Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery
(1727)–Abraham Moubach, Cornelis Gijsbertsz Zorgdrager– Auteursrechtvrij
[pagina *16]
| |
[pagina 85]
| |
Zesde Hoofdtstuk.Eerste Ontdekkers van Spitsbergen, wie die waren, en waarom door hen Spitsbergen genoemt; is een Bergachtig Gewest, en veeltyds in ’t Ys bezet; wat de voornaamste Havens en Baijen zyn.De eerste Ontdekkers van Spitsbergen waren Willem Barentsz. en Jan Cornelisz., Ga naar margenoot+ onder ’t beleit van den Dapperen Zeeheldt, Jacob Heemskerk, alle Nederlanders, afgezonden om een doortogt door de Yszee naar China te zoeken. Dus werd dan in den Iaare 1596 dit Noorderlykste Landschap of wel Eilandt, tusschen Groenlandt en Nova Zembla gelegen, ontdekt. De naams oorsprong is, vermits zich dit Landt aan den Oever met veele spitse Bergen opdeed, weshalven zy dit Eilandt niet oneigentlyk Spitsbergen noemden. Ga naar margenoot+ Onzeeker is ’t, of ’t een hangend Eilandt of een volkomen Eilandt zy, waar van het Noordelykste tot noch toe onbekent is. De strekking word van 76 tot 80 graden breette gestelt, voerende het oostelykste gedeelte de naam van Nieu-Vrieslandt. ’t Maakt ’er des Winters een nacht van vier Maanden, en des Zomers een dag van gelyke langte, blyvende de Zon ten tyde der Ga naar voetnoot+ Zonnestandt, twee Maanden voor en na, onder en boven den Horizont. Dit lang achterblyven van de Zon, veroorzaakt, dat zich het Ys aan deeze kust zoo vast zet, en meer als elders; waar uit te vermoeden is, dat ’er niet verre van daar meer Landt leggen zal. ’t Landt is zeer bergachtig, en d’inwendige gelegentheit meest onbekent; doch men bespeurt ’er zodanig een aaneenschaakeling van Bergen, dat ’er de natuur niet anders schynt voortgebragt te hebben. Echter vindmen naby de Mosselbay een vlakker en effen landt, en hoe Oostelyker men komt, vervolgens laager landt; maar overal steenachtig en met verscheiden hoogtens verzien; zulks dit Gewest voor menschen t’eenemaal onbewoonbaar schynt. Op ’t hoog Gebergte uitziende, beschouwt men het binnenlandt valleyachtig te zyn, en alles tot de toppen der Bergen met sneeuw en ys bezet, als of het geheele landt uit enkel ys bestond, behalven dat ’er alleen eenige spitsche bergkruinen zwart boven uitsteken, gelyk de ysbergen aan de vaste kust van tusschen de bergen uitkomende, mede te kennen geeven: maar, alwaar zich, eenige Rivieren diep uit het landt afstromende, bevinden, vind men het landt op eenige plaatsen noch tamelyk grasryk, daar zich dan ook veele Reedieren onthouden. | |
[pagina 86]
| |
Wanneer zich Spitsbergen eerst uit Zee opdoet, Ga naar margenoot+ vertoont het zich als een wolk, zulks men geen kennis van dit Gewest hebbende, ’t zelve van de lucht naaulyks zou konnen onderscheiden; want de Bergen geeven zodanig een weerschyn in Zee, dat men ’er door in twyffel staat, Wolken of Landt te zien. De koude is ’er niet altoos even streng; in de Maand April heeft men somtyds zodanig een felle koude op 71 graden gevoelt, datze byna onlydelyk viel. In deeze en volgende Maand is ’t kouder dan ooit: Al ’t Scheepstouwerk door een vochtige mist of door Zeewater nat geworden, zet zich t’eenemaal met een Yskorst aan: maar vermits men nu de Schepen zoo vroeg niet derwaarts zend, heeft men ’er zodanig een