De tirannie van het cliché
(1982)–A.C. Zijderveld– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |||||
InleidingWanneer betekenis door functie overwoekerd wordt in de mate waarin dit in de moderne abstracte samenleving het geval is, wordt de gemeenplaats een overal aanwezig en uiterst invloedrijk verschijnsel. Waar we ook zijn, in de huiskamer of op het werk, in de college- of leszaal, dan wel in het ziekenhuis, aan het bed van een kind dat vragen stelt of aan een sterfbed - steeds weer kunnen gemeenplaatsen nauwelijks worden weerstaan. Zij zijn overal voorhanden en zij worden zonder de tussenkomst van cognitieve reflecties toegepast. Inderdaad, wanneer men er een moment bij stilstaat beseft men ineens hoe gemakkelijk clichés worden uitgewisseld, hoe zelden we in het alledaagse maatschappelijke verkeer aarzelen hen te gebruiken; en bovenal: hoe zelden wij ons voor het gebruik van gemeenplaatsen verontschuldigen. Eigenlijk beschuldigen we iemand doorgaans alleen van het gebruik van een gemeenplaats, als we in een strijddebat een punt willen scoren. Daarvoor hebben we een openingsformule, die ook tamelijk gestandaardiseerd is: ‘Dat weten we natuurlijk allemaal al lang, maar waar het werkelijk om gaat is ...’. Vervolgens wordt niet zelden een gemeenplaats bestreden met een gemeenplaats, zoals de enige adequate reactie op lachen lachen is. In dit boek ben ik primair geïnteresseerd in de verhouding tussen clichés en de moderne abstracte samenleving. Toch is het een legitieme vraag, of clichés niet tot de algemene menselijke conditie behoren - onafhankelijk dus van de historisch specifieke, clichégene situatie van de moderne cultuur. Met andere woorden, moeten we niet in termen van wijsgerige antropologie gemeenplaatsen zien als onmisbare onderdelen van de menselijke natuur, evenals de biologische genen, de instincten en de culturele instituties onderdelen zijn van de menselijke conditie? Vergelijkbaar met Meads ‘gebaren’, lijken de clichés op de drempel van het biologische en het sociologische te liggen. Dit zijn interes- | |||||
[pagina 75]
| |||||
sante vragen, maar we moeten onszelf beperkingen opleggen. De onderhavige verhandeling strekt zich niet uit tot het gebied van de wijsgerige antropologie en moet niet verstrikt raken in een ontologische analyse van clichés. Wat zijn de functies van clichés in het algemeen en in de moderne abstracte samenleving in het bijzonder? Ik zal eerst twee functies bespreken die algemeen zijn en vervolgens typische moderne functies, voornamelijk van commerciële en politieke aard, aan de orde stellen. In deze bespreking moet de lezer steeds de twee basisprincipes die hier aan het werk zijn, voor ogen houden:
Tot slot van deze inleiding moeten de begrippen ‘sociaal’ en ‘politiek’, die in de ondertitel van dit hoofdstuk staan, nader toegelicht worden. Beide worden hier op een nogal algemene manier gebruikt: het eerste begrip verwijst naar de grote hoeveelheid alledaagse interacties; die functies worden ‘sociaal’ genoemd, die deze interacties mogelijk maken; het tweede begrip heeft betrekking op de bewuste pogingen en daarmede verbonden technieken om het gedrag van anderen te beïnvloeden, om over hen een zekere mate van invloed en macht uit te oefenen; die functies worden ‘politiek’ genoemd, die deze technieken mogelijk maken. Soms worden beide begrippen ook wel in een meer technische en dus striktere zin gebruikt. Ze verwijzen dan respectievelijk naar wat sociologen ‘de maatschappij’ of ‘de sociale structuur’ noemen enerzijds, en naar wat ‘de staat’ of in het Engels ‘the polity’ genoemd wordt anderzijds. Het zal vanzelf duidelijk zijn, wanneer deze begrippen algemeen gebruikt worden en wanneer zij in een meer technische zin voorkomen. | |||||
