeldsels worden ’er van dit Ys gezien, alle zeldzaam te beschouwen. Spitsbergen is des zomers tot aan ’t Reeveldt vry van ’t ys, zynde van de Zuidtkaap 70 of 80 mylen; want in dit zaizoen komt het ys, door de alhier bevindende natuurlyke stroom op 78 graden, gemeenlyk 30 of 40 mylen zuidelyker veel verder van den wal en noordelyker nader by den wal, en dryft altoos met de daar bevindende stroom om de Zuidwest, ende nooit tegen den zelven weder te rug: maar smelt aldaar des zomers om de Zuidt, ’t geen des winters om de Noordt weer vast vriest. |
|