| |
| |
| |
X
Christiaan dacht aan de tevredenheid, waarmee hij nadat zijn zuster om het leven was gebracht, de komst van zijn ouders verbeidde en hij glimlachte vertederd. Hij herinnerde zich dat Roelof naar het station was om ze af te halen en dat Johanna hem vergezelde, omdat ze iets uit de stad nodig had. Ze waren met het oog op de boodschappen die gedaan moesten worden, vroeg vertrokken en zodoende duurde het een hele tijd voor hij hoorde dat mensen het huis betraden. Al die tijd zat hij op de rand van de badkuip voor zich uit te staren. Zijn handen, gezicht en kleren zaten onder het bloed. Hij was blij met wat hij gedaan had. Hij wist dat het goed was, ook voor zijn vader, hoewel hij geenszins een beloning verwachtte.
Toen de stem van zijn moeder tot hem doordrong, ging hij naar beneden. Het verbaasde hem dat hij de aandacht van zijn ouders trok, zodra hij bovenaan de trap verscheen. Zijn moeder sloeg de behandschoende hand voor de mond en vroeg stamelend wat er gebeurd was.
‘Petra,’ zei hij, met een gevoel van triomf omdat hij vanaf de trap op hen kon neerzien. Langzaam kwam hij enkele treden omlaag. Toen hij op ongeveer de helft van de trap was, bleef hij stil staan. ‘Ze is dood,’ zei hij.
Zijn vader vloekte binnensmonds, kalm, alsof hij die ontwikkeling had voorzien en zich bij de onvermijdelijkheid neerlegde. ‘Hou jij Roelof en Johanna in de keuken bezig,’ beval hij zijn vrouw, die wezenloos knikte. Daarna beklom hij resoluut de trap, met drie treden tegelijk. Hij scheen Christiaan, die hem volgde, vergeten te zijn en betrad de badkamer. Onbewogen nam hij de situatie op. Het verminkte lijk bekeek hij langdurig, om zich geen bijzonderheden te laten ontgaan. Ten slotte besloot hij de bad- | |
| |
kamer af te sluiten. Toen had hij het lijk met nog geen vinger beroerd.
Christiaan moest zich omkleden en werd zorgvuldig gewassen. 's Avonds stuurde men Roelof en Johanna naar Vlissingen terug. Ze waren nauwelijks de deur uit of vader trok zijn colbertje uit, rolde de mouwen van zijn overhemd op, nam het vleesmes en ging Petra in de badkamer ontleden, waarbij Christiaan geboeid toekeek. De volgende dag begon de verbranding.
Diep in gedachten verzonken, met niets-ziende, uitpuilende ogen, strekte Christiaan zijn hand uit naar de kaas, die in een papiertje op de beschimmelde aardappeltas lag. Hij had al dagenlang last van pijnlijk tandvlees en opgezette voeten.
‘Geef ons ook eens wat schooier,’ riep Richard met een schorre stem. Geschrokken, terug in de werkelijkheid, trok Christiaan zijn hand terug. Hij was bang voor die Richard die hem geen moment met rust liet. Telkens weer was er die schorre stem, waaruit een enorme verachting sprak, die door de felle blik in de ogen bevestigd werd.
Overigens was de verwijdering tussen neef en nicht, die Christiaan niet had kunnen bewerkstelligen inmiddels tot stand gebracht door de natuur zelf. Aan het begin van de ochtend waren ze nog dikke vriendjes geweest. Hij bemoedigde haar, hoewel ze zich nu behoorlijk onder controle had. Van tijd tot tijd keek ze op zijn horloge om te vertellen hoe laat het was. Maar het moment dat de lichamelijke behoeften hun rechten eisten, was onvermijdelijk naderbij gekomen. Fluisterend had Elise hem bekend dat ze moest plassen.
‘Hee rare,’ riep Richard, ‘we moeten piesen. Je moet ons maar eens laten gaan. Dat spelletje van jou begint ons te vervelen, dat saaie puber-gedoe.’
| |
| |
‘Kan hij geen antwoord geven?’ vroeg Elise luid, toen het uitbleef.
Ze bedoelde het meer een uitdaging voor Christiaan dan als een vraag aan Richard, die gespannen het resultaat gadesloeg: een schichtige blik van de ontvoerder op het meisje, het aarzelend bewegen van de lippen, omdat hij iets wilde zeggen en er op het laatste moment de moed niet voor kon vinden.
