| |
| |
| |
VI
Nadat Richard op zijn gemak had ontbeten overwoog hij wat hij kon gaan doen. Hij had de keus uit anatomie leren, een brief naar zijn ouders schrijven, zijn hospita, de weduwe Wiersma, gezelschap houden, wandelen in de stad waar het op zondagochtend stil zou zijn en het bijwerken van zijn dagboek-notities. Het was geen willekeurige volgorde waarop hij zijn mogelijkheden rangschikte. De kansen voor anatomie waren uiterst gering en dat hij aan z'n dagboek zou beginnen stond bij voorbaat al vast. Terwijl hij zich aankleedde maakte zich een bijzondere stemming van hem meester. Hij voelde zich alsof hij naar een receptie moest waar zijn verschijning kritisch beoordeeld zou worden, zodat het raadzaam was voor een onberispelijk uiterlijk te zorgen.
Hij vulde zijn pen en veegde de inkt er zorgvuldig af met een stukje krantenpapier. Daarna schoof hij even heen en weer op zijn stoel om een gunstige uitgangspositie te vinden. Zijn handschrift was erg netjes met kleine, ietwat achteroverhellende lettertjes en als er hier en daar een doorhaling nodig was, bestond die uit een kaarsrechte lijn.
Het feest bij Sjaak, hij heette Jacques maar ik schrijf het liever zo, overtreft alles wat we tot nu toe beleefd hebben. Dat denk je van ieder feest als je weer eenmaal nuchter bent, dat wil ik best bekennen, maar op het ogenblik ligt het nog te vers in mijn geheugen om mij in staat te stellen doeltreffend te relativeren, zoals ik geneigd ben deze formulering voorlopig maar te handhaven.
Het feest op zich zelf was trouwens nog tot daar aan toe. Het is vooral mijn eigen gedrag dat zo'n diepe indruk op mij gemaakt heeft. Voor de zoveelste maal ben ik an- | |
| |
ders uit de band gesprongen dan ik mij voorgenomen had. En dat terwijl ik me zeker twaalf uur heb weten te beperken tot observeren en commentariëren. Het is een beetje triest te bedenken hoe ik me daarna heb gedragen. Alle remmen los en de zelfbeheersing die ik me tot op dat moment had weten op te leggen (-dringen), wordt er des te beschamender door.
Simonet en ik kwamen pas tegen half tien. Toen ik haar kwam afhalen bleek dat haar ouders niet thuis waren. M'n grote liefde had haar feestjurk al aan en legde de laatste hand aan haar toilet. Het spreekt vanzelf dat we pas vertrokken waren nadat ze haar jurk uit- en weer aangetrokken, een flinke hoeveelheid zaad in haar buik had gekregen (deze keer was het niet nodig een condoom te gebruiken) en voor de tweede maal haar toilet had gemaakt.
Sjaak was al dronken toen we kwamen. Ik denk trouwens dat hij al dronken was voor hij de eerste gast had welkom geheten. De voorbereidselen, vooral het uitstallen van de flessen, zullen te veel van hem gevergd hebben. Gelukkig heeft hij de eigenschap niet vervelend te worden als hij zat is. Maar ja, karakter helpt niet veel als het lichaam niet wil. Toen hij door ging met pils hijsen, moest hij genadeloos kotsen. Gelukkig was hij zo kies het in de keuken te doen. Eén van de meisjes vond hem daar: de gootsteen lag vol braaksel, en Sjaak zelf lag heel bedaard op de grond te huilen. Hij moest naar bed. Er werd geloot onder de meisjes wie zich over hem moest ontfermen en natuurlijk viel het lot op Simonet. Ik begrijp niet hoe ze zich altijd zo feilloos in een moeilijke positie weet te werken. Mij overkomt zoiets nooit.
Ze weigerde Sjaak in bed te stoppen. Ook zo iets doms, want als ze een beetje handig gespeeld had was er niets aan de hand geweest. Ze hoefde alleen maar mee naar boven te gaan en kon dan rustig terug komen. Niemand zou
| |
| |
het haar kwalijk genomen hebben dat ze niet bij hem gebleven was, maar haar weigering was nu te demonstratief.
Ik ergerde me aan haar: ze had eigenlijk een hulpeloze blik op mij moeten werpen. Ik keek haar niet aan, maar nu ik er over nadenk weet ik zeker dat ze het toch niet gedaan heeft. Ze schijnt zelf niet te merken dat ze een flater slaat. Des te belachelijker dat ik het zo goed aanvoel. Eigenlijk zou ik er blij mee moeten zijn dat ze zich nooit ridicuul voor komt, want dat betekent veel gemoedsrust.
Het spreekt vanzelf dat ik haar toch uit de situatie redde. Ik deed een stap naar voren en zei iets heel ernstigs in de trant van ‘Dit is veel te riskant om door een vrouw te laten opknappen.’ Ik bukte me en nam Sjaak bij de schouders. Hij stonk afschuwelijk zuur uit zijn mond. Op zijn overhemd zaten trouwens ook stukjes braaksel. Ik keek de kring rond en zei: ‘Help eens een handje Ton.’ Die geschifte dichter kon toen moeilijk anders dan Sjaak bij de benen pakken. Terwijl we de beschonkene de trap opsjouwden voelde ik een zekere voldoening in me opkomen. Ik bedoel maar: ik had het initiatief en de kans gezien, Ton, zoals gezegd die geschifte dichter, de classificatie bevalt me wel, mijn wil op te leggen.
Marian volgde ons. Ik vroeg me af of dat me verbaasde en kwam tot de slotsom van niet. Ik was gewoon nog niet bekend met deze nieuwe, ongetwijfeld tere, idylle in onze groep.
