Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visschery
(1727)–Abraham Moubach, Cornelis Gijsbertsz Zorgdrager– AuteursrechtvrijVerscheide gevoelens van Yslands bevolking bygebragt; Ingulfus de eerste Grondlegger deezer bevolking geacht, ’t welk door Arngrimus Jonas gedreeven word, maar met klemtaal wedersprooken. ’t Aloude Thule voor Yslandt genomen en beweert. Noch twee Deensche Kronyken ter beweering van de bevolking bygebragt, en besluit over deeze Redeneering genomen.ARngrimus Jonas is van geen gedachten geweest, dat de eerste Yslanders deeze Reuzen van Kanaän waren, die alle de Noorder Gewesten bevolkten; want hy wil dat Yslandt, toen t’eenemaal onbevolkt was, en hy spreekt ’er dus naaukeurig van: Yslandt, zegt hy, is eerst door een Noordsch Koopvaarder Nadocus genoemt, ontdekt geworden, te Scheep gaande naar ’t Eilandt Faro; van een storm belopen, verviel hy op de Oostkust van Yslandt, noemende dit Landt, Sneeulandt, wegens de sneeuw hoopen daar gevonden. De tweede die dit Eilandt ontdekte, was een Zweedt, Gardanus geheeten, en zulks op ’t bericht van den voornoemden Nadocus gegeeven; hy overwinterde ’er in ’t Iaar, 864, en noemde dit Eilandt Gardasholm, Gardanus Eilandt beteekenende. De derde die dit zelve landt ontdekte, was een beruchte Noordsche Kaapvaarder Flocco genoemt, die zich van een zeldzame uitvinding bediende. Men was toen ’t gebruik van ’t Kompas niet kundig. Op ’t bericht hem van dit Eilandt gegeeven, stak hy van het een tot ’t ander Eilandt over, zonder echter te ontdekken wat hy zocht; dies nam hy drie Ravens mede aan boordt, vertrok van Hitlandt, een der Orcades. Toen hy geloofde verre genoeg in Zee te zyn, liet hy een deezer Ravens vliegen, maar bevond noch zo verre niet gekomen te zyn, als hy gemeent had, nade- | |
[pagina 65]
| |
maal deeze Raaf weder naar Hitlandt keerde. Verder Zeewaarts gevordert, liet hy de tweede Rave uit, die allerwegen omzwervende, en geen landt ziende, weer naar ’t Schip vloog. In ’t los laaten eindelyk van de derde, vond hy zich niet bedroogen, want deeze ontdekte het Eilandt en begaf zich derwaarts. Flocco deeze koers volgende, vermits hem den windt gunstig was, quam eerlang aan de Oostkust van Gardasholm aan te landen, alwaar hy overwinterde, en in ’t Voorjaar zich van ’t Ys beleegert ziende, dat de Yslanders Groenlands Ys noemen, gaf hy dit Eilandt den naam van Yslandt, welken derde naam het ook behouden heeft. Op een anderen Winter, begaf zich Flocco naar ’t zuider deel van ’t Eilandt, maar aldaar zyn genoegen niet beeter dan aan de Oostkust vindende, keerde hy weer naar Noorwegen, alwaar hy toen Rafnafloke, dat is Flocco de Rave genoemt wierd, wegens de Ravens waar van hy zich in deeze ontdekking gedient had. De eerste grondlegger van de Yslanders is Ingulfus geweest, Ga naar margenoot+ een Vryheer uit Noorwegen, die zich met zynen Schoonbroeder Giorleifus naar Yslandt begaf, door een neerlaag aan twee Noordsche Heeren gedaan. Gelyk het toen de gewoonte der Noordsche Ballingen was, de Deuren hunner huizen uit te ligten en met zich te neemen; Ingulfus in ’t gezicht van Yslandt gekomen, wierp deeze zyne deuren in Zee, om aldaar aan te landen, alwaar den vloedt de zelve by geval opwerpen zou. Maar hy quam echter aan een andere plaats te landt, alhoewel aan de zelfde Zuidkust van ’t Eilandt. ’t Was in den Iaare 870 dat Ingulfus met zyn Schoonbroeder