‘Laat hem toch verrekken, dat stuk ongeluk. Laat het maar lopen!’ had hij Elise aangeraden, die verlegen te kennen gaf het dan maar te zullen ophouden. Niet lang daarna kon ze niet meer. Zo voorzichtig mogelijk schoof ze van Christiaan weg en toen ze de afstand voldoende achtte concentreerde ze zich op haar plassertje, er voor wakend dat haar bij de ontsluiting geen zucht van opluchting ontsnapte. Het was een vreemde gewaarwording: eerst het zalige geluk van de wijkende spanning in de blaas, de overgang met het warm worden van het broekje, daarna de afschuw voor de natte benen, waaraan niets te verhelpen was; de geringste beweging herinnerde haar aan het vocht dat ze had laten lopen.
Richard had wel in de gaten wat er gebeurde, maar zweeg en hield zich van de domme, niet uit kiene overwegingen, maar omdat hij zich zelf ook moest ontlasten en dat evenmin graag onder haar ogen deed. Hij wendde zich af, zodat ze de kringen niet kon zien, die in zijn broek schoten. Zo delfde hun verontwaardiging over de mensonterende behandeling het onderspit tegen de zorg te voorkomen dat de ander van de intieme vernedering getuige was. Daarna kwamen ze niet meer dicht bij elkaar, omdat de stank hen zou verplichten de waarheid, openlijk te erkennen.
Elise had trouwens de eerste schok verwerkt en zag de situatie nu niet meer zo somber in. Richard had haar er- | |
| |
van overtuigd dat Christiaan ontzien, of tenminste met tact en overleg behandeld moest worden. Hij had daarvoor verstandelijke argumenten aangevoerd. Ze deelde zijn standpunt uit gevoelsoverwegingen: ze wilde Christiaan negeren om niet aan hem te hoeven denken, om hem te kunnen vergeten en niet met de waanzinnige toestand waarin ze verkeerde, geconfronteerd te worden. Het was ongetwijfeld beter om de zaken te aanvaarden zoals ze waren. Ze wilde zich niet kwellen met zorgen. Het was nu in de eerste plaats belangrijk de realiteit te omzeilen, de honger en de pis geen aandacht te schenken. Zo kwam bij haar op de eerste plaats het afweermiddel dat het maar een droom was, daarachter stond het vertrouwen in Richard die wel voor een oplossing zou zorgen en ver, bijna onbereikbaar ver lag de angst om vermoord te worden, de hongerdood te sterven door toedoen van een halve idioot.
Ze mijmerde urenlang over Amsterdam en over het bedrijfje waar ze nog twee-en-een-halve-week werken moest en men haar mogelijk de volgende dag zou missen, niet omdat ze ontvoerd was, maar om vage, in ieder geval niet angstaanjagende, redenen. Ze trachtte zich die vage redenen concreet voor de geest te halen en ze fantaseerde over vertraagde treinen. Het was een eenvoudige opzet: de treinen konden niet rijden omdat de wissels waren vastgevroren. De metalen stem van de stationsomroeper verkondigde in de wachtkamer, waar verkleumde reizigers samendromden, dat het onmogelijk was Amsterdam die avond nog met de trein te bereiken. Ze keek Richard aan, die zijn arm om haar heen geslagen had. Hij lachte en zei laconiek dat ze dan maar naar zijn kamer moesten gaan. Zijn houding, zijn voorstel verzoende haar geheel met het lot. Ze schrok. Meneer Wilson zou het smoesje nooit geloven, want het was voorjaar en het had al een maand niet meer gevroren. Dat een spoorwegongeluk de lijn geblok- | |
| |
keerd had zou hij evenmin aanvaarden, omdat hij in dat geval wel van het ongeluk gehoord zou hebben (radionieuwsdienst) en bovendien omdat het in dergelijke gevallen de gewoonte is bussen voor het vervoer van de reizigers in te zetten.
Ten einde raad besloot ze maar af te zien van een wettige verhindering. Er konden zich ook gevallen voordoen, waarin meneer Wilson haar verzuim niet zou billijken, maar die voor haar zelf wel aanvaardbaar waren. Ze kon bij voorbeeld verliefd worden, in een onstuimige liefde ontsteken, die geen uitstel gedoogde. Die mogelijkheid was niet geheel denkbeeldig. Het kon zo gaan, dat ze in de trein een knappe, op het oog sympathieke jongeman zag, die zijn jas aan het haakje hing en een boek uit zijn tas nam. Naast hem zat niemand en de plaatsen tegenover hem waren ook nog vrij. Haar besluit was snel genomen: het was natuurlijk niet erg elegant om als meisje tegenover een jongen te gaan zitten, van wie redelijker wijs een flirterig optreden verwacht kon worden, maar als ze haar toevlucht ergens anders zocht, liep ze het risico dat ze werd ingesloten door een aantal dienstplichtige soldaten, wier grapjes en verhalen zij verafschuwde.
