| |
| |
| |
IX
De oudste herinnering die Christiaan aan dieren had, was die aan de goudvissen, die in de kom op zijn schoot zwommen. Hij zat in de schemerige laadruimte van een bestelwagen, op zijn hurken tegen de zijkant. Angstvallig klemde hij de kom in zijn armen, want de auto was verder niet geladen en de besturder meende dat er daarom geen reden bestond om voorzichtig te rijden. Af en toe spatte een aantal druppels, soms een kleine golf water over zijn broek. Hij kon in die herinnering niet ouder zijn dan vijf en het betrof een verhuizing. Verder wist hij niets: model noch grootte van de wagen of wie de bestuurder was, het was zelfs niet zeker dat hij ooit een verhuizing had meegemaakt.
Zijn gevoelens voor goudvissen stonden hem duidelijk voor de geest. Goudvissen waren dingen, net zoals spijkers en schroefjes. Men kon ze ook met een schroevedraaier behandelen, door het visje op de aanrecht te leggen en de schroevedraaier tussen de kieuwen te duwen, zodat het bekje ging kieren. Daarna gaf men een klap op de hand die de schroevedraaier omklemde. Dat veroorzaakte een pieperige fluittoon, de bek schoot ver open en de goudvis ging dood. Ten slotte moest men hem weggooien.
Er waren altijd veel dieren in huis geweest, die een redelijke behandeling en goed te vreten kregen, tot het hun beurt was om te sterven. Van tijd tot tijd werd een lid van de levende have uitgekozen om het leven te verliezen. Hoe al die dieren precies in huis kwamen wist Christiaan niet. Zijn vader bracht ze mee, kocht ze bij boeren of in de winkels of op de markt in Middelburg. De manier waarop ze kwamen was ook veel minder belangwekkend dan de
| |
| |
manier van verscheiden: bebloed, onthoofd, met gebroken ledematen.
Toch beleefde hij niet altijd plezier van dode beesten. De verpletterde lijkjes in het gevallen vogelnestje voor de slagerij in de Badhuisstraat, hadden hem onverschillig gelaten. Daarnaast was er de kat, die hij had zien doodrijden. Hij zat op de stoeprand te wachten tot er iets gebeuren zou, keek plotseling op en zag een kat oversteken. Het dier huppelde op zijn gemak naar de overkant, naar het plantsoentje en in een flits schoot het door hem heen: Als er nou een auto komt! Op hetzelfde moment reed de auto langs hem heen. Hij hoorde een doffe bons en toen rolde de kat als een grote bal een eindje achter de wagen aan. Het beestje bleef met het achtereind omhoog liggen en na een moment van doodse stilte, begon de staart te draaien als de propeller van een vliegtuig. Daarna draaide de staart net zo hard weer terug. Toen lag het lijkje stil. Christiaan voelde zich misselijk worden. Diep blozend keek hij om zich heen of iemand gezien had waarvan hij getuige was geweest. Het zinloze van deze dood maakte diepe indruk op hem.
In grote moeilijkheden raakte hij eens met Kerstmis, toen ze konijn aten. Aan de poten herkende hij de dierlijke herkomst van het vlees. Zo'n klein wollig diertje had zijn vader wel eens met een hamer de hersens ingeslagen. Dat was een offer, een rituele moord. De zakelijkheid van de opeenvolgende handelingen: slachten, villen, braden en verorberen stuitte hem tegen de borst.
Pas toen hij veel ouder was, speet het hem dat hij vogels niet had meegenomen om ze thuis met een mesje uit elkaar te halen, dat hij de katteresten niet bekeken had en dat hij het vlees had laten staan, ondanks de woede en bestraffing van zijn vader.
Zijn zuster Petra beschouwde Christiaan ook min of
| |
| |
meer als een dier. Ze was van het soort van zijn moeder, die op sommige ochtenden een blauw oog of krabben in haar gezicht had. Zijn zuster verscheen in een van de oorlogsjaren ook met zo'n gehavend gelaat.
Slechts zijn vader en sommige andere mannen beschouwde hij nooit als dingen. Met hen voelde hij zich verbonden en ze betekenden een vanzelfsprekend leven.
Het was lang voor de oorlog dat ze in één bed moesten slapen als er gasten, meestal familieleden, bleven overnachten. Dat was eigenlijk niet onaangenaam: Petra ging met de rug naar hem toeliggen en trok haar pyjamajasje omhoog, zodat hij de blote rug kon strelen. Er bestonden verschillende methoden: autorijden, dat hij met twee vingers deed (kriskras), gewoon krabbelen waar ze jeuk had, (meestal onder de schouderbladen) of het maken van een tekening (huis, boom, hond), waarbij ze moest raden wat hij uitbeeldde, welk onderdeel ze meestal ongeïnteresseerd en plichtmatig afwerkte. Hij kweet zich voorbeeldig van zijn taak, met de bescheiden beloning in het vooruitzicht, die hij ontving als ze voor korte tijd de rollen omdraaiden.