Clichés als knooppunten in de dagelijkse communicatieHet is opmerkelijk hoe zelden mensen in elkaars aanwezigheid volledig zwijgen. Het maatschappelijk verkeer schijnt een eindeloze ketting van interacties te zijn, voor een belangrijk deel bestaande uit voortdurend spreken, uit een voortdurende conversatie. In Westerse samenlevingen zijn we doorgaans stil als we op openbare plaatsen tussen vreemden | |||||
[pagina 76]
| |||||
verkeren - in een restaurant, op een roltrap, in bus, tram of trein; maar zijn we vergezeld van kennissen, vrienden, collega's of familieleden, dan voelen we ons welhaast verplicht om gesprekken te voeren en anderszins met de ander in contact te treden. Deze massale hoeveelheid van dagelijks spreken-met-anderen kan natuurlijk alleen maar gerealiseerd worden, indien het merendeel ervan automatisch verloopt, dat wil zeggen zonder veel nadenken, zonder veel emotionele inzet, zonder veel psychische investering. Op dit primaire niveau van het dagelijkse leven en zijn voortdurende interacties en conversaties zijn vooral de gemeenplaatsen onmisbaar. Zij vormen de gepaste munt voor het dagelijkse sociale verkeer en maken het ons mogelijk onze onophoudelijke interacties en gesprekken zonder al te veel cognitieve en emotionele energie te realiseren. ‘Hoe maakt U het vandaag?’, vraagt de arts-in-witte-jas aan een patiënt tijdens zijn dagelijkse ronde langs ‘zijn’ bedden. Hij luistert niet naar het antwoord, bestudeert de koortsgrafiek en voelt de pols. De patiënt hoeft niet te antwoorden en in den brede uiteen te zetten, hoe hij/zij zich vandaag wel voelt. Het ging om een professionele vraag - een retorische vraag, een functioneel zinnetje en niet een communicatieve vraag. Het is een soort van signaal, of gebaar, te vergelijken met een professionele glimlach van een stewardess, of de ernstige, droeve blik van de doodgraver. De patiënt kan het beste antwoorden: ‘Wel goed, hoor’, of ‘Och, het gaat wel’. De cliché-vraag en het cliché-antwoord betekenen niets, maar ze maken een noodzakelijke, functionele interactie mogelijk, zonder dat veel cognitieve en emotionele investering van beide interactiepartners verlangd wordt. Komt men in een Amerikaans weg-restaurant, dan veegt een ober of een serveerster met een vochtige doek het tafeldek schoon, legt een papieren matje met bestek neer en haalt een glas water-met-ijs. Begonnen wordt echter bijna altijd met de vriendelijk geïntoneerde vraag: ‘How are you today?’ De bedoeling is, dat men kort terug groet en zeker niet, dat men uitvoerig uiteenzet, hoe men zich vandaag wel voelt. De vraag is een professioneel cliché en naar het antwoord wordt niet eens geluisterd. De vraag is geen onzin, maar de betekenis is irrelevant, omdat het slechts om een gebaar gaat. De buitenlander, voor het eerst in Amerika, zal eerder geneigd zijn de letterlijke betekenis van de woorden te horen, prettig verrast zijn over deze belangstelling in zijn welzijn en vervolgens wellicht een uitvoerig antwoord geven. Na enige ervaring zal hij evenwel weten, dat de letterlijke betekenis van deze vraag reeds lang door functionaliteit is overwoekerd. De vraag is een cliché, dat niet zegt wat het zegt en dat een soortgelijk antwoord - een cliché - vereist. Om op efficiënte wijze in het alledaagse verkeer te kunnen communiceren moeten we het grootste deel van ons gedrag als routine doen ver- | |||||
[pagina 77]
| |||||