‘Is deze plaats nog vrij?’ vroeg ze dus aan de jongen, die juist zijn tas in het bagagerek zette. Hij reageerde niet met een lomp geknik, of met een grommend ‘jawel,’ maar draaide zich naar haar toe met een vrolijke glimlach en een luchtig, maar niet onverschillig ‘Natuurlijk’. Zijn ogen waren recht op de hare gericht en in die ogen dansten nog juist niet beledigende lichtjes, zo van ‘kom maar gauw, ik zie ook graag een leuke meid’. Hij was erg grappig. Zodra ze tegenover elkaar zaten begon hij belangstellend haar benen te bekijken. Ze trok de rok zedig naar de knie. Hij had plezier om het nietszeggende gebaar en liet dat duidelijk merken.
| |
| |
Ze stak een sigaret op, miste de asbakjes en ontdekte dat de coupé niet roken was. Blozend doofde ze het vuur onder haar schoen. Ze prutste de sigaret weer in het doosje en voelde zich ontzettend belachelijk omdat hij door haar onhandigheid op verschillende plaatsen brak. ‘Ja, het is hier niet roken,’ zei de jongen. ‘Anders had ik er ook al lang een opgestoken.’
‘Jammer,’ vond Elise.
‘Wat zeg je?’ Hij kwam naar voren om haar beter te kunnen verstaan. Het trof haar dat hij haar tutoyeerde.
‘Jammer,’ herhaalde ze krachtig.
‘Rook je veel?’ Zo begon een gesprek dat met ontzettende excessen in bed eindigde. Hij was student en ze hadden aan de nacht niet voldoende. Tot diep in de ochtend gingen ze door. Keer op keer nam hij haar. Ze schrijnde van binnen en was verder gevoelloos. Met een werktuigelijk behagen onderwierp ze zich. Ze was vreselijk moe maar bevredigd en vroeg niet naar de toekomst, die niet ter zake scheen.
Opeens drong zich de overeenkomst aan haar op, tussen het krioelen in bed met de student, en dat met de vertegenwoordiger die haar had ingewijd. Ze schudde het hoofd om het beeld te verdrijven maar het mocht niet baten. De fantasie over de jongen uit de trein stierf een smadelijke dood. Niets kon de vernedering ongedaan maken. Ze huiverde en wenste dat ze niet bestond. Alleen haar neef Richard was als geliefde aanvaardbaar: soms hard, maar altijd eerlijk en loyaal. Ze wist dat hij van haar hield en ze wist eveneens dat zij van hem hield. Ze was niet voor niets naar Arnhem gekomen.
Door ziekte kon ze gedwongen zijn bij hem te blijven. Ze leefde zich helemaal in. Hij voelde haar pols en ze ontwaarde dat hij vochtige ogen had, zo greep haar lijden hem aan. Een prettige warmte doorvloeide haar en nu
| |
| |
werden haar eigen ogen vochtig van het tedere geluk.
‘Geef ons ook eens wat schooier!’ riep Richard. Hij ergerde haar. Hij had zelf gezegd dat ze Christiaan voorzichtig moesten behandelen en nu greep hij iedere gelegenheid aan om iets hatelijks te zeggen. Hij verstoorde haar dromen en bracht haar terug in de bedreiging van het waken. Als ze over hem peinsde was hij een fijne jongen, echt iemand om smoorverliefd op te zijn, maar zijn huidige gedrag dreigde die voorstelling te vernietigen. Hij leek wel brutaal, aanmatigend en eigengereid. Het deed bepaald lomp aan, dat hij zich onder deze omstandigheden zo weinig aan haar gelegen liet liggen. Hij kon Christiaan toch ter wille van haar rust ontzien?
Christiaan zei tegen Richard dat hij geen eten kreeg. Hij beschouwde Richard nu als dé gevangene. Elise was alleen belangrijk in zoverre ze een vrouw was, met Richard vielen er zaken te regelen. Richard was een echte vijand. Hij haatte Richard, omdat die zijn bek niet kon houden, omdat die hem dreigde te overvleugelen. Donders goed begreep hij dat de ander vocht voor zijn vrijheid en nergens anders voor. Het was puur eigenbelang dat hem in staat stelde zo zelfbewust op te treden. Nee, zijn eigen drijfveren stonden op een veel hoger peil.