‘Ik ben blij dat Simonet er vanaf heeft gezien,’ zei Marian met een vluchtige blik op mij met haar geile bruine ogen. Ik vatte haar opmerking op als een steek onder water, legde vaderlijk een hand op haar bol en spoorde haar aan goed voor Sjaak te zorgen, omdat die wel recht had op haar toewijding. ‘Hij zal er vast geen misbruik van maken,’ zei ze zo venijning mogelijk. Ton kuchte nijdig.
‘Laat me niet met haar alleen achter,’ steunde Sjaak op
| |
| |
een nogal vrolijke manier vertwijfeld. ‘Dat kun je een weerloze man niet aan doen.’ Hij pauzeerde even, schudde wild met zijn hoofd en stootte uit: ‘Ze wil vast weer wat... en ik sterf al als ik eraan denk.’ Natuurlijk lieten Ton en ik hem gewoon achter.
Zo, nou even diep ademhalen en verder schrijven. De volgende gelegenheid dat ik me Tons bestaan bewust werd, was toen hij in een hoekje, tussen een fauteuil en een plantenbak zittend, schuttingwoorden begon uit te krijsen. Het waren de woorden die hij in zijn verdichtsels altijd met drie, vier of zes puntjes aanduidt (voor iedere letter een puntje, dan kon men altijd nog raden wat hij bedoelde). Iedereen lachte zich te barsten en het zou me niet verbaasd hebben als er op dat moment een massa-geslachts-orgie was uitgebroken. Het schokken van de lichamen op het lachen liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Waarschijnlijk echter waren we te dronken om zoiets op te brengen. We hielden het dus netjes.
Toen het tegen twaalven liep werd het mijn tijd om dronken te worden. Ik kreeg een gekke ingeving, gewoon een opwelling van baldadigheid en deed me zelf het voorstel een tic te nemen: een vruchtensapglaasje met cognac aangevuld met jenever en met de anderen te wedden dat ik het binnen vijf minuten zou leeg drinken. Maar ik realiseerde me bijtijds dat ik niet alleen bewusteloos zou neervallen, maar me ook een etmaal lang beroerd zou voelen als ik weer bijkwam. Zo besloot ik nog juist op tijd me tot jenever te beperken. Bovendien was de cognac op.
Jenever is mijn sterke punt. Ik word er wel dronken van maar ik hoef er nooit van te kotsen. Ik heb wel eens van mensen gehoord, die er anders op reageren. Welnu, ik zette even flink door en kreeg een licht gevoel in mijn hoofd. Zo'n gevoel dat je alles kunt en je ook alles kunt permitteren, dat je ondanks je dronkenschap geestig blijft
| |
| |
en nog precies weet hoe ver je gaan kunt. Of beter gezegd: dat dank zij je dronkenschap de beslommeringen hun vat op je verliezen, dat je geestig wordt en alles eruit kunt gooien wat je op de tong komt, zonder lomp te worden. Wie zich aan je stoort is een kniesoor.
Ik zat in een grote leren fauteuil, op de ene leuning zat Simonet op de andere Nico. Ik zette m'n glas weg en wikte een moment wie ik zou pakken. Ten slotte koos ik voor Nico. Ik kan me niet meer herinneren wat ik zeker wist: dat ik het wel of niet moest doen. Waarschijnlijk bezat ik beide wetenschappen gelijktijdig en in dezelfde mate.
Als ik er nog aan terugdenk verlang ik ernaar me weer loom en duizelig te voelen als toen ik m'n arm om Nico sloeg en hem bij me op schoot trok. De ellende van iedere dronkenschap is dat er een moment komt waarop je ernaar terug verlangt, dat je dus weer nuchter bent en dat je je realiseert wat je nu allemaal weer tactvol moet herstellen. Enfin, ik trok Nico dus op mijn schoot. Simonet slaakte een gil, Nico begint te giechelen als een meid en ik ook. ‘O ben jij het,’ hinnik ik en ik geef hem een zoen op zijn stoppelige kin. Nico uit een koket kreetje en begint wild met zijn benen te zwaaien. ‘O, ben jij het!’ herhaal ik, ontsteld nu, zoals de figuren van tekenfilms ook altijd gewoon doorlopen voordat ze een sprong maken en beseffen dat ze een reusachtige klap op hun hoofd gehad hebben. De tranen stroomden over Nico's wangen. Ik nam zijn bril weg, die beslagen was. Ik hikte nog eens: ‘Heb je zo'n verdriet mannetje? Je moet eens een vrouwtje nemen. Neem nou mijn Simonet eens, die is zo lekker jongen.’
‘Hoe lekker is ze dan?’ Nico gierde van het lachen. ‘Zó lekker,’ zei ik en deed mijn duim tussen wijs- en middelvinger. ‘Ze lijkt me zo dik!’ hikte Nico. ‘Dik? Helemaal niet dik! Maar ze heeft wel wat.’
‘Waar heeft ze wat?’ Nico was bijna niet meer in staat
| |
| |
een woord uit te brengen en snikte van plezier. Ik gaf hem een paar klappen op de borst terwijl ik mijn best deed een onschuldig smoel te trekken. ‘Ze is mager,’ zei ik, ‘maar je kunt haar wel dik maken.’ Daarna hingen we in elkaars armen uit te lachen.
Ondertussen begonnen de anderen Simonet lastig te vallen, met van die slimme vraagjes als: ‘Hoe weet hij dat?’ en ‘Kun je jou echt dik maken?’ Simonet is helemaal niet van dergelijke toestanden gediend. Dat besefte ik vannacht ook en ik vond dat ze ongelijk had. Achteraf valt het me mee dat ze geen scène gemaakt heeft, want dan had ze helemaal een figuur geslagen.
Genoeg van deze onsmakelijke geschiedenis. Laat me nog even kort noteren hoe het is afgelopen: Toen we naar huis gingen heb ik me niet verontschuldigd maar haar de hele weg onverbeterlijk getreiterd. Ik ben nou eenmaal erg bespraakt als ik in de goede stemming ben. Toch had ik het beter kunnen goedmaken. Het is toch niet teveel gevraagd dat een jongen die je regelmatig seksueel verkeer toestaat je eens gelijk geeft, ook al heb je het niet.