lopen. Het alledaagse leven zou volstrekt onmogelijk worden, indien we over iedere zin en iedere daad zouden moeten nadenken, indien we voortdurend cognitieve en emotionele energie in ons alledaagse spreken en handelen zouden moeten stoppen. Gemeenplaatsen zijn de onmisbare en nogal ingenieuze middelen ter realisering van dit doel. Zij maken het ons mogelijk om met anderen om te gaan zonder voortdurend reflexief de houdingen van de anderen te internaliseren en zowel mentaal als emotioneel de verdere gang van zaken in de interacties te anticiperen. Met andere woorden, juist door de clichés kunnen we met anderen in het alledaagse sociale verkeer omgaan zonder wederzijdse identificatie, zonder reflectie, zonder empathie - zonder wat Mead noemde ‘taking the role/attitude of the other’. Middels de gemeenplaatsen kunnen we gladjes, routinematig en oppervlakkig met elkaar communiceren. Daarom moet met de grootste nadruk gesteld worden, dat clichés voor het maatschappelijk leven onmisbaar zijn, even onmisbaar, zou ik willen toevoegen, als de instituties. Zij vormen een wezenlijke bijdrage tot de routine-structuren van het dagelijkse sociale leven. Deze primaire sociale functie van gemeenplaatsen kan nader worden geadstrueerd door middel van een a contrario argument. Een individu, dat in zijn sociale omgang voortdurend creatief en origineel wil zijn en daarom koste wat het kost het gebruik van clichés wil vermijden, is even vermoeiend als iemand die voortdurend grappig wil zijn. Het is erg moeilijk met zo iemand om te gaan, want het ligt voor de hand, dat hij ook van de anderen zal eisen, dat zij het gebruik van clichés vermijden. Dat zet de omgang onder een zware druk. Wil men werkelijk te allen tijde en koste wat het kost gemeenplaatsen vermijden, dan zou men zich radicaal uit het maatschappelijke leven moeten terugtrekken, zoals de kluizenaars van vroeger. Het dagelijkse sociale leven is een werkelijkheid, die van conventies is doordrongen en dit platvloerse feit vormt nu juist de fundering van wat we ‘maatschappelijke orde’ plegen te noemen. Van de ene situatie op de volgende lopen we routine-paadjes af: ik word wakker, verzorg mijn toilet, nuttig mijn ontbijt, reis naar mijn werk, werk in mijn bureau of werkplaats, nuttig mijn lunch, etc., etc. Het overgrote deel van de maatschappelijke contacten binnen deze routinematige situaties verloopt volgens vaststaande schema's die een raamwerk vormen, waarbinnen we zonder veel energie te investeren kunnen denken, voelen en doen. Clichés zijn de kernen van deze raamwerken, van deze ‘frames’ zoals Goffman hen noemt.Ga naar eind1 Zonder hen zou het maatschappelijke leven inderdaad ineenstorten en tot een bizarre chaos verworden. Alfred Schutz sprak in dit verband van een ‘common-sense’ dat ons leidt in de routine van alledag en hij noemde het receptenkennis, ‘recipy knowledge’, behorende tot een voorraad aan gebruiksklare kennis, ‘stock of knowledge | |||||
[pagina 78]
| |||||
at hand’. Het merendeel van deze recepten, zo kunnen we hieraan toevoegen, zijn inderdaad clichés. Ons dagelijkse, maatschappelijke verkeer kan metaforisch gezien worden als een onophoudend proces, waarin we voortdurend draden van affiliatie met anderen spinnen. De draden in deze communicatieve ‘spinraggen’ kunnen echter dun en breekbaar worden, vooral als zij zich vermenigvuldigen en hun betekenisvolle samenhang gaan verliezen, zoals in de moderne abstracte samenleving maar al te gemakkelijk gebeurt. Wanneer dit geschiedt, hebben we knopen in die draden nodig domweg om hen weer op te pakken, als daartoe de wens of de noodzaak opkomt. Gemeenplaatsen nu kunnen we zien als dergelijke knopen in het netwerk van onze communicatiebanden met anderen. Iemand die dergelijke knopen in de draden die hem met anderen verbind, niet duldt, is doorgaans een vermoeiende