Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery
(1727)–Abraham Moubach, Cornelis Gijsbertsz Zorgdrager– AuteursrechtvrijWestkust van de Straat Davis, en de aart, gestalte en kleeding haarer Bewooners beschreeven.Wat nu de Westkust van de Straat Davis aangaat, Ga naar margenoot+ zoo heeft men ’er op verscheiden plaatsen bequame Havens, Bayen en een goeden Ankergrondt, te weeten van 57 graden 20 minuten tot 54 graden 40 minuten. Schoon deeze gemelde Westkust bergachtig is, vind men ’er echter groote Boschaadjes uitleverende greenen-, vuuren- en berkenhout, als mede bequaame recht opgaande stamboomen om ’er stengen en raas voor de schepen van te konnen maaken; ook is dit hout zeer hartsachtig en bequaam om pik of teer van te branden. De valleyen en vlakke landsdouwen, leveren een lang en weelderig gras uit. Ook vind men ’er veele schoone afstromende wateren en rivieren, die zoet en van een aangename zuivere smaak zyn. Het Landt deezer Westkust word mede bewoont, Ga naar margenoot+ doch is niet zoo volkryk als wel aan de Oostkust. In den jaare 1714 heeft men ’er op 57 graden 20 minuten met 5 vaartuigen aangeweest; maar niet dan 6 mannen van dien landaart ontmoet, waarmede niets te verhandelen voorviel, dan alleen eenige Robbenvellen. In ’t jaar 1718 zeilden drie vaartuigen tot op 56 graden breette, en van daar tot op 54 graden 30 minuten gekomen, zagenze van ’t landt een rook opgaan, derwaarts men ’t wende en vervolgens ankerende, quamen vier Canoos aan boordt, welker Landaart in ’t minst niet vreesachtig scheen. Verder in een Bay | |
[pagina 84]
| |
geloopen en aldaar geankert, quamen zoo wel mannen als vrouwen en kinderen aan boordt, doch zy hadden niets dan eenige Ree-, Robben- en Otter vellen te verhandelen. Deeze Landaart van dit Gewest op 57 graden 20 minuten gelegen, was van gestalte gelyk die van de Oostkust, reeds beschreeven, als mede in kleeding en het maaksel hunner Vaartuigen byna gelyk, want hunne Canoos waren mede met Robbenvellen overtrokken, doch iets grooter, waarin ook niet dan een man alleen zitten kon. Maar wat den Landaart, Ga naar margenoot+ op 54 graden 30 minuten gevonden, aanbelangt, zy zyn iets langer van gestalte, doch mager en schraal, gelykende naar Spanjaarden, hebbende lang zwart hair, ’t welk ze met roode strookjes laken tot lange staarten of tuiten vlegten. Hunne kleeding was hier in onderscheiden, datze alleen een rok van Ree-vellen gemaakt, aan hadden, zonder broek. De mannen waren in hunne aangezichten met roode kruissen beschildert, gelyk ook hunne Canoos daar mede bestreeken waren, ’t zy dat dit hun tot siraadt of tot een bewysteken van hunnen Godsdienst diende. Ga naar margenoot+ Ook zag men ’er eenigen met witte vogeldons in hun hair pronken. Deeze hunne Canoos waren van boom-schorsen gemaakt, en zeer net aan elkander genaait, boven open zynde, ter lengte van 14 of 15 voeten, waarin drie of vier mannen zitten konden, scheppende elk, op hunne kniën neerhurkende, met een riem, waarmede zy een snellen vaart maaken. Ook is deezen Landaart met pyl en boog verzien, waarvan eenige twee, anderen drie weerhaaken hebben, van vooren met yzer gescherpt, waar mede zy zeer net konnen schieten. Nadat we nu al ’t geen men van de strekking der Straat Davis Kusten, van den aart, de huishouding en ’t gedrag der Inboorelingen, nevens de voornaamste byzonderheden dier gewesten, zoo veel men ’er tot noch toe van heeft konnen ervaaren, in ’t kort verhandelt hebben; zoo zullenwe om de orde van ons bestek te volgen, onze gedachten over de verhandeling van de aanmerklykste Spitsberger zaaken laaten gaan, vervattende eene stoffe waardoor den Lezer van deeze guure Noordere Gewesten een klaar denkbeeldt zal konnen opvatten, in welke Gewesten weleer zodanig een bloeijende Visschery is gehandhaaft geweest, en ook noch, maar in een veel wisselvalliger staat, geoeffent word. |
|