De filosofische beschouwingen die op de avond ten beste zijn gegeven sla ik maar over. Dat hebben we al zo vaak gehad. Irene was iets sentimenteler dan gewoonlijk, en van Philip viel het me bitter tegen dat hij er serieus op inging met zijn positieve opvattingen.
Goed, dat was het. Als ik deze bladzijden zo nog eens overlees valt het me op hoe bijzonder weinig er gebeurd is. Ik heb overigens geen last van naweeën en ik voel me best. Benieuwd hoe het vanmiddag met Simonet gaat.
Het was goed weer. De lucht was bewolkt maar de temperatuur zacht en Richard kreeg het plan met Simonet naar Sonsbeek te gaan om te wandelen, de herten te voeren en door deze onschuldige bezigheden het onderling
| |
| |
vertrouwen de gelegenheid te geven zich te herstellen. Simonet was daar meteen voor. Haar moeder gaf hen een flinke hoeveelheid oud brood.
‘He he,’ verzuchtte Richard glimlachend, terwijl Simonet de deur van de flat achter hen dichttrok. Hij nam het pak oud brood onder zijn linkerarm, om de rechter op haar schouder te kunnen leggen. ‘Ben je al nuchter?’ vroeg hij voor de grap.
‘Ik wel ja, jij ook?’ Ze was gelukkig niet onwillig.
‘Ik nou ook. Kom maar dan gaan we in Sonsbeek kijken,’ zei Richard tevreden.
Er waren nogal veel mensen op het idee gekomen naar Sonsbeek te gaan. Voor een niet onaanzienlijk deel van de bevolking blijft die kunstmatige waterval een deel van hun gevoel van eigenwaarde: Arnhems trots, hun trots. Maar laat ik op niemand afgeven, ik herinner me nog al te goed met hoeveel enthousiasme wij thuis onze logés meesleepten om de waterval te laten bewonderen, toen het hele gezin nog in Arnhem woonde.
De aanwezigheid van die halve families, (opa nog goed ter been, vader met Duitse herder aan de lijn, moeder achter wandelwagentje met kleuter, dochter 9 jaar en nylons aan, zoon, neef en buurjongen met een voetbal) bedrukte me een beetje. Bovendien moest ik telkens aan gisteravond denken. Dan stokte er iets in het mechanisme van m'n lichaam en moest ik me er bewust toe zetten verder te lopen, te praten, te lachen. Zulke herinneringen kunnen je dwars zitten zolang je leeft. Dat kan dan wel niet zo lang zijn, maar het is hinderlijk genoeg. En dat terwijl Simonet zich onbekommerd en vrolijk aan de voedselvoorziening van herten, eenden, ganzen, zwanen en mussen wijdde. Ze scheen door niets gehinderd te worden en genoot volop, hetgeen me meer genoegen deed dan ik me wilde toe- | |
| |
geven. Maar ja, ze zal heus nog wel eens op gisteravond terug komen. Het humeur van vrouwen is nu eenmaal sterk afhankelijk van hun lichamelijke gesteldheid.
Nu begin ik pas echt spijt van m'n gedrag te krijgen. Ik weet niet of ze gehuild heeft, maar ik zou het haar (nu tenminste) niet kwalijk genomen hebben. Ik heb haar erg onbeschofte verwijten gemaakt, die op zich zelf niet onjuist waren, maar beter verzwegen hadden kunnen worden. Iedereen heeft ten slotte genoeg aan de verwijten die hij zich zelf maakt. En als ze een keer down is zal ze er heus wel over gaan tobben. Volkomen ten onrechte natuurlijk want ik ben wel de laatste die moreel het recht heeft haar iets voor de voeten te werpen. En het is toch maar zo'n kleine moeite iemand met rust te laten. Enfin, zo dramatisch is het niet en ik zal er zeker niet weer met haar over beginnen. Hoe langer je over dergelijke zaken zeurt, hoe onmogelijker ze worden.
Het gekke was dat de ontmoeting met Ton me niet zo'n pijnlijke confrontatie met het voorbije feest bezorgde. Hij zat op een bankje een gedicht te schrijven in een oud schrift. Hoewel hij van mij geen heil te verwachten heeft wat zijn verdichtsels betreft, scheen hij niet uit zijn doen te raken toen we ons bij hem voegden. Het was Simonet die voorkwam dat we vlug doorliepen.
Natuurlijk sloeg Ton weldra aan het declameren. Hij gaat ervan uit dat dichten een bezigheid is die respect afdwingt bij het gewone volk en zei z'n verzen luidkeels op, zodat de voorbijgangers ons verbaasd aankeken. Hij zelf sloeg zijn ogen geestdriftig op naar de hemel, voor zover die niet door boomtoppen bedekt werd. Ik schoof naar het puntje van de bank en trok een zo misprijzend mogelijk gezicht. Ik schaamde me niet omdat ik hem kende, maar wilde wel tonen dat ik dergelijke kennissen ook niet voor mijn plezier had.
| |
| |
Tons gedicht ging deze keer - evenals alle andere keren - over de geliefde die hem (de dichter) verliet, toen hij een (toch vergeeflijk menselijk) zinnelijk facet van zijn belangstelling aan de dag legde. Dit maal was het wel heel erg triest: ze gaf hem al te kennen dat ze er niet van gediend was toen hij alleen nog maar haar linkertepel beroerd had.
Soms gunt hij zich eerst haar vliesje en een nacht worstelen. Het was er nu hij zich zelf een extra dosis begrip en medelijden had toegedicht des te walgelijker om. Simonet volgde hem aandachtig of nam in ieder geval de moeite dat te veinzen, maar ik werd er niet boos om.