strenge koude niet uit te staan, en echter komt men ’er vroeg genoeg om de Visschery waar te neemen, vermits anders het Ys noch vast legt, en dierhalven weinig Walvisschen vernomen worden. Des Winters word dit Eilandt door aandrang der Winden, Ga naar margenoot+ t’eenemaal van ’t Ys bezet. De Ooste Windt voert het van Nova Zembla derwaarts, en de Noordweste en Weste Winden, van Jan Mayen Eilandt. Ook gebeurt het ’s Zomers wel, dat de kusten van ’t Ys bezet worden; wanneer als dan de Scheepen genoodzaakt zyn in de Havens, Bayen of Rivieren te loopen, om voor den aandrang van ’t Ys bevryd te zyn, waar in ze echter door eenige winden over ’t gebergte vallende, genoeg uit te staan hebben. ’t Water deezer Rivieren is veeltyds zout, en men vind ’er zelden zoete Stroomen. Echter zyn ’er eenigen tot aan haaren oorsprong bekent; maar anderen 18, 20 of meer mylen te landewaarts, heeft men, om geen onnuttelyk tydverzuim, tot noch toe niet volkomen konnen ontdekken; nochtans vind men ’er genoegzaam diepe Rivieren, alwaar de Zon zomtyds tusschen ’t gebergte haare warmte geeft, waar door het ys wel haast aan haaren oevers los dooit, en met een uitlandigen windt de Rivier word afgedreeven Ook zyn ’er dan de Rivieren bevaarbaar genoeg om zonder belet van klippen, verdere ontdekking te doen; maar men is alleen voor de ongelegenheit van ’t ys beducht. De bekentste en zeekerste Havens van Spitsbergen zyn de Behoude Haven, Zuid- en Noord-Bay. Ga naar margenoot+ ’t Landt is ’er zeer steenachtig, en gelyk gezegt is, over al met hooge Bergen en Rotsen verzien; aan den voet der zelve ziet men zeer hooge Ysbergen, wiens toppen byna de andere Bergen in hoogte te boven gaan, en veeltyds met sneeuw zyn bedekt, welk gezicht den Vreemdelingen zeer zeldzaam voorkomt, want de Sneeuw smeltende, verandert eerlang de gedaante van zodanig een Ysberg; die wederom by verandering van Weer en Sneeuw straks een andere gestalte krygt. Tusschen de voornoemde Bergen komen deeze Ysbergen van het binnenlandt de rivieren afstroomen. Deeze Bergen zyn vlakopgaande, zulks men ’er tegen op loopen kan, en van hooger | |
[pagina 87]
| |
tot hooger opgeklommen zynde, bereikt men eindelyk in den tydt van 6 of 8 uuren de uitterste toppen; alwaar, gelyk gezegt is, het gantsche landt zich als een enkel groot stuk ys vertoont, ’t welk onoverzienbaar is, daar niet dan eenige zwarte spitsen van Bergtoppen boven uitsteeken. Tusschen hooge Steenrotsen, Ga naar margenoot+ worden ’er zeven groote Ysbergen gevonden, die zich blaauachtig vertoonen, met reeten, holen en gaten, door den regen en de gesmolten Sneeuw veroorzaakt. Iaarlyks neemenze in grootte toe, vermits de Sneeuw en Regen, telkens door aanvriezing zich aan deeze Ysbergen hecht. Deeze zeven Ysbergen, worden de hoogste van ’t gantsche Gewest geacht. Beneden schynt de Sneeuw duister, door de schaduw der Wolken veroorzaakt, en deeze duisterheit is met blaauwe reeten vermengt, dat een aangenaam gezicht maakt. Nevelwolken ziet men ter halver hoogte deezer Bergen, en boven deezen nevel vertoont zich de Sneeuw somtyds als de Zon schynt helder en licht. De Rotzen vertoonen zich vuurig, waar tegen de Zon bleeke straalen schiet, en de Sneeuw een krachtigen weerschijn geeft. Eenige van deeze Steenrotsen bestaan als