partner in het sociale verkeer en hij loopt het gevaar zichzelf ook cognitief en emotioneel uit te putten, omdat hij steeds weer opnieuw nieuwe verbindingen met zijn maatschappelijke omgeving moet aangaan. De negentiende eeuwse dandy (Jules Barbey d'Aurevilly, Beau Brumell, Charles Baudelaire) poogde op deze manier te leven. Maar met al zijn ‘épater le bourgois’ bleek de dandy zelf uiteindelijk toch niet veel meer te zijn dan een aan verveling lijdend en ook verveling rondstrooiend individu, dat al gauw te boek stond als een soort levend cliché.Ga naar eind2
Op dit punt aangekomen zou ik de vraag willen stellen, of er ook psychopathologische gemeenplaatsen kunnen bestaan. Hoe leeg clichés doorgaans ook zijn als het om betekenisinhouden gaat, zij blijven behoren tot de werkelijkheid van het sociale verkeer en de menselijke communicatie. Kent de schizofrene eenzaamheid clichés? Hoewel dit in het geheel niet behoort tot het gebied van mijn competentie, waag ik het toch te suggereren, dat schizofrenie in al haar complexiteit voor een deel als volgt geïnterpreteerd kan worden. De schizofreen heeft een werkelijkheid geconstrueerd, die strikt privé is. De betekenissen en logica van deze werkelijkheid kunnen niet op anderen worden overgedragen en ze kunnen ook niet door anderen rationeel of invoelend begrepen worden, tenzij middels psychiatrische ‘vertaling’. Hij is daarom niet tot ‘symbolische interactie’ in staat, onmachtig met anderen te communiceren. Dit vereist immers een wederzijdse identificatie, een internaliseren van houdingen van anderen, alsook een overdraagbaar zijn van betekenissen. Toch zijn het spreken en het gedrag tamelijk schematisch, terwijl zij een soort van gereïficeerde structuur aan de dag leggen. (Joseph Gabel heeft op indringende wijze het verband tussen reïficatie en schizofrenie aangetoond en o.a. gewezen op de overheersing van ruimte ten koste van tijd in het schizofrene | |||||
[pagina 79]
| |||||
denken en beleven.Ga naar eind3) Dit zou inhouden, dat hij zijn eigen, privé-clichés gebruikt - gemeenplaatsen die alleen in zijn eigen werkelijkheid functioneel zijn en slechts passen in de logica van de eigen, kleine wereld. In termen van het eerste hoofdstuk zou men kunnen zeggen, dat de schizofreen zijn eigen ‘zinvolheid’ en ‘functionaliteit’ kent, die niet zonder meer overdraagbaar zijn en door ‘normale’ interactiepartners in het sociale verkeer begrepen kunnen worden. In die zin is hij de meest radicale anachoreet, die men zich zou kunnen voorstellen. Begrijpelijkerwijs zal hij soms ineens tot gewelddadigheid vervallen: de private ‘logica’ werkt niet, de private clichés schijnen buiten de eigen kleine wereld geen resultaat op te leveren. Dit kan overigens ook gebeuren in de niet-schizofrene sociale werkelijkheid, als de clichés van een ideologie niet langer de emotionele bevrediging bieden, waarvoor zij aanvankelijk werden omarmd. Dat voert tot een belangrijke conclusie: wanneer gemeenplaatsen, waarin betekenissen door functies overwoekerd werden, niet langer kunnen functioneren (om wat voor reden dan ook), kunnen zij buitengewoon irrationele, wrede, bizarre en gewelddadige reacties oproepen bij hen, die de clichés hadden geaccepteerd en geadopteerd. In dat geval is er sprake van een fatale sequentie die leidt van betekenis, naar functie, naar terreur. In het volgende hoofdstuk kom ik op dit punt terug. | |||||