Enfin, het is genoeg voor vandaag. Ik ga maar eens naar bed. Ik heb bij Simonet thuis gegeten en ben daar vanavond gebleven. Haar vader wilde graag kaarten en dat is me eerlijk gezegd best bevallen. Het is alleen jammer dat je denkt dat je zo'n kalme sfeervolle avond alleen op je eigen kamer gemist hebt als je thuiskomt. Daarom ben ik ook gaan schrijven ondanks het feit dat het al elf uur was en ik slaap genoeg had. Ik wilde nog wat eenzaamheid creëren.
Het was nu kwart voor twaalf. In drie kwartier dus bijna twee-en-een-half kantje geschreven. Dat is aanzienlijk meer dan het gemiddelde van 2 per uur. Maar ik heb ook als een razende zitten pennen. Nu ik me realiseer wat ik gedaan heb, is het alsof ik uit een droom ontwaak. Ik voel me echter volkomen ontspannen en ik ben blij met mijn lichamelijke vermoeidheid.
Er zal de eerste dagen niet veel van schrijven komen. M'n anatomie moet ook een beurt krijgen. Ik vraag me nog maar zelden af waar deze schrijverij voor dient, dat wil eigenlijk zeggen: ik werp die vraag nog wel eens op, maar het zoeken naar een antwoord boeit me niet meer. Overigens, als Ton een dagboek zou bijhouden, zou ik zo- | |
| |
wel hem als het dagboek bespottelijk vinden en onmiddellijk een eind aan het mijne maken. Zou ik dat laatste echt doen? Het lijkt me niet waarschijnlijk. Misschien zou het me dus wel meevallen van Ton.
Ik wens mezelf welterusten. Ik leg dit schriftelijk vast omdat ik me dan later nog kan voorstellen hoe ik me nu voel. Eigenaardig hoor, ik denk voortdurend: Hou je van je zelf of veracht je je zelf? Ik bied weerstand aan de influistering me er op papier rekenschap van te geven met wat in een voetbalterm een elastieken verdediging zou heten. Het is een onbenullige probleemstelling.
Twaalf uur, 3 bladzijden vol. Ruim vijf over twaalf: ik kon me er niet van weerhouden uit te rekenen hoeveel ik in totaal geschreven heb: 271 bladzijden van 32 regels met 9 woorden per regel, is tegen de 80.000 woorden. Meteen een slordige gok gemaakt naar de omvang van de Gebroeders Karamazov en kwam op 600.000 woorden of zo. Presteer ik nou iets? Ik begin me ervan te verdenken dat ik probeer een boek te schrijven. Nou ben ik echt kapot. Welterusten godverdomme (nog steeds even opgewekt hoor).
Ik heb Simonet na het eten weggestuurd omdat ik nog anatomie moest doen. Het is nu een kwartier geleden dat ze vertrok.
Op maandag zijn alle winkels in het centrum gesloten, dus ook de boekwinkels. Juist! Mijn conclusie is goed: Simonet had een vrije dag. Ik had het trouwens al kunnen weten uit ervaring en omdat ze de hele middag hier is geweest. Natuurlijk had ik ernstige plannen met de anatomie, maar het is zo gekunsteld om je vriendin kwalijk te nemen dat ze die plannen doorkruist.
We hebben ons keurig gedragen. Niet dat ik de paring als iets on-keurigs beschouw. Die omschrijving is voor mij
| |
| |
een vaste uitdrukking, met ingang van heden wel te verstaan. We hebben zelfs niet gevreeën. Simonet heeft wel op bed gelegen. We hebben de Messiah gedraaid.
Na het eten heb ik haar dus weggestuurd. De anatomie was een voorwendsel: ik wilde schrijven. Opeens kwam de gedachte in me op dat ik me meer schilder voel als ik schrijf en meer schrijver als ik schilder. Deze rare waarheid boeide me zo dat ik me niet langer kon bedwingen en Simonet vroeg weg te gaan. Ze had begrip voor mijn situatie. Ze wil niet graag dat ik doubleer. Zolang ik op de kunstacademie zit kan ik niets voor haar verdienen en heeft ze een gering uitzicht op een bruiloft met haar als bruid (liefst in het wit). Ze weet niets van mijn schrijverij, hoewel ik me daar de laatste tijd meer aan wijd dan aan de beeldende kunst. Dat ik nog zo'n kolossaal geheim kan hebben bemoedigt me. Het valt niet mee je hele wereld prijs te geven aan een vrouw. Toch ben ik er nog steeds van overtuigd dat we zullen trouwen. Ik kan me de toekomst niet zonder haar voorstellen. Trouwens, ik kan me ook niet voorstellen dat ik ooit van mijn vulpen, pick-up Messiah en cognacglazen gescheiden zal worden.
Het is me vandaag al verschillende keren door het hoofd geschoten dat ik gisteren iets vergeten ben in mijn notities. Het gaat over Tons declamatie. Hij zet in zijn verzen niet alleen puntjes voor schuttingwoorden, maar ook voor de rijmwoorden die nog verzonnen moeten worden en daar waar nog een lettergreepje bij moet voor het ritme. Ik bedoel maar: wat bekommert die jongen zich om rijm en ritme? Dat was het.
Zo, nu kan ik het niet langer uitstellen: er was nog iets belangrijks vast te leggen. Vanmorgen heb ik namelijk een briefje gekregen van mijn nichtje Elise. Hij kwam vandaag met de eerste bestelling en is dus waarschijnlijk zaterdag al gepost.
| |
| |
Ik liep op mijn gemak de trap af, raap argeloos de post van het matje en kijk - nog steeds argeloos - voor wie de stukken bestemd zijn. Zo'n blauwe meisjes-enveloppe was aan mij geadresseerd. Afzender: Elise Grootman. Toen was ik plotseling niet argeloos meer, waarom begrijp ik achteraf eigenlijk niet, want zoiets bijzonders was het toch niet. Toegegeven: ik heb haar al twee jaar niet gezien en nog nooit in m'n leven een brief van haar gekregen, maar dat is toch nog geen reden om je als verlamd op één der onderste treden te laten zakken en helemaal confuus de beschreven kant van de kunstkaart door te lezen die voor het Antilliaanse meisje van de kamer beneden je is, omdat je de moed ontbreekt die brief te openen.