Op de lagere school bleven de resultaten beneden zijn mogelijkheden. Hij was niet dom, maar het leek wel alsof hij bang was om succes te hebben. Hij ging op dezelfde school als zijn zuster, maar hij mocht nooit met haar meelopen, zodat hij gedoemd was tot het vergezellen van een ruwe jongen uit de armoedige straten achter hun woning. Die jongen liet hem soms zijn ding zien en dat vond hij een vies gezicht en het stonk ook.
Eens vertelde hij daarvan aan Petra, die hem minachtend antwoordde dat zij het ding van die jongen ook wel eens gezien had. Hij ging altijd tegen het kolenhok achter de school plassen en dan mochten de meisjes kijken.
‘Hij heeft een veel groter ding dan jij!’ stelde Petra vernietigend vast.
| |
| |
‘Nietes,’ mompelde Christiaan zonder overtuiging. Hij voelde dat zij hem de baas was en het verwarde hem want hij wist niet waarom.
‘Wel waar,’ hoonde zijn zuster, ‘ik heb jou ook wel eens zien plassen.’
‘Niet waar,’ verweerde Christiaan zich wezenloos.
‘Hij heeft het grootste ding van de hele school,’ ging ze onverschillig verder. Christiaan was blij dat hij niet op die opmerking hoefde te reageren. ‘Weet je hoe dat heet?’ vroeg ze even later.
‘Wat?’ lispelde hij angstig.
‘Dat ding natuurlijk!’
Tot zijn opluchting ontdekte Christiaan dat Petra nu iets kwijt wilde. Dat was altijd goed, want dan had ze hem nodig en dan was ze betrekkelijk vriendelijk. Toen hij niets zei, sprak Petra een schuttingwoord uit, dat hij al lang kende.
‘Ooh,’ liet hij zich teleurgesteld ontglippen.
‘Jij wist het trouwens niet eens,’ was de vinnige reactie van zijn zuster.
‘Wel waar,’ zei hij beteuterd.
Ze lagen samen in bed, omdat de moeder en twee zusters van zijn moeder op bezoek waren. Het was donker en ze konden elkaar nauwelijks zien. Christiaan voelde zich ongelukkig en bood uit zich zelf aan haar op de rug te krabbelen (wanneer ze er om gevraagd had had hij waarschijnlijk geweigerd). Hij hoorde aan het kraken van het laken en voelde aan de lichte trilling van het bed, dat ze ‘ja’ knikte. Toen kwam ze overeind en trok haar pyjamajasje helemaal uit, wat hij verwonderd, maar zonder vragen accepteerde.
In tegenstelling tot gewoonlijk ging ze op haar rug liggen. ‘Je mag wel aan de voorkant krabbelen,’ fluisterde ze op een toon, alsof ze hem een gunst verleende. Ze zocht
| |
| |
onder de dekens zijn hand en bracht die waar ze hem hebben wilde; eerst bij de zwevende ribben, maar toen zijn hand daar werkeloos bleef liggen voerde ze hem onverbiddelijk naar de tepels (knoopjes in hun taal), waar omheen lichte zwellingen zich verhieven. Christiaans adem stokte: het was alsof hij zijn vingers in de modder stak, maar dan nog veel erger. Zonder een moment te verliezen, wikkelde zich een innerlijke veldslag af tussen weerzin en wellust (het was zacht, mysterieus), zodat hij in staat was zich los te rukken alsof hij niet had geaarzeld. Hijgend klom hij over haar heen het bed uit. ‘Viezerd,’ gromde hij.
Uit protest ging hij zo ver mogelijk bij haar vandaan in de kamer op de grond zitten. Aan het geruis hoorde hij dat ze haar pyjamajasje weer aan deed en dat zag hij bevestigd door een duister schimmenspel. Petra trachtte hem weer in bed te krijgen door hem overredend toe te spreken over de koude en het gevaar voor longontstekingen, ook als je dacht dat je het helemaal niet koud had. Ten slotte liet ze zich kennen: ‘Kom, als mamma of pappa je zo vindt, krijgen we klappen.’