Yslandt aandeed, doch dat niet dan voor vier Iaaren daar na, namentlyk in ’t jaar 874 deeze bevolking geschiede; zynde dit het bepaalde tydbestek, in de Yslandsche Iaarboeken, waarmede de bevolking van dit Eilandt zynen aanvang neemt. De zelve Iaarboeken getuigen, dat Ingulfus op zyn aankomst, het Eilandt woest en onbebouwt vond. Egter zyn ’er blyken, dat eenige Engelsche of Yrsche Scheepslieden, eertyds aan de kusten van Yslandt waren aangeweest, en zulks door ’t vinden van eenige klokken, kruissen en andere werktuigen, op de Engelsche en Yrsche wyze gemaakt, en door hen achtergelaaten, insgelyks eenige boeken aldaar gevonden. Ook is ’t blykbaar, dat de Yrlanders verscheidemaalen in dit Eilandt, voor den komst van Ingulfus, aangeland zyn. Hunne Iaarboeken berichten, dat d’Aloude Yslanders deeze Yrlanders Papas noemden; en dat het westelyke gedeelte van Yslandt Papey wierd genoemt, nademaal ’er de Yslanders gewoon waren aan te landen, als de naast geleegenste en gemakkelykste kust om te ankeren. Insgelyks verzeekert Arngrimus Jonas, Ga naar margenoot+ dat Yslandt woest en onbebouwt was, toen ’er Ingulfus aanquam, en maakt ’er zich sterk voor, die het tegendeel beweeren. ’t Is niet onbehaaglyk te leezen in zyn Spe- | |
[pagina 66]
| |
cimen Yslandicum, wat hy tegen Pontanus, en de Schryver door hem bygebragt, inbrengt, om te onderzoeken of Yslandt het Aloude Thule was, waar van Virgilius tegen Augustus zegt: Tibi serviat ultima Thule, daar ’t afgelegen Thule u dient. Want zegt hy, indien ons Yslandt dit afgelegen Thule was, zou het ten tyde van Augustus reeds bewoont zyn geweest; maar wat geloof was ’er dan aan onze Iaarboeken te geeven, die verzeekeren dat het eerst ten tyde van Ingulfus is bevolkt? Hier op dient zich deezen Heer Jonas te erinneren, wat hy zelf geschreeven heeft; Ga naar margenoot+ dat het Yrlands Scheepsvolk gewoon was in Yslandt voet aan landt te zetten, voor den komst van Ingulfus, en dat de aloude Yslanders deeze Yrlanders Papas hebben genoemt. Wy wenschten nu wel te weeten, wie deeze aloude Yslanders waren. Waar is ’t, en wy staan aan Arngrimus toe, dat Yslandt, niet dan eenige jaaren na de aanlanding van Ingulfus volstrekt tot het Christendom overging; maar hy kan niet ontkennen, dat ’er ten dien tyde zich reeds veele Christenen, in de Noorder Gewesten opdeeden. Immers de Yrlanders waren Christenen, gelyk ’er Ingulfus de teekenen van in ’t Eilandt vond. Zeeker is ’t, dat het Christendom in dien tydt zich in alle de Noordsche Gewesten, en in Yslandt verspreid had, als vervolgens zal beweezen worden. Dit nu zynde, welke tydt zal dan Arngrimus aan deeze Yslandsche Heidenen geeven, die zoo sterk met hunnen Alouden Heidenschen Godtsdienst ingenomen waren, en voornamentlyk met deezen van hunnen Odin, by wien zy zwoeren en de groote Asiaansche Beschermer noemden? ’t Is zeeker dat van alle de Heidensche bygeloovigheden, de menschen-offering de oudste zy, gelyk reeds gemeld is, en dat deeze offerande eertyds zeer plegtelyk onder de Yslanders in zwang ging. Hunne Iaarboeken melden, dat ’er in ’t Westerdeel van Yslandt een Renplaats was, in wiens midden een Rotssteen stond, alwaar zy gewoon waren de menschen te slagten en ’t bloedt daar van hunnen Afgoden op te offeren. Deeze Iaarboeken geeven insgelyks te kennen, dat die gewoonte in Yslandt vernietigt was, toen ze teffens allerwegen wierd