Het was een leuke kaart die ze kreeg. Er stond een afbeelding op van een werkje van Miro dat ik nog niet kende. Ik kan me het nog vaag voor de geest halen: een zwart vlak voor de hemel en een bruin voor de aarde. Op de aarde een melkwit hondachtig wezen met een snavel en een groen petje op. Daarboven de maan en links een ladder met rode sporten en met een okerkleurige en een witte stijl. Heel gek. Eens zien of ik er ook een afdruk van te pakken kan krijgen.
De brief van Elise verdween niet doordat ik hem negeerde en ik had er niet veel tijd meer voor want ik moest om negen uur op de academie zijn. Ik heb de beste herinneringen aan Elise. Ik heb mijn geschriften zojuist doorgebladerd en me erover verbaasd dat er met geen woord over haar gerept wordt. En ik ben nog wel verliefd op haar geweest.
We troffen elkaar altijd bij onze grootouders, tijdens de vakanties. We zaten allebei op de hbs, zij in Enschede en ik in Arnhem. Beiden snakten we naar de jaarlijkse verpozingen op het platteland midden tussen die steden. Ik kan me nog wel heel duidelijk de bezorgde blikken van
| |
| |
oma voor de geest halen, waarmee ze gade sloeg hoe ik in Elise's blouse probeerde te kijken. Ze had trouwens niet veel, Elise bedoel ik. Verder was onze verhouding door een wederzijds gebrek aan ervaring, gedoemd een platonische te blijven. We waren trouwens al gelukkig genoeg met wat we zo aan elkaar hadden. Onze bakvis- en puberachtige ontboezemingen waren hoogst opwindend. Waarschijnlijk zou ik zulke bedekte toespelingen en zorgvuldig ingeklede onthullingen nu niet meer kunnen opbrengen of aanhoren. Het was eigenlijk ontucht die we bedreven als we met elkaar praatten op zo'n profane manier. Maar toen vonden we het beiden prachtig. En ook nu ik die gang van zaken met andere ogen ben gaan zien, kan ik de genegenheid voor Elise nog niet verloochenen.
We raakten elkaar op een bijzonder stomme manier kwijt. Nadat we gelijktijdig eindexamen hadden gedaan brachten we nog een zomer bij de grootouders door. Dat was tevens de laatste zomer die we met opa beleefden. Hij stierf in januari en toen ontmoetten we elkaar op de begrafenis, maar dat telt niet mee. Aan het eind van die zomer ging zij werken en ik naar de academie. Dat was het einde van de vakanties waarin we bij oma waren. Onze puberteit was voorbij en we hadden geen behoefte meer aan landelijke verten. Ik ben daarna twee keer naar Engeland geweest met vakantie en zij naar Frankrijk en Oostenrijk. Voor zover we oma nog bezoeken gebeurt dat met verblijven van één dag. Als we ons toen gerealiseerd hadden dat we min of meer voorgoed scheidden, was het vast niet zo gemakkelijk gegaan.
Ze vree die zomer met een vriend van me. Dat schonk me eerder voldoening dan jaloezie, want ik vond dat ik haar zo behoorlijk onder controle had. Ik hoorde Geert hardnekkig over haar uit.
Elise schreef dat ze uit Amsterdam weggaat. Ze was
| |
| |
daar anderhalf jaar geleden bij een modebedrijfje terecht gekomen. Ik heb er geen idee van wat ze daar moest doen, d.w.z. ik meende altijd dat ze er wat administratiefs deed, maar haar brief suggereert dat ze een meer creatieve functie bekleedt. Ik begrijp dat niet goed want volgens mij heeft ze niets kunstzinnigs. Ze kon destijds goed overweg met begrippen als de zin des levens e.d., maar dat kan iedereen op die leeftijd. Als ik me haar creatief tracht voor te stellen struikel ik steeds over het denkbeeld dat haar handen verkeerd staan voor een potlood.
In ieder geval gaat ze weg uit Amsterdam. Ze heeft moeilijkheden gehad met haar chef. Ik ben nu bijvoorbeeld geen maagd meer, schrijft ze letterlijk. Dat staat er dan maar zo: gewoontjes, niet onderstreept, niet in kapitalen, maar mijn ogen zwierven telkens weer terug naar dat zinnetje. Ik aarzelde tussen bewondering en verbijstering. Elise en ons gezamenlijk verleden waren plotseling weer heel dicht bij me. Eigenlijk dus een meesterlijke opmerking van haar. Vooral het woordje bijvoorbeeld trof me.
Elise heeft een popperig handschrift en het is niet eens goed leesbaar. De brief zat eigenlijk heel logisch in elkaar: moeilijkheden met haar baas noopten haar niet alleen het bedrijf maar ook Amsterdam te verlaten. Ze had werk gevonden bij een kinderkledingfabrikant in Elst en wilde nu in Arnhem kamers zoeken. Ze vroeg of ik iets voor haar kon doen en of ze het volgende week-end bij me kon komen om eens rond te kijken.