‘Kan me niet schelen,’ zei Christiaan. Toen kwam ze op haar blote voeten naar hem toe. Ze legde haar hand in zijn hals, die hij vergeefs tot de aftocht trachtte te dwingen door het schudden van zijn hoofd. Fluisterend beloofde ze hem te krabbelen als hij weer in bed kwam. ‘Dat hoeft niet,’ zei hij mannelijk. Hij stond op en schoof onder de dekens. Petra volgde hem en drukte onmiddellijk haar ijzige voetjes tegen zijn benen.
Ze zocht zelf de weg onder zijn jasje en vroeg, traag haar vingers bewegend, terwijl Christiaan zich te kort gedaan voelde omdat ze zich lang niet zo vurig aan haar taak wijdde als hij. ‘Vond je het niet lekker net?’ Hij begreep onmiddellijk waar ze op doelde en hij betreurde zijn besluit zich weer bij haar te voegen. Hij wilde er helemaal
| |
| |
niet over praten, niet aan denken zelfs, aan de warme, sappige uitwassen.
‘Wat bedoel je daarmee,’ vroeg hij hees.
‘Of je het naar vond wat net gebeurde. Dat heb ik onder mijn bloes. Weet je dat jongens altijd bij meisjes in de bloes willen kijken?’
‘Het was eng,’ zei hij.
‘Jongens willen ook altijd bij meisjes de rokken optillen,’ vervolgde ze als of er geen woord over zijn lippen was gekomen. ‘Wil jij dat nooit? Jij hebt nog nooit een meisje gezien onder de rok.’ Dat moest Christiaan bij zichzelf erkennen. Het droombeeld dat hij eens gehad had en dat hem sindsdien dikwijls voor ogen stond, kwam ook nu in hem op: een bloot meisje, midden op straat, dat trots naar haar buik wees, waar een enorm lid schuin omhoog stond. Het was een lid als een knots met groteske ontstekingen aan het uiteinde. Het leek een aardig meisje en ze leek ouder dan zij (zijn vriend en hij die van het schouwspel genoten), maar ze had niet zulke dingen als Petra.
‘Je mag van meisjes ook de rokken niet optillen,’ zei zijn zuster, ‘je moet me beloven dat je het bij mij nooit zult doen. Het is gemeen en vies. Zul je onthouden wat je me beloofd hebt? En als je wilt mag je wel aan die dingen in mijn bloes zitten.’
‘Tieten,’ stootte Christiaan ruw uit.
‘Wil je ze pakken? 't Mag wel hoor!’ bood Petra gretig aan ‘Je moet er trouwens in knijpen, niet te hard, dan is het lekker. Je mag het wel doen. Je bent mijn broertje, dus mag je het wel doen.’
Christiaan verbaasde zich over haar broederlijke bui, maar was ten slotte bereid aan het verzoek te voldoen omdat hij bang voor haar was, omdat hij het gevoel kreeg dat ze hem verraden kon. Hij strekte zijn hand uit. Een plotselinge ingeving deed zijn vuist zo stevig mogelijk samen- | |
| |
knijpen. Petra veerde op en slaakte een kreet. Christiaan begon te huilen van schrik.
‘Stommerd,’ schold Petra gedempt. Het geluid van voetstappen op de trap bracht het onheil nader. Petra zat kaarsrecht op het kussen. Wanhopig rukte Christiaan aan haar kleding om haar onder de dekens te krijgen.
De deur werd opengeworpen en het licht flitste aan. De vader stond met een paar passen midden in de kamer. Hij droeg een donker kostuum, dat stoffig glansde in het licht. Op het verblindende overhemd zat een vrijgezellenstrikje. Christiaan wist niet beter te doen dan flink door te huilen en snikkend te vertellen dat Petra hem telkens wakker maakte om hem te pesten, voordat het meisje de kans kreeg haar mond te openen.
Petra zat op het kussen met verwarde haren, met een half afgerukt pyjamajasje en met een hand voor de ogen tegen het schijnsel van de lamp. Haar vader greep bruusk de arm die omhoog stak en rukte haar uit bed. Hij gaf haar geen kans om op de been te komen en sleurde haar achter zich aan. ‘Pappa, pappa,’ riep ze, smekend, angstig.