afgeschaft; maar dat de Rots eenige eeuwen daar na, noch de kleur van ’t vergooten menschen bloedt behield. Welk een tydt zal nu Arngrimus stellen, om deeze eeuwen te vinden, waar van zyne Iaarboeken zelf gewag maaken? Ook zou men mogen vraagen, in welk een tydt zyn de Fabelen van Edda versiert, die zoo oud by de Yslanders geacht worden, dat ze byna by geen andere Noordsche Volkeren meer bekend zyn, en geenzins by eenige andere Natiën der waereldt? Noch dient hier aangemerkt, Ga naar margenoot+ dat de Yslandsche Iaarboeken, geen gewag van Yslands woeste gesteltheit maaken, toen Nadocus, Gar- | |
[pagina 67]
| |
danus en Flocco het ontdekten. Flocco heeft ’er immers twee jaaren doorgebragt, en ’t is wel te denken, dat hy ’er zodanig zich behelpen kon, als men in een bewoont landt te verwachten heeft. Maar hoe zal Arngrimus dit goed maaken, wanneer hy zegt; dat de Yslanders zoo naaukeurig zyn geweest, dat ze in hunne Iaarboeken alle de Historiën der Europische Volkeren hebben ingelyft? Insgelyks schreeven zich de Egyptenaaren dit toe, zeggende volgens Herodoot en Plato; dat ze in hunne Biblioteeken, de Aloude Historiën van alle gewesten der Waereldt bezaten, waar door zy de wonderbaare oudheit van hunnen Landaart bewyzen wilden. Om het gezegde van Arngrimus wegens deeze Yslanders geloofbaar te maaken, zoo toont de Heer Wormius in een afschrift van de Iaarboeken van ’t Wester-gedeelte van Yslandt; waar in veele Historiën van Noorwegen, Denemarken, Engelandt, d’Orcades en andere Landen gevonden worden; en onder anderen den inval der Normannen in Normandië, doch zonder tydstelling: waar na dan de aanlanding van Ingulfus in Yslandt volgt. Hier uit blykt, dat ’er Schryvers in Yslandt zyn geweest, eer Ingulfus daar quam aan te landen; en dat dit Eilandt bygevolg voor dien tydt bewoont wierd. De Yslandsche Iaarboeken die van Ingulfus gewag maaken, en door Arngrimus worden bygebragt, achtenwe geloofbaar. Ook is ’t te gelooven, dat deeze Ingulfus niet voor de Iaare 874 in Yslandt gekomen is, en ’t zoude wel konnen zyn, dat de Zuidelyke gedeeltens van ’t Eilandt, alwaar zynen aankomst was, toen onbewoont waren, of dat een groote sterfte, of ’t geweld van Zeeroovers hier van de oorzaak zyn geweest; maar vervolgens word gezegt, dat het gantsche Eilandt wierd bewoond. Zeeker is ’t, dat Ingulfus het niet alleen bevolkt heeft; want de zelve Iaarboeken getuigen, dat verscheiden nabuurige en Zuidelyke Volkeren een groot gedeelte van ’t Eilandt hebben bevolkt. Arngrimus teekent onder anderen aan, dat een Inwooner van eene der Hebrides, Kalmannus genoemt, de eerste was die het Westelyke gedeelte van Yslandt bewoonde. Aanmerkelyk is ’t, dat deeze goede Man geen tydt noemt, wanneer die Kalmannus aldaar zyn verblyf nam, nog ook niet van veele anderen, namentlyk Yslanders, Schotten en Orcaders, die de andere deelen van Yslandt bevolkt hebben. ’t Schynt gelooflyk, Ga naar margenoot+ dat men de Yslandsche Iaarboeken moet onderscheiden, na dat de Inwooners van ’t Eilandt Heidenen of Christenen zyn geweest. De Yslandsche Iaarboeken der Christenen, moeten dan van de komst van Ingulfus afgeleid worden, en door ’t Iaar 874 bepaalt; daar de Yslandsche Iaarboeken der Heidenen geen bepaalden tydt vinden: maar t’eenemaal onbepaalt zyn. | |
[pagina 68]
| |