Clichés als antwoord op hachelijke situatiesWe weten allen, dat de routines van het dagelijkse sociale leven plotseling en inderdaad nogal vaak onderbroken en verbroken kunnen worden. De werkelijkheid, zo schreef Peter L. Berger in één van zijn eerste boeken, is inderdaad een uiterst fragiele en precaire aangelegenheid.Ga naar eind4 Gemeenplaatsen, zo zal ik in deze paragraaf argumenteren, worden vaak gebruikt om deze breuken te repareren. Iemand kan ineens iets zeggen of doen, dat buiten het bestek van de dagelijkse gang van zaken valt. Een kind, bijvoorbeeld, stelt ons in tram of bus een vraag, die betrekking heeft op de seksualiteit. Het overdondert ons daarmee en we voelen ons niet op ons gemak - temeer niet omdat omstanders spottend toekijken, hoe wij ons uit de situatie zullen redden. Verlegenheid is een breuk in de gladlopende, dagelijkse routine. Dergelijke verlegenheid, om nog een voorbeeld te nemen, wordt ook veroorzaakt, indien iemand die algemeen gerespecteerd wordt, tijdens een feestje of na een vergadering een bijzonder platvloerse en alom bekende mop vertelt, in een overduidelijke poging om grappig en populair te doen. We worden overdonderd en ervaren een gevoel van (veelal geïrriteerde) verlegenheid. Of, om een laatste voorbeeld te noemen, iemand die we maar oppervlakkig kennen, begint ineens zijn hart bij ons uit te | |||||
[pagina 80]
| |||||
storten, terwijl allerlei intieme details uit zijn privé-leven verteld worden: we verwachtten het niet, we willen het niet, we kunnen het niet tegenhouden en we ervaren een machteloos gevoel van verlegenheid. In al deze gevallen weten we aanvankelijk niet, wat te doen of te zeggen. Het is niet zonder meer bekend, hoe puttend uit de routine-ervaringen, adequaat gereageerd zou kunnen worden. Over het algemeen zijn er in dergelijke situaties twee reacties, die direct toepasbaar zijn zonder dat er veel cognitieve en emotionele inspanning en energie aan te pas behoeven te komen: lachen en clichés. In beide gevallen weigeren we serieus te reageren. We gaan niet echt in op de betekenissen, waarden, normen en motieven die op ons afkomen, maar lopen er als het ware omheen. Door te lachen (vaak niet meer dan een verlegen en beschaamd grinniken) proberen we de situatie van verlegenheid weg te wuiven. Bovenal wordt zo gepoogd enige vorm van serieuze interactie af te breken.Ga naar eind5 Door gemeenplaatsen te gebruiken doen we een poging de verlegenheid terug te brengen naar de routines van het ‘normale’ sociale leven. Dat wil zeggen, zij zijn echte dooddoeners die, evenals het lachen, iedere verdere symbolische interactie voorkomen, zeker in de richting van de verlegenheid. Een veel voorkomend voorbeeld van een dergelijke afleidingsmanoeuvre is het woordje ‘overigens’ dat letterlijk verwijst naar een nog overgebleven argument, doch in het dagelijkse spraakgebruik veeleer de functie van ombuiging van het gesprek gekregen heeft. We willen niet, dat het gesprek voortgaat in de richting waarin het gaat, omdat dit ons in verlegenheid zou brengen en zeggen met enige nadruk: ‘Overigens wist je dat ...’ Een andere formule is: ‘Tussen haakjes wist je dat ...’ Daarmee wordt niet aangegeven, dat nog iets terzijde opgemerkt moet worden, doch veeleer mikt men erop het gesprek een totaal andere wending te geven. In beide gevallen wordt gesuggereerd, dat het gesprek normaal verder verloopt, terwijl er in werkelijkheid een drastische wending aan wordt gegeven - weg van de verlegenheid, terug naar de routines van het alledaagse, sociale verkeer. Het is inderdaad een ingenieuze techniek om de geroutiniseerde communicatie en het gezonde verstand te herstellen met inzet van weinig cognitieve en emotionele inspanningen. Situaties die het precaire van het leven illustreren, zijn veel moeilijker te herstellen. Ik bedoel hier vooral situaties die ons confronteren met zinloos lijden (zoals in gevallen van ernstige ziekten) en met de dood. Wanneer we met dergelijke gebeurtenissen te maken krijgen, lijkt het erop alsof de werkelijkheid zijn betekeniscoördinaten heeft verloren. We weten niet meer hoe we moeten reageren en voelen een onbestemde angst. Alweer komen ons de gemeenplaatsen te hulp.Ga naar eind6 Inderdaad, indien men clichés zou willen verzamelen als moppen of postzegels, dan zou men een rijk ontdekkingsgebied aantreffen in over- | |||||