Sedert dat voorval sliepen ze niet meer bij elkaar. Het was de inleiding van een jarenlange periode van verwijdering. Christiaan ontdekte een middel om haar van zich af te houden, door zodra ze hem een strobreed in de weg legde, te gaan huilen, niet te hard, maar zo dat zijn vader op een zeker ogenblik zijn roodomrande ogen ontdekte en hem om een verklaring van zijn stille gesnotter vroeg. Het was dan voldoende om in de richting van Petra te kijken om haar een genadeloos pak slaag te bezorgen. De moeder stond iets wantrouwiger tegenover zijn ellende (na die nacht had ze hem onder handen genomen, een klikspaan en een jankerd genoemd), maar vocht na enige tijd ook aan zijn zijde. Zodoende was hij in staat Petra op een afstand te houden.
| |
| |
Dit waren droge herinneringen voor Christiaan. Hij kon zich nauwelijks in de situaties inleven en liet zich rustig meevoeren naar het oorlogsjaar dat Petra het gezin in opspraak bracht door zich met een Duitse officier af te geven, die verdween nadat hij voor de verhouding met het jeugdige meisje (17) ter verantwoording was geroepen. Zijn plaats werd ingenomen door vele anderen. Al haar minnaars droegen een uniform en waren Duitsers of streden aan de verkeerde zijde.
In die tijd trok Christiaan zich zoveel mogelijk terug op zijn kamer, om de buien van zijn vader te ontlopen, die naar willekeur schreeuwde en trapte, naar Petra echter nog het minst. De onverzettelijkheid, de trots waarmee zijn zuster tegenover zijn vader stond, boezemde Christiaan zo mogelijk nog meer angst in dan de razernij van de man zelf. Niets was meer zeker en nergens kon hij terecht. Zijn moeder huilde, Petra ging haar gang, de vader tierde en sloeg iedereen behalve Petra, Roelof en Johanna waren bleek en hun vingers beefden. Het was alsof het bewoners van een andere planeet betrof: ze waren Christiaan vreemd en hij vertoonde zich zo weinig mogelijk. Christiaan besloot niet meer te eten en hoewel hij enkele keren bijna een flauwte kreeg van de honger, merkte niemand iets. Daarna stelde hij alles in het werk om zijn vader te bereiken. Hij sloeg katten, konijnen, honden en ganzen dood, slachtte ze met kostbaar zilver tafelbestek, maar zag geen kans de aandacht te trekken: zijn moeder ontnam hem eenmaal mistroostig een zilveren mes en nooit had hij méér het gevoel dat hij mist was. Ten einde raad nam hij vier konijnen bij de achterpoten en sloeg ze verbeten achter het huis de hersens in door ze als een keukenmatje tegen een muur te slaan, met geen ander resultaat dan een ontzettend pak rammel (gescheurde lip en gescheurd oor, bloedend oog) van zijn vader, dat hem deed kermen als een wilde. Toen
| |
| |
hij tot bedaren kwam, begreep hij dat hij net zo goed had kunnen trachten een gesprek met zijn vader te voeren, terwijl ze ieder aan een kant van de Schelde stonden, de één in Vlissingen, de ander in Breskens met de eindeloze, weerzinwekkende rivier ertussen.
Plotseling was Petra weg. Dat was misschien al een paar dagen zo voordat hij het merkte en het duurde nog weken voor hij begreep dat ze in de Grindakker was die hij zich herinnerde van de zomervakanties. Ze werd beurtelings bewaakt door de moeder, de vader, en Roelof en Johanna. Het speet hem niet dat ze verdwenen was hoewel in zijn positie niets veranderde; de sfeer in het huis bleef dezelfde: Christiaan bestond nauwelijks, moest zich schuil houden. Hij sneed zijn eigen brood, gebruikte geen boter en at zo vlug mogelijk, monden vol brood wegspoelend met water.
Hij was zo onderhand zelf een ding geworden. Een ding om tegen te praten een ding om te laten bewegen. Ze namen hem mee naar Arnhem. Zij zaten in een wagon met houten banken, die achter de stoomlocomotief aan schokte. Onderweg zag hij vlakbij elkaar twee platgebrande boerderijen. Achter de geblakerde stal zat een gehelmde soldaat ingespannen langs het karrespoor te kijken, aan het einde waarvan een vrouwelijke fietser naderde, staande op de trappers om door de modder vooruit te komen. De soldaat had een geweer tussen zijn knieën.