Dit gestelt, zal men gemaklyk het Heidensch Yslandt met het Christens Yslandt konnen overeen brengen, Ga naar margenoot+ de Iaarboeken van den een, met de Iaarboeken der anderen vergelyken, Arngrimus met Arngrimus zelf doen overeenkomen, en voornamentlyk met Pontanus geen verschil vinden, die wil dat het tegenwoordige Yslandt het aloude Thule zy, en dit door veel gezag bewyst, uit verscheiden Grieksche en Latynsche Schryveren genomen; insgelyks uit de Historie van Adam van Bremen, die in ’t Iaar 1067 geschreeven heeft; uit Saxon de Spraakkundige, die hem byna heeft gevolgt; uit Andreas Vellejus, die Saxon in ’t Deensch heeft vertaalt, en geduurig in zyne vertaaling de Tylenses van Saxon voor de tegenwoordige Yslanders genomen heeft. Arngrimus zegt ook niet, dat Adam van Bremen ongerymtheden in zyne Historie geschreeven heeft dan alleen deeze: dat ’er ten zynen tyde by een oude overleevering wierd aangenomen, dat men in Yslandt zodanig oud en droog Ys vond, dat het op ’t vuur geworpen, brande, gelyk koolen, die men in Hollandt Steenkolen noemt. ’t Komt hier niet alleen op deeze ongerymtheit aan; en ’t verschil is niet over de oudheit deezer grollen, en over den tydt wanneer ze gelooft wierden; want hoe grooter de ongerymtheit is, moet men gedachtig zyn, dat ze van te langer tydt by overleevering is ingesloopen: En dit doet ons te meer gelooven, dat Yslandt van alle oude tyden af, bekent was. Arngrimus zal hier op zeggen: dat de Grieksche en Latynsche Schryvers bedroogen zyn geweest, in de juiste geleegenheit van ’t Eilandt Thule, indien zy ’t voor Yslandt genomen hadden. Waar op men zou konnen antwoorden; dat de zelve Schryvers niet minder bedrogen zyn, in de beschryving van veel andere plaatsen, waar over zy met ons niet eens zyn. ’t Is hier de vraag niet, of deeze Schryvers Yslandt, zodanig het eertyds was, of hoedanig het nu is, beschreeven hebben: maar of Yslandt, dat zy beschryven wilden, dit Eilandt is geweest, waar over ’t verschil zy, en of dit Yslandt, dat zy zochten, dit is geweest, als nu bekent staat. Dus moetenwe ons dan te meer vergenoegen, Ga naar margenoot+ met het geen ’er Casaubonus van gelooft, en deswegen in zyne geleerde uitleggingen over Strabo besluit, dat het Thule van deezen grooten waereldkundige, het tegenwoordige Yslandt is. De zaak bekrachtigt zelf dit geloof: Naardien Yslandt tegenwoordig word gestelt, als ook eertyds by alle Aardryk Beschryvers, aan ’t afgeleegenste van den Deucaledonischen Oceaan, of Schotsche Zee, die de Brittanische Oceaan is; en dat het Aloude Thule gelooft wierd, het afgeleegenste Brittanische Eilandt te zyn. ’t Is bekent dat, Schotlandt eertyds Caledonië wierd genoemt, wegens het groot Caledonisch Woudt, waar van nu niet meer overig is, dan de naam van Schotlandt. Seldenus schryft, dat de Noorder Schotten, Deucaledoners wierden geheeten, ’t welk in hunne taale, zwarte en | |
[pagina 69]
| |
donkere Caledoners beteekent. ’t Is mogelyk, om dat den Oceaan, die Noord-Schotlandt bespoelt, de Deucaledonische Oceaan genoemt word; ’t zy om de geduurige neveling die deeze Zee bedekt, ’t zy om de dikte en zwaarte der lucht, die meest met een donkere nevelachtigheit verzelt gaat. Weshalven Plinius die Mare Pigrum, en Adam van Bremen, Mare Jecoreum en Pulmoneum genoemt hebben: Nademaal deeze Zee zich zeer kort en traaglyk beweegt, zodanig als of ze aamborstig was; en zulks in dien zelfden zin, als Plautus van een slecht Soldaat zeide, dat hy longzuchtige voeten had.