uit een enkele Steen, Ga naar margenoot+ naar een vervallen muur gelykende. De Steen deezer Rotzen is geadert als Marmer, hebbende verscheide kleuren, rood, wit en geel, en die by verandering van ’t weêr zweet, ’t welk dan ook een verandering in de verruw van de Sneeuw maakt, als mede wanneer het regent, en ’t Water van de Rotsen afvloeit. Onder aan den voet deezer Bergen, alwaar geen opgeworpen sneeuw is, vind men groote Keisteenen en brokken van Rotsen op elkander gevallen, waar tusschen eenige holligheden zijn, die den toegang zeer moeijelyk en gevaarlijk maaken. Deeze Steenen of liever kleine Rotsen, met anderen noch kleinder vermengt, zijn graauw van verwe en zwart geadert, glinsterende als Zilvere Mynstoffe. ’t Meerendeel der kleinen gelyken naar keyen of straatsteenen. Deeze Keysteenen zyn voor de Delfsche Porcelynbakkers zeer bequaam, om ’er hunne aarde zeer fyn op te maalen. Op deeze Rotzen wast des Zomers, Ga naar margenoot+ in de Maanden Iuny en Iuly, een menigte kruidt, lover en gras, en deezen wasdom is overvloedig ter plaatse voor de Noorde en Ooste Winden bedekt, en alwaar het water van de Bergen afvliet, slepende geduurig eenige stof en mos af, die allenks aardachtig word, waar toe de Vogelmist niet weinig dienst doet. De toppen deezer Bergen van beneedenwaart aan te zien, schynen uit aarde te bestaan; maar boven gekomen, bevind men ze niet dan steen, gelyk mede d’afgerolde brokken uit zodanige steen bestaan. Wanneer ’t gebeurt dat ’er eenige steenbrokken van boven de Bergen tot in de Dalen neerploffen, maakt het zodanig een geraas, als of het dondert. De meeste deezer Bergen zyn zo hoog, dat ze, wanneer de lucht niet helder is, byna half boven de Wolken schijnen uit te steeken; ook zyn | |
[pagina 88]
| |
’er die zodanig overhellen, dat ze eerlang dreigen ter neer te storten. De laagste deezer Bergen verliezen hunne hoogte, door ’t gezicht van de naby geleegen hooger Bergen, welker eersten nochtans by een hoogstaande Scheeps-Mast, alzoo min te vergelyken zyn, als een Kerk by een hoogen Tooren. Deeze rotsachtige Bergen zyn zoo oneffen en rouw, dat ze naaulyks te betreeden zyn, waar door alle toegangen zoo moeyelyk vallen, dat hoe koud het zy, echter het zweet den Wandelaar eerlang uitperssen zal. Wat de strekking deezer Bergen aangaat; Ga naar margenoot+ de hoogste zyn, die zich van ’t Voorlandt tot aan de Mossel-Bay uitbreiden. Na dit Voorlandt volgen de Kruis Bay en dan de zeven Ysbergen die van een ongemeene hoogte zyn. Deeze Bergen zyn echter zoo akelig en spits niet, als die van de Magdelene-Bay, hier na volgen de Hamburger, Magdelene, Engelsche en Deensche Bayen, en eindelyk de Zuid-Bay, van welke vervolgens zal gesprooken worden. Omtrent de Magdelene-Bay leggen de Bergen halvemaans gewijze, en aan weerzyden munten ’er twee in hoogte uit, inwendig hol, als of ze uitgehouwen waren. In deeze holte vind men een Ysberg, die zich tot aan den bergtop verheft, en gelykzaam een Boom met takken verbeeld, komende boven van ’t gemelde ysachtig landt, door verscheiden tusschen wytens, die laager tusschen twee bergen, als in een en te samen loopen. In de Zuid-Bay konnen de Schepen ankeren tusschen twee hooge Bergen; d’eene ter linker zyde van de Bay, word de Beikorf genoemt, vermits ze die