[pagina 81]
| |||||
lijdensadvertenties, condoléantiebrieven en begrafenistoespraken. Het lijkt er hier vaak op, alsof variaties en afwijkingen van de gemeenplaatsen onkies, zo niet magisch schadelijk en gevaarlijk zijn. Probeert men in dergelijke situaties de geijkte clichés te vermijden, dan loopt men in ieder geval de kans de gevoelens van de betrokkenen te kwetsen. Het is alsof men in zo'n geval de veilige oppervlakte heeft verlaten en afdaalt in de ongecontroleerde, diep verankerde emoties van de mens. Clichés helpen ons om veilig aan de oppervlakte te blijven, zonder evenwel de indruk te wekken onverschillig te zijn. Gemeenplaatsen komen natuurlijk soldaten aan het front van pas, wanneer zij naar huis schrijven. Paul Fussell zegt bijvoorbeeld in zijn literatuur-kritische studie over de Eerste Wereldoorlog en de nog steeds voortdurende herinnering daaraan, dat het de kunst was om een brief naar huis te schrijven zonder in wezen iets te zeggen. Clichés waren daarbij onmisbaar: ‘The trick was to fill the page bij saying nothing and to offer the maximum number of clichés. Bearing the brunt and keep smiling were as popular as in the pink. For some writers the form of the letter home was so rigid that no variation was allowed to violate it.’Ga naar eind7 Uit vrees voor defaitisme aan het thuisfront, werden de brieven van frontsoldaten gecensureerd en ook was er de Field Service Post Card, waarop men alleen maar categorieën behoefde aan te kruisen: ‘Mij gaat het goed’, ‘Ik lig in het hospitaal’, ‘Ik ontving je (a) brief, (b) telegram, (c) pakje’, enz. Fussell zegt erover: ‘The Field Service Post Card has the honor of being the first wide-spread exemplar of that kind of document which uniquely characterizes the modern world: the “Form.”Ga naar eind8 Overigens wijst hij nog op het belang van de clichés in de oorlog van Viëtnam: de al dan niet posthuum uitgereikte medailles dienden steeds begeleid te worden door een korte motivering - de ‘citation’. Deze bestond zonder uitzondering uit ronkende, doch niets-zeggende clichés. Het meest gebruikte en afgezaagde clichés was ‘Woorden kunnen niet tot uitdrukking brengen, wat ...’Ga naar eind9 De volgende anekdote moge illustreren, hoezeer de gemeenplaatsen die op sterftegevallen betrekking hebben tot routine geworden zijn. In de meeste Westerse samenlevingen worden weduwen of weduwnaars na de begrafenis van hun levensgezel gecondoleerd. Ik maakte het eens tijdens een dergelijk ritueel mee, dat de persoon vóór mij in de rij de desbetreffende weduwe met tranen in de ogen hartelijk feliciteerde. Het opmerkelijke was, dat de persoon in kwestie deze verspreking niet herstelde, terwijl ook de weduwe kennelijk niet hoorde, wat er werkelijk was gezegd. Zij was zo geprogrammeerd ‘hartelijk gecondoleerd’ te horen prevelen, dat het niet meer tot haar doordrong dat zij gefeliciteerd werd. Kennelijk deed de eigenlijke betekenis van de woorden er niet meer toe. De geprevelde formule met identieke klank was ruim voldoende. | |||||
[pagina 82]
| |||||