Pedibus Pulmoneis mihi Advenisti.
Arngrimus zou zich wel hebben laaten overreden, dat Yslandt het Aloude Thule was, indien hy zich overtuigt had gevonden, dat zyn Eilandt voor de komst van Ingulfus was bewoont geweest; nademaal de bewyzen bygebragt, hier in genoegzaam voldoen, en hem te meer hebben aangeweezen, dat Yslandt, volgens andere klemgeevende redenen, voor dien tydt was bewoont. Twee Groenlandsche Kronyken zyn ’er in ’t Deensch geschreeven, Ga naar margenoot+ de eene in rym, en d’ander in onrym. De Rym-Kronyk begint met het Iaar 770, wanneer Groenlandt wierd ontdekt; en de Rymlooze Kronyk bericht, dat die geenen, die uit Noorwegen vertrokken, om naar Groenlandt over te steken, over Yslandt hun togt namen; met deeze uitdrukking: dat Yslandt toen wierd bewoont. Waar uit blykt, dat dit Eilandt, in den Iaare 874 niet eerst bevolkt wierd. Hier op zou Arngrimus konnen bybrengen, dat de Deensche Kronyk met zyn Yslandsche Iaarboeken niet overeenkomt, die berichten dat Groenlandt niet dan in den Iaare 982 wierd ontdekt, en in ’t Iaar 986 bewoont. Maar deeze Deensche Kronyk steunt op ’t gezag van Ansgarius, een groot Prelaat van Fransen Landaart, die alle de Noorder Gewesten voor hun eersten Apostel erkennen. Keizer Lodewyk de zachtmoedige, maakte hem Aartsbisschop van Hamburg, en liet het bestier van zyn Aartsbisdom, van de Elve tot in de Yszee, door alle Noordere Gewesten uitstrekken. De opene Brieven van ’s Keizers wegen, die Hamburg tot een Bisdom verheften, en Ansgarius Bisschop van die Stadt maakten, zyn in ’t Iaar 834 geteekent; zy wierden in ’t volgende Iaar door Paus Gregorius den IV. bekrachtigt. Pontanus geeft omstandig bericht van deeze oorspronkelyke Brieven en ’s Pausen Bulle, in ’t vierde Boek van zyne Deensche Historie in den Iaare 834, zeggende: dat de deure des Euangeliums geopent wordende, Jesus Christus in Yslandt en Groenlandt verkondigt wierd. | |
[pagina 70]
| |
Twee zaken worden hier nu beweezen: Ga naar margenoot+ de eene, dat Yslandt bewoont is, en reeds de Christelyke Godtsdienst voor den Iaare 834 heeft aangenomen, veertig Iaaren, voor ’t Iaar 874, toen ’er Ingulfus aanquam; de andere, dat Groenlandt is bewoont, en ’t Christendom voor ’t zelve Iaar 834 heeft omhelst. Dit bericht insgelyks de Deensche Kronyk, die de ontdekking van Groenlandt in ’t Iaar 770 stelt. En hier mede zullen we ons wegens de Oudheit van Yslandt vergenoegen. |
|