Eigenlijk voelde Christiaan zich vredig. Het gedrag van Richard stoorde hem, maar hij was er nog niet goed bij met zijn gedachten. Die grasduinden in het verleden. De ontdekking dat de moord op zijn zuster en de moord op Bukjes, logische consequenties van zijn bestaan waren, betekende een enorme opluchting voor hem. Het was zo geruststellend dat alles wat hij deed vanzelfsprekend was. Wat wilde hij nog meer? Weg met dat krankzinnige zoeken naar de betekenis, naar God. God was de dingen, de gebeurtenissen zelf. God zat niet in het leven, niet boven het leven, onder, achter, voor het leven, God wás het le- | |
| |
ven. Het was zo simpel: Er werden helemaal geen eisen aan hem gesteld. Hij hoefde alleen maar te bestaan dan was hij al goddelijk genoeg.
Dat nam echter niet weg dat hij voor Richard op zijn hoede moest zijn. Hij diende ervoor te waken dat hij zich niet door zijn opgewektheid liet meeslepen en het tweetal bevrijdde. Misschien was dit juist het wapen van de gevangenen. Zij bespeelden zijn gevoelens als een muziekinstrument. Ze maakten hem naar believen belachelijk en gelukkig. Hij kon niet goed overzien in hoeverre hij onder hun invloed stond. Er was slechts één houvast: zolang ze geboeid bleven, gebeurde er niets dat onherroepelijk was.
Richard haatte Christiaan met alles wat hij aan haat kon opleveren. Hij begreep dat hij zich geen twijfel kon veroorloven. Iedere aarzeling of Christiaan niet een arme drommel was die zijn medegevoel verdiende, kon funest zijn. Hij kende nu slechts één belang, zijn eigen belang, dat toevallig samenviel met dat van Elise, waarvoor hij overigens ook geen greintje sympathie kon opbrengen. Alle niet ter zake doende overwegingen waren een stapje in de richting van de dood. Zijn haat maakte dat hij zich voelde als een brok staal, een onbuigzaam, bijna onvernietigbaar stuk staal.
Het was nog lang geen tien uur toen hij tot het inzicht kwam dat ze zich op dat tijdstip niet in vrijheid zouden bevinden. Het kwam niet als een verrassing maar het maakte hem verbeten. Hij was vastbesloten te vechten en zich te verdedigen met alle energie en wapens die hij kon opbrengen. Per slot van rekening was die Christiaan ook maar een zak. Met een heerlijke voldoening dacht hij terug aan het incident waarbij hij hem tweemaal tegen de benen had getrapt. Hij zag zijn voeten nog uitschieten. Het resultaat was een jammerende Christiaan die naar zijn hoek struikelde. Gnuivend wenste Richard dat hij zich nog- | |
| |
maals binnen zijn bereik zou wagen. Dan zou hij hem genadeloos aftuigen.
Hij was van mening dat de situatie geen overdenking meer vereiste. Na de eerste schermutselingen waren de rollen wel verdeeld. De zijne berustte op een vastberaden inzet. Christiaan was een dwaas, dat was duidelijk, en hij was nauwelijks gevaarlijk. Hij was gemakkelijk te intimideren en gauw van streek. Het moest een vrij eenvoudige opgave zijn, zijn moreel zodanig te ondermijnen dat hij zich gewonnen gaf. De rechter moest het dan maar verder uitzoeken. Hij zou er geen hapje minder om eten als Christiaan tot een tiental jaren gevangenisstraf veroordeeld werd (een belachelijk zware straf voor het ontvoeren en mishandelen van twee mensen, dat begreep hij ook wel). Wanneer Christiaan dit grapje met anderen (geen kennissen van hem) had uitgehaald, zou Richard hem verdedigd hebben. Nu kon hij zijn bloed wel drinken.
Hij liet zich niet van de wijs brengen door de kleine hapering waarvan hij zich vaag bewust was. Hij kon zich namelijk geen concrete voorstelling meer vormen van het moment van bevrijding. De procedure stond hem helder voor de geest, maar het resultaat hing in de mist. Zuiver gesteld lag het probleem zo: was zijn houding een gevolg van een nuchter berekende kans op een ontsnapping of vond hij in de houding op zichzelf bevrediging, was het nu zijn primaire behoefe om te haten en kwam de afloop van het avontuur op de tweede plaats? Met een dierlijke zekerheid wist hij dat hij moest handelen zoals hij deed.
