Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery
(1727)–Abraham Moubach, Cornelis Gijsbertsz Zorgdrager– Auteursrechtvrij
[pagina *13]
| |
[pagina 81]
| |
Vierde Hoofdtstuk.Waarschouwing hoe men zich voor den Verraaderschen aart van de Bewooners der Straat Davis Kusten te wachten heeft, en eenige ongevallen daar door veroorzaakt, kortelyk verhaalt.Hoe weinig de Landaart deezer Gewesten te betrouwen is, Ga naar margenoot+ zal uit eenige staalen blyken, die wy den Lezer zullen voorstellen, en den bevaarders deezer gewesten tot waarschouwing dienen komen, om zich voor alle overrompeling te wachten, gelyk door d’ervaarenheit reeds ondervonden is; derhalven moet men zich genoegzaam in staat van tegenweer stellen en wel letten dat ’er aan ’t handt- en schietgeweer niets hapert; vermits ze voor ’t schieten zeer bevreest zyn, waardoor men hen alleen in dwang kan houden, schoon zy ’er nu al eenigzins toe gewennen, door de sterke vaart sedert eenigen tydt derwaart gedaan. ’t Is in den jaare 1704 gebeurt, Ga naar margenoot+ dat Kornelis Evertsz van der Schelling, met een Loots Galjoot bemant van zes eeters, naar de Straat Davis vertrok om ’er te handelen, daar gekomen, en ten dien einde in de Noordbay leggende, quamen ’er eenige Vrouweschuiten by ’t Loots Galjoot aan boordt, alleen met Mannen verzien die hunne Vrouwen en Kinderen onderwyl op een Klip of Eilandt hadden uitgezet, vermits ze anders mede gewoon waren aan boordt te komen, zulks zy hunnen aanslag te beter mogten uitvoeren. Aan boordt gekomen, toondenze een vriendelyk gelaat, beginnende te zingen en te danssen; binnen boordt geraakt, leidenze aanstonds het groote luik toe, zulks het niemandt van het Scheepsvolk ontkomen mogte: maar de Stuurman gewaarschouwt dat ’er iets quaads gebrouwen wierd, wilde hy ’t nochtans geen geloof geven: maar wat gebeurt ’er eerlang. Dien Landaart hunne kans waarneemende, hebben de boven zynde mannen omringt, en de Schipper met zyn Zoon moorddadig omgebragt. Terwijl dit voorviel was ’er een man by de Cargazoen goederen omlaag in ’t Schip, en een ander man ontvluchte hunne moordgierige handen mede naar omlaag; dus zich met hun beiden ziende, vondenze daar wel eenig Schietgeweer, maar geen kruit noch kogels om te laaden; ten langen lesten vondenze noch kruit, laadende een donderbus, waarop zy Koraalen in plaats van kogels gezet hebben. Dien Barbaarschen Landaart zich van de vier persoonen die op ’t Dek waren, meester ziende, hadden toen de minste tegenweer niet te verwachten, als alleen van de twee mannen die beneden waren, dies stuwdenze een vat in ’t luik van de Kajuit: ondertusschen stallenze en roofden watze konden magtig worden. Eindelyk losten, | |
[pagina 82]
| |
die beneden waren, hunne Donderbus, schooten het vat aan duigen, laadende eerlang hun geweer, en namen een besluit, om, zoo zy meenden, hun Volk ’t welk boven was, te ontzetten, en zich een weg ter beveiliging van hun leven te baanen: maar boven gekomen, nadat op hunnen aankomst de Moordenaars de vlucht namen, en hals over kop van boordt in hunne schuiten vielen, vondenze al hun volk jammerlyk vermoordt. Eindelyk namen deeze twee overgebleeven mannen een besluit om ten besten zy konden ’t zeil te gaan, en dit dreigende gevaar te ontworstelen. Nadatze omtrent 20 mylen gezeilt hadden, ontmoete hen een Buis-Schip ’t welk mede om te handelen derwaarts zeilde; wiens Schipper dit ongeval verstaan hebbende, een man aan hun overdeed, om zoo veel doenelyk was, koers naar ’t Vaderlandt te zetten: maar ’t ongeval wilde, datze, in de Noordzee gekomen, van een Fransche Kaper genomen wierden. Insgelyks was ’t in den jaare 1713; Ga naar margenoot+ dat Kornelis Sioukes van der Schelling omtrent den Staatenhoek zyne Hoeker in ’t Ys verloor, 10 of 12 mylen buiten den Wal, vluchtende met twee jollen ter behoudenis van hun leven; zeven mannen en een jongen sterk, moestenze zich eenigen tydt op het Ys behelpen, ziende geene opening om door te roeijen: maar met een opkomende storm, kreegenze wel eenige opening, doch ’t ongeval wilde, datze toen hunnen jongen die verdronk met het meerendeel hunner levensmiddelen verlooren, ’t welk door ’t losgebroken ys wegspoelde. Deeze storm weder wat bedaarende, namenze met hun zevenen een kloekmoedig besluit, om ware het mogelyk hun gevaar t’ontgaan; vyf van hun begaven zich in ’t groote jol en twee in ’t kleine: maar hun ongeval werd van noch zwaarder rampen gevolgt. Want de twee mannen in ’t kleine jol dwaalden eerlang, nadatze in ruime zee geraakt waren, van ’t grootte jol af, zulks ze nooit weder te voorschyn zyn gekomen: doch ’t groote jol met de vyf andere mannen quam eindelyk behouden aan landt, alwaar men geen bewooners vond, dan voor dat men veertig of vyftig mylen landwaarts gekomen was en voorby de eilanden roeiende ongemeen met het werpen van steenen, en ’t schieten der pylen door hun belemmert wierd. Een van hun volk, die om eijeren te zoeken zich aan landt begeeven had, viel in ’t water en verdronk; een ander storf door den uitgeteerden honger. Drie van hunne manschap waren ’er toen maar overig, te weeten, de Schipper, Stuurman en een groote jongen, die dien dooden begroeven: maar zy moesten na verloop van drie dagen, door bitteren hongersnoot geprangt, het lyk wederom opgraaven om hunne hongerige maagen te vullen; doch de Hemel met hunnen elendigen staat bewoogen zynde, geleide hen, na alle deeze elende eenen tydt van vyf weeken te hebben uitgestaan, naar een Hollandsch vaartuig, aldaar gekomen om te handelen: waarmede zy weder behouden in ’t Vaderlandt aanquamen. | |
[pagina 83]
| |
In den jaare 1716 is ’t mede gebeurt, dat Hendrik Tymsz Jes, naar gissing twintig mylen Zuid-West van den Statenhoek, zyn Galjoot in ’t Ys verloor, reddende zich, twaalf mannen sterk zynde, met een boodt en sloep drie etmaalen op een Ysschots, doordien zy nergens eenige opening vonden, om het Landt te bereiken: maar eindelyk na verloop van eenige dagen een doortocht vindende, zynze omtrent den Statenhoek aangelandt, alwaar hen den barbaarschen Landaart alle bedenkelyke laagen lyde om van ’t leven te berooven. Doch na verloop van zesentwintig etmaal, en veele doorgestaane elenden, zynze te zamen behouden aan een ander Schip gekomen. Uit deeze verhaalde voorvallen is nu blykbaar, hoe weinig men zich onder deezen Landaart vertrouwen moet: maar zorgvuldig voor hunne bedriegelyke laagen te wachten heeft. |
|