Overigens is ook geboorte een gebeurtenis, die heel wat clichés pleegt uit te lokken. De standaard-vraag aan ouders vlak voor de geboorte van hun kind is, of het een jongen dan wel een meisje ‘moet worden’. Het standaard-antwoord in onze cultuurkring is doorgaans, dat het er niet toe doet zolang de baby maar gezond is. Grappig is overigens de poging om het unieke van de boorling in de ogen van de ouders extra dik aan te zetten in het geboortekaartje: ook daarin zijn weer standaard-uitdrukkingen, die op doorgaans zeer onoriginele wijze origineel pogen te zijn. Aangezien precaire situaties heel wat moeilijker te lijmen zijn dan verlegenheidssituaties, hebben clichés in het eerste geval doorgaans behoefte aan een extra accentuering en een speciaal soort van legitimering. Dit wordt vooral bewerkstelligd door het gezag van specialisten. In de precaire situatie van ernstige ziekte geeft het gezag van arts of specialist extra gewicht aan de gangbare clichés, terwijl dat in het geval van sterfte gebeurt middels het gezag van de geestelijke (priester, dominee, rabbi, imam, etc). In de mond van deze ‘professionals’ worden de clichés veel overtuigender en effectiever dan wanneer zij door een leek uitgesproken zouden zijn. Vaak zijn deze bezitters van ‘speciale’ kennis en vaardigheid in staat om de bleekste en meest afgezaagde gemeenplaatsen gezaghebbend en effectief te maken! Dit kennissociologische mechanisme werkt natuurlijk ook buiten precaire situaties. Om maar een voorbeeld te noemen, clichés die door bekende politici of wetenschappers worden gebruikt, winnen op gelijke wijze aan gewicht en effect. Het mechanisme is nauw verwant met de wijzen waarop voor-moderne priesters en tovenaars, volgens zeggen begiftigd met boven-natuurlijke kracht, gezaghebbende en vaak geheime kennis bezaten, waarmee zij aanzienlijke sociale en niet zelden ook politieke macht uitoefenden. Evenals in verlegenheidssituatie kan het lachen ook in precaire omstandigheden als een soort pre-reflexieve reactie dienst doen. In zijn bekende essay over lachen en huilen zegt Helmuth Plessner, dat het lachen dikwijls functioneert als een reactie op een situatie waarop in feite niet gereageerd kan worden.Ga naar eind10 Iets gebeurt, of iets wordt gezegd; de geest kan niet adequaat reageren; het lichaam neemt over; en de persoon in kwestie barst in een onbedaarlijk lachen uit. Deze reactie is wel degelijk functioneel, want de enige adequate reactie op lachen is lachen. En het samen lachen in een groep versterkt het moreel, hetgeen de leden van de groep in staat stelt om de bedreigende situatie, waarop niet adequaat gereageerd kon worden, het hoofd te bieden. Dit is natuurlijk geen echte reactie, geen echt antwoord, maar het functioneert. Het functioneren van clichés is hiermede zeker te vergelijken. Zij geven ook geen echt antwoord op precaire situaties, maar ze werken ten opzichte van dit soort situaties wel en zij maken het ons mogelijk om als | |||||
[pagina 83]
| |||||
het ware aan de veilige oppervlakte voort te gaan met communiceren. Bovendien, zoals ook met het lachen het geval is, kunnen gemeenplaatsen alleen met gepaste munt worden terugbetaald: terwijl we gezamenlijk de gemeenplaatsen herhalen, zijn we in staat hen meer overtuigingskracht te geven en hen ook meer functioneel te maken. | |||||