De honger had niet veel invloed op hem. Hij voelde zijn maag wel, maar dat maakte hem niet bang, terwijl de honger nu juist het enige was, dat zijn nicht van streek bracht. Met het plas-probleem had ze afgerekend door zich ten opzichte van Richard te wapenen met onverschilligheid. Het bezorgde haar zelfs een soort genoegen, als ze de stank
| |
| |
rook die ze verspreidde. Dat was haar wapen tegen zijn rot-opmerkingen. Overigens bestreed ze alleen Richard zoals die zich op het ogenblik ontpopte, de Richard van haar herinnering kreeg ze steeds inniger lief. In de tijd dat ze nog bij hun oma kwamen, had hij zo'n aandoenlijk opgewonden gezichtje wanneer ze voorzichtig over de sex praatten. Ach jee, het was zo'n dotje. Alles wat ze aan liefde, warmte en geborgenheid te bieden had, was de herinnering aan hem toegewijd.
De honger zat haar danig dwars. Na verloop van tijd verstoorde haar knagende maag zeker zo vaak haar rust, als het schorre stemgeluid van Richard. Ze vond het niet zo erg meer dat de vertegenwoordiger haar achter de toonbank van haar maagdelijkheid had ontdaan. Ze liet de hele gang van zaken de revue passeren, zonder dat ze zich akelig voelde worden. Het riep zelfs een zekere wellust in haar wakker. Huiverend van genot stelde ze zich voor hoe ze haar benen zou openen om Richard (die ze automatisch weer als de onschuldige knaap zag) te leren naaien. In mijn vagina kun je zwemmen, dacht ze.
Richard dacht aan Simonet en maakte zich verwijten omdat hij geen bloemen voor haar gekocht had. Dat was toch wel het minste dat hij had kunnen doen om haar te tonen dat hij haar niet vergeten had en om haar te troosten voor het werk dat ze de hele dag had gedaan. Het kwam als een schrijnende onrechtvaardigheid voor, dat zij het meeste werk moest verzetten als bijna iedereen vrij had. Er was geen aanvaardbare verontschuldiging voor zijn nalatigheid. Hij had gewoon niet meer aan de bloemen gedacht!
Elise herschreef in gedachten haar brief aan haar ouders, waarin ze uiteen zette, waarom ze dit week-end niet naar huis kwam. De brief werd woord voor woord dezelfde als die ze in werkelijkheid verzonden had. Het wa- | |
| |
ren belangrijke woorden, woorden met een magische betekenis. Iedere zin stond in het licht van het grote geheim dat ze moest verbergen.
Richard keek voorzichtig over zijn schouder naar Elise. Toen hij zag dat ze met haar rug naar hem toe lag, begon hij haar op zijn gemak te bespieden. Haar gestalte was nietig, wat geaccentueerd werd door de magere handen die uit de boeien staken (hij realiseerde zich dat zijn handen op precies dezelfde manier op de rug bevestigd waren. Hij had al een tijdje niet meer aan zijn handen gedacht). Het modieuze, blauwe manteltje dat ze droeg maakte haar belachelijk. Het was trouwens helemaal een belachelijke toestand, want ook hij droeg een jas. Het gaf altijd een vreemd gevoel, binnenshuis een jas te dragen, maar hier voegde zich daar de zinloosheid nog bij van het dragen van zondagse kleding, ter gelegenheid van een gewelddadige ontvoering.
Doordat hij zich met kleren bezig hield, schoot hem opeens een voor Elise hoogst onflatteuze, herinnering te binnen. Een van haar bekentenissen uit het oma-tijdperk betrof de bed-avonturen in haar meisjestijd. De meest schokkende was wel die, waarin ze verteld had, dat ze op twaalfjarige leeftijd met zich zelf ‘korsetje verkopen’ speelde. Onder de dekens had ze dan een winkeltje in korsetten, die werden verkregen door het gebruiken van één pijpje van een onderbroek. Als klant paste ze de broekjes door beide beentjes in die ene pijp te wringen, terwijl ze als verkoopster de waar aanprees: ‘Dit is een mooie mevrouw, deze zit prachtig strak mevrouw, wilt u die niet proberen mevrouw? Ik zou het maar doen als ik u was.’ Soms, als ze haar dijtjes krachtig samenkneep om een van de korsetjes te kunnen passen, kreeg ze zo'n lekker gevoel tussen de benen.
Destijds, toen de bekentenis gedaan werd, vond Richard
| |
| |
dit al te ver gaan en nu maakte het verhaal haar in zijn ogen helemaal onmogelijk. Werktuigelijk trok hij achter haar rug zijn neus voor haar op.