Voordat ik naar de academie ging heb ik de brief op m'n kamer opgeborgen, want ik wilde hem niet de hele dag bij me dragen. Op zich zelf is het een onschuldige gebeurtenis een brief van je nicht te krijgen, maar in dit geval vond ik het helemaal niet zo onschuldig. Ik had en heb nog steeds sterk de indruk dat het noch om de baas noch om Amsterdam noch om Elst gaat, maar om mij en daar
| |
| |
ben ik helemaal niet van gediend. Ik heb al overwogen haar te adviseren naar Nijmegen te gaan omdat het daar gezelliger is dan in Arnhem, maar dat argument lijkt me niet steekhoudend. Ten slotte heeft ze in Arnhem familie, een introductie, oftewel een neef, oftewel mij.
Ik vraag me af hoelang het geleden is dat ze haar maagdelijke levensadem heeft uitgeblazen. Misschien is het nog geen week geleden en heeft het haar erg aangegrepen. Zelfs als ze me daar niet mee, of nergens mee, lastig zal vallen wordt ze een blok aan het been als ze hier komt wonen. Ze wil natuurlijk overal mee naar toe gesleept worden. Maar goed, daarover hoef ik me feitelijk geen zorgen te maken. Als ik het goed aanpak zijn we na een korte beginperiode wel zover dat ik me aan haar totaal niet meer hoef te storen. Als ze nou maar geen complicaties veroorzaakt in de verhouding tussen Simonet en mij. Het zat de laatste tijd net zo lekker tussen ons (ik heb haar echter nog niet van de brief verteld).
Het is zo pikant om op de nicht verliefd te zijn! De goede familietrekjes die je bij haar terugvindt, kun je dan zo onbezwaard bewonderen. Kwalijke karaktereigenschappen zijn bij ons geen familiekenmerken. Die zijn individueel. Ik heb Elise nooit hoeven verafschuwen omdat ze minder prettige eigenschappen vertoonde die ik bij me zelf had geconstateerd. Bovendien lijkt seksueel verkeer met een nicht niet slechts bevredigend, maar als perversiteit een voortdurende bron van inspiratie (alsof je met je zelf paart). Dit zijn zo maar losse opmerkingen. Ik peins er niet over me met Elise in een avontuur te storten. Ik ga naar bed.
Gisteren heb ik met Elise gebeld. We hebben het heel zakelijk gehouden en dat beviel me prima. Vandaag ben ik op een kamer uit geweest. Zaterdag komt ze hier naar toe.
| |
| |
Ik ben tot de conclusie gekomen dat ik maandag de toestand verkeerd beoordeeld heb. Ik betrap me er wel vaker op dat ik in mijn geest uit niets een conflict-situatie creëer, mezelf in het nauw drijf en beproef. Waarom? In ieder geval bezie ik alles nu veel nuchterder dan twee dagen geleden. Ik heb er zelfs plezier in Elise te kunnen helpen. Ik heb het altijd fijn gevonden derden van dienst te zijn. Welke zelfzuchtige drijfveren daarvoor bestaan interesseert me (op het ogenblik) niet.
Energiek heb ik me aan het zoeken van een kamer gezet. Ik vind mezelf nu dan ook een doortastende persoonlijkheid. Het was trouwens niet zo moeilijk. Toen de lessen op de academie afgelopen waren ben ik even langs de Rijnkade gegaan. Daar had Raymond kamers voordat hij naar Parijs vertrok. Natuurlijk bleken zijn kamers al weer bewoond te zijn. Maar die vrouw daar stuurde me naar haar zuster, die een paar huizen verder woont. Dezelfde complicatie maakte de zaak alleen maar boeiender. De zuster - mevrouw Smits heet ze - had inderdaad een kamer leeg staan, een mooi, ruim en verlicht vertrek. Elise hoeft er alleen nog maar in te trekken. Ik heb met mevrouw Smits afgesproken dat Elise en ik zaterdag komen kijken en waarschijnlijk de zaak afronden.
Zaterdagochtend moet Elise naar Elst, zaterdagmiddag was Smits verhinderd, dus konden we zaterdagavond pas komen. Dat is wel jammer want nu kunnen we pas laat naar Simonet. Niets aan te doen. Ik ga straks naar haar toe om haar over alles in te lichten.
Simonet heeft het gelukkig sportief opgevat. Ze stelde me veel vragen, maar dat is logisch. We hebben afgesproken dat Elise zaterdagnacht bij haar thuis zal slapen. Ik vond het erg fijn dat ze zo soepel was. Gek, toen ze zo reageerde, voelde ik me schuldig, alsof ik haar bedonderde. Ik had
| |
| |
medelijden met haar en kreeg heel erg het gevoel dat ik iets liefs voor haar moest doen. Misschien is het genoeg als ik zaterdag bloemen voor haar mee neem.
Het kan je soms zo spijten dat je het niet kunt opbrengen wat attenter te zijn voor de medemensen die iets om je geven (dat zijn er toch al zo weinig) en die je met een knipoogje of een handgebaar zielsgelukkig kunt maken. Wat weerhoud je ervan? Het is toch geen zelfvernedering om iets voor een ander over te hebben? Je kunt nog zo gereserveerd zijn over de motieven voor iedere liefde, die welke je ingeven dat je je zelfrespect moet handhaven, zijn altijd verwerpelijker. Jezus waste de voeten van zijn discipelen. Zo demonstratief hoeft het voor mij nou ook weer niet hoor (bovendien een weinig ontroerend gebaar, maar toch...).
Ik wil dus iets voor Simonet doen. Helaas heb ik geen tijd om er veel werk van te maken (anatomie).
Intussen zijn de bedoelingen van Elise me toch weer iets minder duidelijk geworden. Er hebben zich geen nieuwe verwikkelingen voorgedaan, maar ik heb de feiten nog eens gerangschikt en blijf telkens aan dat maagdevlies hangen. Maar ik ben vast besloten zaterdag geen krimp te geven. Ik geef haar geen kans het gesprek in banen te leiden waar ik het niet wil hebben. Jeugdherinneringen, sterke verhalen uit de afgelopen twee jaar, toekomstplannen, alles goed en wel zolang het er maar niet naar zweemt dat ze meer van me verlangt dan waar de familieband haar - strikt noodzakelijk bekeken - recht op geeft.