Christiaan wist niet hoe lang hij op de Grindakker moest blijven maar wel dat hij niets te zeggen had. Hij verzette zich dan ook niet tegen Petra, die de gewoonte aannam stilletjes naar zijn kamer te komen als iedereen sliep. Ze was een heet beest geworden, met hangende borsten en keiharde tepels, schaamhaar aan de buik, en benen die zich doorlopend om de zijne vlochten, waarvoor hij doorlopend op zijn hoede moest zijn. Zijn vernedering werd
| |
| |
steeds completer: schaamteloos en soms op pijnlijke wijze greep ze hem in zijn kruis. Ze lachte omdat hij er geen haar had. Zijn ding maakte ze zo stijf, dat hij het gevoel kreeg dat hij uit zijn huid zou barsten, en ze bleef net zolang bezig tot hem een stekende pijn aan het einde van zijn lid trof. ‘Bah, 't is pis,’ fluisterde ze vol afschuw en veegde haar handen op zijn buik droog. Later werd dat gedeelte van de behandeling in ieder geval aangenamer. De vloeistof die hij afscheidde werd romig, zodat Petra ervan dronk. Verder veranderde er niet veel: ze perste een tepel in zijn mond en drukte de borst zo hard tegen zijn gezicht, dat Christiaan zich voorbereidde op een knal. Het was niet voldoende dat hij met zijn vingers in de glijmassa tussen haar benen zat, want ze wilde die opening ook op zijn lippen plaatsen. Het stonk en hij kon dan geen adem halen.
Ten slotte gebeurde het nadat ze zijn lid op de gebruikelijke manier tot paraatheid had gebracht, dat ze er bovenop ging zitten. ‘Ha, wat een klein ding,’ zei ze smalend. Toen liet ze zich naar voren vallen en begon als een razende te raggen op zijn buik. Enige tijd later bleef ze krachteloos liggen, hijgend.
‘'t Is vies,’ zei Christiaan.
‘Waarom?’ vroeg ze naar lucht happend, ‘als pappa en mamma het niet hadden gedaan waren wij er nooit geweest. Je vader vindt het trouwens helemaal niet vies, die dikke vetzak. Morgen zijn ze weer hier. Morgen komen ze weer. Dan komt hij weer bij me. Begrijp je dat? Dan ga ik net zo met pappa doen als met jou. Die vetzak is te dik om het zelf te doen, en jij bent te stom, wat dat betreft verandert er niet zo veel. Weet je wat die vethond voor 'n buik heeft? Zo'n buik, net een berg. En hij heeft een wrat op zijn grote teen.’
Christiaan lag die nacht doodstil in het donker te staren. Zijn zuster was gevaarlijk. Ze besmeurde zijn vader
| |
| |
als ze bovenop hem lag en zou ongetwijfeld hem besmeuren als ze op de puntbuik van de vader zat. Hij dacht dat hij alles begreep toen hij in zijn vader hetzelfde slachtoffer ontdekte als in zich zelf. Zijn lieve vader, die met zulke trefzekere bewegingen een muis kon opensnijden! Petra moest een gruwel zijn om hem te tiranniseren. Het was ontzettend, maar beide mannen moesten de waarheid onder ogen zien: ze werden beheerst door een monster.
Hij wachtte tot de volgende ochtend, tot Petra rechtstreeks uit bed het bad in ging. Hij kleedde zich aan en liep naar de garage, waar hij een hamer vond, alsof die er voor was klaargelegd. Hij voelde zich helemaal niet zenuwachtig. Rustig en vrij hard klopte hij op de deur van de badkamer.
‘Wie daar?’ riep Petra. Het geplas droop uit en verstomde. ‘Wat is er?’ riep Petra.
‘Doe open!’ vorderde Christiaan. Ze lachte en het geplas klonk op in volle sterkte. Daarna weer het uitdruipen en verstommen, een zachte bons op de vloer, nog zo'n bons, dan naderende voetjes, die aan het zeil kleefden door de vochtigheid. Toen trok ze de deur wijd open en daar stond ze, met een brede, harde glimlach en een glimmend naakt lijf. Ze zag de hamer meteen. Hij deed geen moeite hem achter zijn rug te verbergen. Ze sperde haar ogen open. Christiaan maakte aanstalten zich in beweging te zetten. Petra slaakte haar laatste kreet: zich omdraaiend wilde ze naar het andere eind van de badkamer vluchten, waar ze trouwens ook niet veilig zou zijn geweest. Door de wilde beweging gleed ze uit en haar hoofd dreunde tegen de badkuip, voordat ze languit op de grond zakte. In een sprong was hij bij haar, om een regen van hamerslagen op haar hoofd, later ook op haar borsten en vooral op de buik te laten neerkomen.
| |
| |
Alleen het moment waarop hij het lichaam vernielde, boezemde Christiaan later nog belang in, dat was een opwindend beeld. Verder was het een keten van taferelen zonder gevoelswaarde. Taferelen die er gewoon waren, als asbakken en vuilnisemmers. Wat Christiaan vooral trof, toen deze taferelen aan hem voorbij gingen op de eerste dag van Richards en Elise's gevangenschap, was de logica, de onafwendbare logica. Doordat híj het gedaan had was het logisch geworden.
|
|