Ondertussen overwoog Elise wat haar te doen stond voor ze naar Arnhem verhuisde. Ze moest beginnen met haar spullen te sorteren en een schoonmaakje te houden. Op vrijdagavond was mevrouw Pitters altijd weg en dan kon ze naar believen lawaai maken. Ze deed haar oudste rok aan en een truitje dat minder oud, maar zeker zo versleten was. Daarna bond ze een doek om haar hoofd. Ze haalde de oude kranten onder haar bed vandaan en een aantal jampotjes, make-up flesjes, een paar schoenen, alles overdekt met grote stofvlokken. Ze nam de stofzuiger van mevrouw Pitters uit de gangkast en liet de machine loeien, nadat ze kachel, schoorsteen, vensterbanken en boekenplanken, de radio, het schilderij, de plinten en het theekastje, met een doek had afgenomen. Hijgend van inspanning maar tevreden met zich zelf, wreef ze het mondstuk van de stofzuiger stevig over de vloerbedekking en er was geen hoekje zo klein dat ze het vergat. Daarna moest ze de matjes nog uitslaan...
Het borrelen van haar maag riep haar tot de orde. Dat was de zoveelste keer nu al. Het dreef haar tot wanhoop en dat terwijl Christiaan bezig was het brood dat hij die zaterdag uit de bakkerij gehaald had, uit de tas te halen.
Ze richtte zich op en bedacht dat ze hem niet moest tutoyeren als ze hem aansprak. ‘Mag ik ook een hapje van u? Ik voel me niet goed.’
Christiaan wierp schichtig een blik op haar en schudde het hoofd, al voordat ze was uitgesproken. Het bleef een ogenblik stil. Ik had veel meer van haar moeten houden, dacht Richard over Simonet. De stand van zaken in de anatomie schoot hem te binnen en veroorzaakte een kort maar hevig gevoel van benauwdheid. Daarna dacht hij aan
| |
| |
het gevangenisleven van Bert en nam zich voor een aantal vragen te prepareren zodra de broodkwestie met Christiaan was geregeld. De anatomie liet hem geen rust. Vooral voor Simonet wilde hij niet graag doubleren.
Hij registreerde eveneens de hoofdschuddende ontvoerder. ‘Geef dat meisje een stukje brood. Doe niet zo beroerd.’ Zijn inmenging had geen ander resultaat dan dat Christiaan nu tegen beiden het hoofd schudde, in plaats van alleen tegen Elise.
‘U hoeft maar een klein stukje brood te geven. Ik ben misselijk van de honger. We hebben u toch niets gedaan?’
Richard nam zijn nichtje op. Een diepe bleekheid deed haar gezicht aanzienlijk magerder schijnen dan een etmaal tevoren. Ze had blauwe wallen onder de ogen. Hij kon zo gauw niets bedenken om haar zijn minachting te laten blijken. Er waren belangrijker zaken aan de orde. Ze moesten Christiaan bevechten.
‘Geef dat meisje iets te eten,’ zei hij, ‘zie je niet hoe slecht ze er uit ziet?’
Christiaan aarzelde. Hij wist dat meisjes zwakker waren dan mannen. Instinctief voelde hij dat het voordelig kon zijn, haar te ontzien. Het zou haar compromitteren en haast onmerkbaar tegen Richard opzetten.
‘Laat hem maar,’ raadde Richard zijn nicht, ‘hij weet niet wat hij doet. Probeer het nog even uit te houden.’
Elise fronste ongeduldig de wenkbrauwtjes. Het scheelde niet veel of ze had gezegd dat hij zich met zijn eigen zaken moest bemoeien.
‘Jij mag niet tegen haar praten.’ Behoedzaam sprak Christiaan zijn woorden uit.
Elise haakte onmiddellijk op die opmerking in. ‘He toe, Richard, beloof hem dat je niet meer tegen mij zult praten, dan krijg ik tenminste te eten. Ik sterf bijna van de honger.’
| |
| |
Richard trok onverschillig zijn schouders op. ‘Dat wil ik best beloven,’ zei hij.
‘Ziet u, hij belooft het! Hij zal niet tegen mij praten voortaan. Krijg ik nu brood?’
Christiaan nam wat brood en liep naar haar toe, terwijl hij zich afvroeg of hij er wel verstandig aan deed en in welke hindernis hij kon lopen. Het stuitende tafereel bracht Richard buiten zich zelf. Met een kreet wierp hij zijn voet naar voren. Christiaan bevond zich echter buiten zijn bereik en week nog verder terug.
‘Richard,’ krijste Elise, ‘je verpest alles.’
‘Hou je bek, vuile hoer,’ snauwde Richard.
‘Ohoo,’ riep ze verontwaardigd.
‘Als je niet zo'n stomme hoer was, was je niet naar Arnhem gekomen! Dan lagen wij hier niet! Snap je dat, lelijke snol?’