Vandaag circuleerde plotseling het verhaal dat René op de wc het model genaaid heeft. Hij moet het natuurlijk zelf weten, maar hij heeft haar toch lang genoeg kunnen bekijken om te zien dat ze net zo bol en vet en vadsig is als zijn moeder?
Op de Utrechtseweg gebeurde omstreeks 2 uur een on- | |
| |
geluk. We konden de klap horen, en later de sirenes van politie- en ziekenwagen. Het zal wel een leerling van het Christelijk Lyceum geweest zijn, want dat gaat tegen die tijd uit. Je vraagt je af wat er van zo'n jongen geworden is.
Toen ik zelf nog op het lyceum zat zagen we eens onder een Duitse repetitie aan de overkant van het spooremplacement een ongeluk gebeuren. We zaten in het lokaal naast het tekenlokaal op de bovenste verdieping. Er viel niet veel aan te zien en niemand schonk er meer aandacht aan dan het proefwerk hem toestond. Er was een melkwagentje bij betrokken. Een personenauto (een Opel meen ik) stond op het trottoir, schuin omhoog tegen een paar stenen trapjes voor een kruidenierszaak. Later bleek dat er een dood schoolmeisje onder lag. De Opel had de melkwagen geraakt, was tegen de stoep opgevlogen, recht op drie schoolmeisjes in. Gek idee, als die meisjes tien seconden eerder of later van huis waren gegaan (als voorbeeld bij het dichtsjorren van een schoen een veter gebroken was) was er niets gebeurd.
Wacht, ik hoor gerucht beneden. Dat is of de Antilliaanse met een vent of mevrouw Wiersma met een enge droom. Dat eerste kan ik me niet voorstellen. Verrek, het is al half één.
Eén uur d.w.z. vijf vóór één. De weduwe Wiersma had een nachtmerrie. Ik heb haar wakker gemaakt. Ze was totaal overstuur, sloeg de handen voor haar gezicht en heeft zitten huilen. Eigenaardig bij zo'n oude vrouw. Ik heb 'r geruststellend toegesproken. Ik hoop dat ze zich verder rustig houdt vannacht. Ik kan wel net doen alsof ik niets hoor, maar als ik er toch wakker van ben geworden kan ik haar ook wel uit de narigheid helpen. Het gebeurt de laatste tijd nogal eens dat ze droomt. En nu zal mijn linkerhand de rechter van het papier sleuren. Hij heeft al lang genoeg misprijzend toegezien!
| |
| |
Vrijdag. Ik zie aan mijn aantekeningen dat ik deze week weer bezweken ben voor de verleiding me te verdiepen in de ‘grote’ zaken. Nu was dat met de affaire Elise wel enigszins verklaarbaar, maar het is goed me nog eens voor ogen te houden dat het de bedoeling was notities te maken, kleine geheugensteuntjes. Het uitwerken kan later wel, als dat tenminste onvermijdelijk is. Het kost me gewoon te veel tijd. Ik wordt een fanatiek schrijver en de gevolgen zijn catastrofaal voor de academie (niet voor de academie in zijn geheel maar voor het zover hij mij aangaat). Ik zie er nog van komen dat ik dit jaar doubleer. Hoewel: voor m'n hoofdvakken zit ik goed. Anatomie, anatomie, anatomie! Grijze haren krijg je ervan! Tweehoofdige armspier, driehoeksspier, driehoofdige armspier, monnikskapspier, het interesseert me geen fluit!
Vandaag Simonet gebeld in de boekenzaak. Ze schrok. Ze dacht dat er iets bijzonders aan de hand was. Ik belde echter maar voor de aardigheid, om wat te praten.
Met Elise geen contact gehad. Morgen komt ze.
Met Simonet het plan besproken volgende week zondag te gaan picnicken in Mariëndal. Simpel plan, maar fijn vooruitzicht. Simonet enthousiast (tamelijk).
Elise kan ieder ogenblik bellen dat ze uit Elst vertrekt of al in Arnhem aangekomen is. Het is al twaalf uur geweest en het kan dus wel. Ik ben extra vlug van de academie naar huis gegaan om op dat telefoontje te wachten. In de Jansstraat ben ik Bert tegengekomen. De arme jongen liep moederziel alleen en voelde zich duidelijk eenzaam. Helaas had ik weinig tijd voor hem. In die korte tijd heeft hij echter kans gezien de geruchten te bevestigen die over hem in omloop waren: de laatste zeven maanden heeft hij in de gevangenis doorgebracht. Ik had medelijden met hem. Hij is al z'n zelfvertrouwen kwijt. Bij een ongeluk in de werk- | |
| |
plaats is hij z'n rechteroog kwijt geraakt (je snapt niet dat zulke dingen echt gebeuren). Er zit nu een glazen knikker in en hij draagt een bril. Zijn natuurlijke oog glansde ziekelijk. Hij was erg verlegen met z'n uiterlijk, z'n sjofele kleren en z'n hopeloos kort geknipt haar. Ik heb hem gevraagd maandag bij me te komen eten en de avond bij me door te brengen. Hij zal wel schokkende dingen te vertellen hebben. Terwijl ik zo tegenover hem stond voelde ik me ontmoedigend superieur, vreselijk opgelaten. Telkens als ik hem aankeek viel me de matte bleekheid van zijn gezicht op en dan schoot het door me heen: Die maakt het niet lang meer. Ik schaamde me alsof ik me ervan verdacht plezier in zulke gedachten te scheppen. Toch was het, voor zover ik kan nagaan, een volslagen onberedeneerde gedachte.
Het was erg druk, stoffig en benauwd in de stad.