gedaante heeft. Naby deeze is een zeer groote en hooge Berg, de Duivels-Hoek geheeten; deeze ziet men somtyds met nevelwolken bedekt, die, wanneer de Windt daar toe dient, de nevel van bergwaarts naar beneden dryft, en de Bay als met een zwaaren damp bedekt. Op den top van deezen Berg, zyn noch drie kleine heuvels met sneeuw bedekt, waar van twee dicht by den anderen staan. In ’t midden van deeze Bay legt een Eilandt, ’t Doode-Mans Eilandt genoemt, dewyl men ’er eertydts de Dooden begroef. Meer andere kleine Eilanden leggen in deeze Bay, die gemeenlijk de naam van Vogel-Eilanden voeren, vermits ’er veel eyeren van Berg-Eenden en Kirmeeuwen gevonden worden. Vervolgens komt men by Smeerenburg, Ga naar margenoot+ niet oneigentlyk dus geheeten, vermits ’er niet weinig eertyds met het traankooken omging, dieshalven ’er verscheide Traankokeryen, door de Nederlanders waren opgerecht. Tegenover Smeerenburg stonden voor 40 of 50 jaaren noch eenige Huizen, Pakhuizen en een kokery, die men de Harlinger Kokery noemde. Hier naast aan volgt de Engelsche-Haven. Vervolgens ontmoet men een Rivier de Zuid-Bay genoemt, alwaar men in de Valleyen tusschen de Bergen, veel zoet water vind, ’t welk niet dan van sneeuw en regen voortkomt, dewyl ’er geen oorspronkelyke bronnen bekent zyn. De | |
[pagina 89]
| |
Strandt en den Oever is ’er niet merkelyk hoog, maar met een diep Water verzelt. In de Noord-Bay legt een groote Berg of Eilandt, Ga naar margenoot+ boven vlak, de Vogelzang geheeten, vermits ’er de Vogelen haare nesten maaken, en in ’t vliegen groot gerucht veroorzaaken. Veele andere Eilanden worden in de Kaarten aangeweezen, waar onder een de Gekloofde-Klip genoemt. ’t Ree-Veldt is laag landt, dus geheeten wegens de Reedieren aldaar gevonden. De grondt is ’er keyachtig en moeijelyk te betreeden, alles is met mos bedekt, en men vind ’er een heuvel van een vuurachtig aanzien. Achter dit Ree-Veldt zyn hooge Bergen, doch niet spits, maar in een rechte lyn gestrekt. Alhier vind men een Rivier, die zich landwaarts in uitbreid, en wegens haare gedaante de Halvemaans-Bay word genoemt. Ter eene zyde van deeze Rivier, is een Berg, boven vlak, en vol van reeten met sneeuw gevult. Van daar komt men by de Liefde-Bay, alwaar twee nevens elkander geleegen Bergen zyn, insgelyks spits als die van de Magdalene-Bay, gelyk ook de havens elkander gelyk zyn. Vervolgens legt achter de Mossel-bay laag landt, alwaar men zoo verre men afzien kan, lang gras vind. Hier komt men verder aan ’t Spitsberger Waigat of de Straat van Hinlopen, Ga naar margenoot+ wordende deeze Straat ’t Waigat genoemt, vermits ’er de Zuide Windt fel blaast. Nu volgt de Beere-Haven. Achter ’t Waigat, heeft men ’t Noord-Oosterlandt, ’t eenemaal laag, met kleine heuvelen verzien, dat een aangenaam gezicht geeft. Vervolgens worden ’er de Zeven Eilanden gezien. Onzeeker is ’t of dit Waigat zich verre Landwaarts in strekt, dewyl het Ys de ontdekking daar van tot noch toe gehindert heeft. Dit Waigat moet echter onderscheiden worden, van een ander by Nova Zembla gelegen; waar van vervolgens zal gesproken worden. Dus verre was Spitsbergen toen ontdekt; maar zedert zyn ’er noch meer ontdekkingen ten Oosten en Zuiden gedaan, waar van wy in ’t derde Deel zullen bericht geeven. |
|