Deze uitbarsting leidde de aandacht af van Christiaan, die daar blij om was. Men verwachtte geen reactie van hem, zodat hij zich op de matras terugtrok, vanwaar hij de bekvechtende neef en nicht bekeek. Het nauwelijks toereikende lamplicht deed hen kilometers ver weg lijken. Ze moeten toch dood, dacht hij, bijna zonder emoties (het kerstkonijn wordt ook niet geslacht omdat men het haat). Ik ga ze vernielen, ik vind het nu eenmaal fijn om te vernielen, en het is nodig ook. Ik ben ten slotte een beetje vernielzuchtig, mijmerde hij tevreden.
Toen hij zolang had wakker gelegen, dat de anderen in slaap begonnen te sukkelen, kwam Christiaan op het idee te masturberen. Hij besefte niet dat zijn gehijg tot iemand kon doordringen, die er de juiste conclusies aan verbond. De klap van het ‘ga je lekker?’ van Richard kwam daardoor des te harder aan. Hij verstijfde en het verbaasde hem dat de afstraffing niet werd doorgezet. Langzaam ont- | |
| |
spannen, kwam hij tot de slotsom dat Richard nu snel om het leven moest worden gebracht. Bepaalde dingen moesten gebeuren, net zoals masturberen. Hij was nu eenmaal z'n hele leven een moordenaar geweest. Sommige mensen hadden een andere roeping en werden melkboer.
Hij wachtte geduldig tot Richard sliep. Toen nam hij de stoelpoot die onder de dekens, naast de matras, lag. Hij sloop naar zijn slachtoffer en sloeg zonder te dralen toe: het dikke uiteinde van de knuppel trof Richard tegen het voorhoofd.
Elise vloog gillend overeind, schoof tegen de muur, huilde met open mond en sloot de ogen eerst na de volgende twee slagen. Christiaan deed zijn werk grondig. Hij zweette toen hij ermee ophield, met slap neerhangende armen, uitgeput, keerde hij zich naar Elise, die onmiddellijk nee, nee begon te schreeuwen, wanhopig trachtend haar hoofd te beschermen, door het tegen de wand te drukken.
Christiaan was eigenlijk niet van plan haar ook te doden, maar nu ze dit kennelijk van hem verwachtte, aarzelde hij niet en sloeg.
Nadat hij op de matras had liggen uitblazen kreeg hij weer belangstelling voor de lijken. Hij maakte ze los en rolde Richard op de buik. Met Elise hield hij zich langer bezig. Hij kleedde haar onhandig uit en bedekte met haar kleren zowel haar eigen hoofd als dat van haar neef. Toen ze naakt was, trok hij voorzichtig de benen uit elkaar. Zorgvuldig, eerbiedig liet hij zijn ogen gaan over de dode, maar vrouwelijke schaamdelen. Toen voelde hij de spanning in zijn broek barsten en het vocht zijn buik raken. Toen die druk eenmaal geweken was bedacht hij zich niet lang en sjorde haar op zijn schouders dat het hoofd op zijn rug hing. Hij beklom alle trappen en hield haar bij de billen
| |
| |
vast. Hij stond niet lang stil bij het feit dat hij de sleutel van Bukjes' kamer miste en vlijde haar neer op de vloer van het kamertje ernaast. Daarna volgde Richard dezelfde weg. Christiaan sloot de kamer af en wierp de sleutel uit het raam omhoog, zodat hij hem op de dakpannen hoorde kletteren. Het was nacht.
Het beeld van het blote lijf van Elise liet hem niet los, maar hij was veel te gelukkig om zich ernstige verwijten te maken over het wegwerpen van de sleutel. Een zeldzaam vertrouwen in zich zelf en alles buiten hem doorgloeide zijn lichaam. ‘Vrouwen zijn heerlijke wezens,’ verzuchtte hij tegen zijn ouders, en zijn zusje die hij heel nabij wist. Het najagen van hersenschimmen had hem gelouterd. Nu had hij met alles vrede. Het leven had niet meer geheimen dan een lucifersdoosje en was evenmin van meer belang. Het speet hem alleen dat hij er op dit moment niet kon uitstappen. Hij kon zich niet voorstellen dat hij nog gelukkiger kon worden dan hij nu was en zag op tegen de tijd die hij in het leven nog voor de boeg had, want daarin konden zijn verworven zekerheden alleen maar gevaar lopen.
Misschien was het dus maar gelukkig voor Christiaan dat het einde zoveel vlugger kwam dan hij verwacht had. Na de dood van Richard en Elise liep hij zich twee dagen te vervelen. Hij had er geen idee van wat hij kon gaan doen: in moorden had hij geen zin meer en alle andere zaken waar een mens zich mee zoet kon houden waren voor hem nooit van belang geweest. Tegen denken verzette zich zijn hele lichaam.