Ik herinner me dat Bert vroeger een bezield sigarenroker was. Ik zal er een paar in huis halen voor maandag. Ik heb trouwens niet eens gevraagd waar hij nu woont. Hopelijk heb ik te weinig belangstelling opgebracht voor zijn omstandigheden. Had wel wat meer mogen vragen. Misschien geef ik hem maandag wel een tekening van me.
De ontmoeting met Elise verliep erg prettig. Richard trof haar om tien vóór één op het station en de helft van de middag verbleven ze in Brabant. Ze hielden zich beiden meesterlijk op de vlakte en babbelden er lustig op los. Ze glunderden omdat alles zo goed ging. Op de momenten dat het gesprek een pijnlijke wending had kunnen nemen, werd het gevaar met volle inzet bezworen en genoten ze het meest. Ze waren niet zuinig met understatements. Woordspelingen, grappige intonaties en spottende oogopslagjes waren niet van de lucht.
Elise's bevindingen in Elst waren gunstig geweest. Over
| |
| |
twee-en-een-halve week kon ze er beginnen. Als de kamer haar nu ook nog beviel was alles in kannen en kruiken. Richard verzekerde haar dat het een juweeltje was, met uitzicht op één van Hollands brede rivieren (natuurlijk moest men de ramen goed dicht houden om de stank te weren, maar het uitzicht had men dan toch maar).
Für Elise, schoot hem te binnen en dacht daarbij aan een gedicht van J.B. Charles. De gedachte aan dat gedicht voerde hem onmiddellijk tot een ander vers van Charles: jouw abrikozen meisjesborsten!
Elise was groter geworden maar op borsthoogte was ze plat gebleven. Ze waren allebei groot geworden en volwassen. Ze omzeilden de lastige klippen in de conversatie zo moeiteloos dat het soms bijna beschamend werd. Dit is immoreel vond Richard, terwijl hij het goedverzorgde, ovale gezichtje van zijn nicht bekeek en haar glimlach beantwoordde. In haar ogen brandden slimme lichtjes. Ze waren klein, maar van een buitengewoon helder blauw. Zijn eigen ogen hadden dezelfde kenmerken. Elise's haar was nog even blond als vroeger. Het zijne was de laatste jaren donkerder geworden.
‘Amsterdammers zijn fantastische mensen,’ zei Elise, ‘zo intiem onder elkaar.’
‘Dan zal het je hier wel tegenvallen.’
‘Hier heb je weer andere voordelen.’
‘Welke bij voorbeeld?’ vroeg Richard voorzichtig.
‘Bij voorbeeld dat je hier maar tien kilometer van een kleuterkledingfabrikant in Elst zit,’ antwoordde Elise slim.
Ze gaf een korte uiteenzetting over haar carrière: Enschede, administratie in textielbedrijf, beetje grasduinen in stoffen; Amsterdam, veel bemoeienis met stoffen, beetje administratie; Elst, alleen textiel, geen administratief werk.
Haar aanwezigheid begon Richard te vermoeien. Hij snakte naar rust, boeken, radio- of grammofoonmuziek en
| |
| |
zag vreselijk op tegen het etmaal dat in het verschiet lag. De middag duurde nog twee uur, daarna kwam een volle avond en dan nog eens een hele dag in de nabijheid van dit kakelende schepsel. Ze scheen geen moment haar mond te kunnen houden. Richard zuchtte en berustte: aan alle kwellingen kwam een eind, het was gewoon een kwestie van overleven.
Ze gingen naar zijn kamer om te eten. Nu viel het Richard op hoe hij zelf begon te kwekken, zodra Elise even zweeg om op adem te komen. Het ergerde hem, maar hij zag geen kans zijn neiging te onderdrukken. Hij verlangde naar Simonet, de arme ziel, die de hele middag hard had moeten ploeteren. De adem stokte hem in de keel. Hij vloekte inwendig en vergat het brood te kauwen dat hij in zijn mond had. Het was hem allemaal ontschoten dat hij bloemen moest kopen. Hij kon zich wel voor het hoofd slaan. Zo geboeid had Elise hem toch niet?
Hij kwam pas weer enigszins in zijn humeur toen ze de aspirant-kamer van Elise bezichtigden. De heer des huizes, een tengere man, met een kale kruin, opgerolde mouwen en bretels over zijn overhemd, voorzag hen van een toelichting. Elise was verrukt. Richard voelde zich belangrijk, zakelijk en doortastend. Ze liepen een aanzienlijke vertraging op doordat ze niet onder drie kopjes koffie uit konden en doordat de tengere man nog zo vol was van de gevechten bij de slag om Arnhem, die hij van nabij had meegemaakt.
Toen ze buiten kwamen was het al donker. Met een schok besefte Richard hoe laat het geworden was en hij kreeg het verlammende gevoel dat men in een droom kan hebben als men minutenlang net een trein ziet wegrijden die men onder geen voorwaarde had mogen missen. Toch koos hij strikt genomen niet de kortste weg naar Simonet, die aan de Eusebiusbuitensingel woonde. Hij besloot langs
| |
| |
de Rijn te lopen tot voorbij de brug en dan linksaf te slaan, langs het Agfa-gebouw. Hij was zo graag bij de rivier.
Zo voerde hun weg hen achter langs het benzine-station in de Oranjewachtstraat en onder de oprit van de brug door. Tussen de kolossale pijlers was het aardeduister. Uit een kinderlijk verlangen bleef Richard ook de laatste tientallen meters voordat ze linksaf moesten zo dicht mogelijk bij de rivier. Elise wist de weg niet en vroeg geen verklaring. Ze kwam iets dichter bij hem lopen. Toen klonk er het gerucht achter hen van rollende steentjes en sluipende, haastige voetstappen. Richard schrok niet en kreeg ook geen tijd om zich om te draaien. Een zwaar voorwerp zoefde door de hoek van zijn gezichtsveld en trof hem tegen de slaap.
|
|