Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery
(1727)–Abraham Moubach, Cornelis Gijsbertsz Zorgdrager– AuteursrechtvrijWaar in de Landdieren en ’t Gevogelte der Straat Davis Gewesten, bestaan. Des Landaarts gedrag in hunne Handeling. Hoe verre zich de gewoone Vischplaats omtrent de Kusten uitstrekt, en hoe het Ys belet een doortogt in deeze Straat te vinden.Wat de Landdieren zich in deeze Gewesten onthoudende aangaat, Ga naar margenoot+ zyn Reën, Haazen, Vossen, en Honden; de Reën zyn ’er veel en groot van gestalte: maar ongemeen wild. Meest worden deeze beesten des Winters gevangen, alzoo dien Landaart behendig met pyl en boog weet om te gaan, en byzonder net in ’t schieten is. Vossen en Haazen worden door hen met vallen gevangen. De Vossen zyn blaauachtig van verwe, behalven des Zomers, wanneerze verhairen en alsdan een gryze of vaale kleur aanneemen. De Haazen zyn wit en smaaklyk om te eeten. De Honden of Iakhalzen zyn meerendeel grys of wit, blaffen weinig of niet, maar huilen geweldig, en hebben gelyk de Yslandsche Honden style ooren: doch worden veel grooter. Het Landgevogelte deezer Gewesten bestaat in wilde Endvogels, Ga naar margenoot+ | |
[pagina 80]
| |
graauwe Ganzen, Veldhoenders, Mussen en Ysvogels; en ’t Zeegevogelte in Meeuwen, Raadsheeren, Papegayen, Lommen, Kouwen, Gekken, Duifjes, Oerhanen, Starrens en Penduikers. Alle deeze Vogels leggen een meenigte eijeren, die redelyk van smaak om te eeten zyn. De Berg-Enden worden door dien Landaart gelyk de Vossen met vallen gevangen, en wel meest met strikken; ook schietenze het Gevogelte met hunne handpylen uit hunne schuiten, indien ze slechts onder hun bereik komen. Wanneer deezen Landaart iet te verhandelen heeft, Ga naar margenoot+ brengenze hunne Waaren met hunne Manne- en Vrouweschuiten aan boordt der Schepen, ’t welk in deeze orde geschied. Eerstelyk vraagenze op hunne spraak naar Waaren waarin hunne voornaamste zinnelykheit bestaat, en welke Waaren men daar voor zoude willen inmangelen, dingende zoo lang tot ze ten laatsten koop geraaken, waarna men elkander de bedongen Waaren overlevert, doch ten laatsten verwachten zy noch een geschenk toe. Tegenwoordig is deezen handel zeer afgenomen, doordien de menigvuldige vaart derwaarts gedaan, dien handel bedorven heeft, en teffens door de Walvischvangst die nu aldaar jaarlyks met Hollandsche Schepen word geoeffent, waar door het vangen der Walvisschen den Inboorlingen word belet, alzoo de Vischplaats alhier niet van te grooten omtrek is, Ga naar margenoot+ beslaande naauwlyks meer dan tien of twaalf mylen Oost en West, en vier of vyf mylen Zuid en Noord, voor zoo verre tegenwoordig den loop der Visschen is bekent, schoon men te mets wel een Visch in de Straat Davis aan ’t Westys opdoet; echter valt de voordeeligste Visschery by ’t Eilandt Disko en voornamentlyk aan de Zuidzyde des Eilandts. De Zuidhoek van dit Eilandt is op 69 graden en tien of twaalf minuten gelegen. Van daar loopt deeze Straat noch meer noordwaarts: maar hoe verre, of op hoe hooge graden is tot noch toe onbekent. Men is wel van gedachten dat ’er eindelyk een doortogt wezen zoude: Ga naar margenoot+ maar ’t blykt niet al te klaar, want indien hier al een doortogt wezen mogt, zou die nochtans onmogelyk om de meenigte van ’t Ys konnen bevaaren worden, doordien het ’er ’t geheele jaar door vol Ys legt; ’t geen L. Feykes Haan getuigt, in de maandt Iuly van den jaare 1715 tusschen 71 en 72 graden breette aan een Eilandt geweest te zyn, alwaar toen het Ys benoorden noch onbeweeglyk en vast gesloten lag. | |
[pagina *12]
| |
|