Inmiddels waren er ontwikkelingen gaande die zich ver aan zijn waarneming onttrokken maar van beslissende betekenis bleken te zijn. Het verdwijnen van Bukjes, Richard en Elise was natuurlijk niet onopgemerkt gebleven en de
| |
| |
politie had ontdekt dat op de betreffende avonden bij de plaatsen waar Bukjes' brommer en Elise's tas waren gevonden, een kleine rood-witte auto was gesignaleerd. Men stond enigszins vreemd tegenover deze ontvoeringen. Er werd dag en nacht aan gewerkt: heel wat automobilisten werden lastig gevallen, ontzettend veel berichten verschenen in de krant en er werd afschuwelijk veel gegist en gescholden door de bevolking, voordat de goede tip binnen kwam; een bedremmeld keuterboertje vertelde dat hij bij de Grindakker wel eens een rood-wit wagentje gezien had.
Toen de politie het huis omsingeld had en de eerste agenten door de ingetrapte deur naar binnen gingen, verbleef Christiaan niet in zijn schuilplaats maar in de kelder. Er schoten tientallen gedachten door hem heen toen hij voetstappen boven zich hoorde, maar hij wist zich tijdig uit zijn verdoving los te rukken en rende de gang in. Hij trok aan de hendel en toen het paneel naar zijn zin niet snel genoeg dicht ging trok hij er nog eens aan, en nog eens, ten slotte hing hij er met zijn hele gewicht aan en op dat moment brak er iets. Het paneel was gesloten en hij zat op de grond, met een ijzeren staaf, die van een handvat was voorzien, tussen zijn vingers. Voorlopig maakte hij zich daarover echter geen zorgen. Hij drukte zijn oor tegen de wand en luisterde, terwijl het hart hem in de keel klopte.
Politiemensen vonden drie gruwelijk verminkte lijken, maar van de dader geen spoor. Bij het onderzoek in de kelder werd in de muur van de drankkast een losse ijzeren pen ontdekt. Er naast verdween een electriciteitsbuis in de wand, maar dat zette niemand aan het denken. Na de eerste dag volgde een tweede en een derde van nauwgezette speurtochten in het huis. Echter zonder resultaat.
Christiaan had zich met zijn dekens en met de voedseltas-
| |
| |
achter het paneel geïnstalleerd en peurde een diep genot uit de geluiden die onbekenden van tijd tot tijd aan de andere kant veroorzaakten. Hij besefte pas dat al die geluiden voorgoed waren verstomd (al dagen en dagen geleden) toen hij door zijn voedselvoorraad heen was. Toen ook pas besefte hij iets van zijn toestand, het huis was verlaten, het was aan zijn verval overgelaten en hij zat in de kelder opgesloten. Als een nerveuze hond, snuivend en trillend, zocht hij de hendel op en begon er als een razende mee naar het gat te prikken waar het was afgebroken. De ruimte tussen hem en het plafond leek in het donker geweldiger dan die van het heelal. Telkens sprongen brokjes aarde in zijn gezicht of langs de arm de mouw in.
Soms moest hij rusten maar zodra zijn energie weer enigszins toereikend was begon hij te dansen als een aap, het stuk ijzer omhoog houdend. Dan weer kreunde hij en dan weer stootte hij een schor gekrijs uit. Gedurende deze uren leed hij het meeste onder zijn honger en kwam zelfs de herinnering in hem op aan de goede tijd dat Bukjes en Richard en Elise er nog waren. Dan stroomden de tranen hem over de wangen. Was het allemaal wel echt gebeurd en waarom was het gebeurd? Hij wist het niet. Hij wist alleen dat hij dreigde te sterven van verdriet en dat hij gekweld werd door honger. Hij wilde niet sterven. Hij had nog iets te doen, hij zocht nog, hij had nog een boodschap in het leven, hij had nog iets goed te maken.
Later sleepte hij zich naar de schuilplaats, waar het donker was. Hij trachtte zijn schedel tegen een der wanden kapot te beuken, maar dat deed zeer. Uitgeput lag hij op de matras. Zijn houding was ongemakkelijk maar hij had geen energie om er iets aan te veranderen. Ten slotte hechtte zijn blik zich aan de plaats in het duister waar hij zich voorstelde dat de lamp hing. In zijn gedachten zag hij een gladde draad, die stevig genoeg was om het gewicht
| |
| |
van zijn lichaam te dragen. Terwijl zijn ogen star op hetzelfde punt gericht bleven, troostte hij zich met het voornemen op te staan en zich te verhangen, zodra hij een beetje was uitgerust.
|
|