Clichés als magische overblijfselsDoor de eeuwen heen hebben mensen op onbeantwoordbare, precaire situaties middels godsdienst en magie gereageerd. Godsdienst verschafte verschillende rechtvaardigingen voor lijden en sterven (Webers theodicee), terwijl magie technieken aanbood, waarmee zogenaamde spirituele machten tegen deze vernietigende krachten gemobiliseerd konden worden. Op deze wijze verschaften zij mensen zekerheid en waren zij in staat hen te troosten, niet in het minst door het eindeloos herhalen van dezelfde mythen, dezelfde formules, dezelfde rituelen. Geconfronteerd met precaire situaties bood dit herhalen klaarblijkelijk zekerheid - hoe illusoir deze zekerheid meestal ook was. In deze paragraaf beweer ik in een hypothese die nogal gewaagd is, dat gemeenplaatsen overblijfsels zijn van voor-moderne magie, die hun werk doen in een samenleving die voor het overige radicaal ‘onttoverd’ (Weber) is. Of om het anders uit te drukken, in de clichés die we bezigen, is een stuk voor-modern bewustzijn gepreserveerd gebleven en als het ware vanuit de voor-moderne tijd overgeheveld naar de moderne maatschappij. Dit is natuurlijk een bewering, die nauwelijks empirisch gestaafd kan worden, maar zij kan wel op zijn minst nader worden toegelicht. Als een beredeneerde gissing kan zij wel degelijk van belang zijn voor de onderhavige poging het cliché als een sociologisch verschijnsel te begrijpen. Het meest opvallende kenmerk van gemeenplaatsen is hun repetitieve en schematische karakter. Dat wil zeggen, in bepaalde situaties en momenten van het soicale leven kunnen bepaalde clichés verwacht worden en als zij volgens verwachting voorkomen, dan hebben zij doorgaans dezelfde vorm en inhoud als vroeger. Zij zijn als het ‘gezondheid’ dat welhaast instinctief gepreveld wordt, wanneer iemand niest, of zij lijken op ‘eet smakelijk’, dat noodzakelijk en zonder nadenken wordt uitgesproken als de gasten aan tafel hun messen en vorken hebben opgenomen. Clichés kunnen ook met de verhaaltjes vergeleken worden, die voor het naar bed gaan aan kleine kinderen verteld moeten worden. Ook deze verhaaltjes moeten herhalend zijn en naar vorm en inhoud schematisch. Variaties worden door de kinderen wel positief gewaardeerd, omdat | |||||
[pagina 84]
| |||||
zij de gegeven structuur slechts accentueren, maar zij moeten steeds als variaties op het hoofdmotief herkenbaar blijven. Deze herhaalbare en schematische verhalen, die ook in sprookjes herkenbaar zijn, schijnen een aantal erg fundamentele magische behoeften in kinderen te bevredigen, die in het socialisatieproces (waarin het kind de moderne onttoverde wereld binnentreedt) geleidelijk gesublimeerd worden. De herhaalbaarheid van institutioneel gedrag en van de gemeenplaatsen zijn de belangrijkste sublimaties. Als moderne volwassenen hebben we de neiging onszelf als gerationaliseerde en geciviliseerde wezens te beschouwen, die zich in dit opzicht onderscheiden van kinderen en de zogeheten ‘primitieven’ - een geloof dat diep verankerd ligt in de hoofdmotieven en vooroordelen van de Verlichting. Maar het is toch wel de vraag, of wij de magische behoeften, die we in kinderen en voor-moderne ‘primitieven’ nog waar kunnen nemen, werkelijk ontgroeid zijn. Waarschijnlijk hebben wij deze behoeften slechts in clichés en in instituties gesublimeerd - gestructureerde gedragsvormen die inderdaad veel rationeler en veel sterker onttoverd zijn dan de magische riten en formules van de ‘primitief’ en de steeds weer herhaalde spelletjes en verhaaltjes van het kind. Maar dat betekent nog lang niet, dat die magische behoeften in de moderne wereld geheel verdwenen zouden zijn. In dit opzicht geeft Vilfredo Pareto's onderscheid tussen residuen en derivaten ons een welkom inzicht in de onderhavige problematiek. De residuen zijn bij hem de vitalistische, niet-rationele impulsen van het menselijk gedrag. Zij vormen de constanten in de ontwikkeling van de menselijke beschaving. Als zij al veranderen, dan is deze verandering uiterst langzaam en minimaal. De derivaten zijn de talloze rationalisaties van deze impulsen, waarmede mensen zichzelf en anderen trachten te overtuigen dat zij wel degelijk rationeel, doelgericht en zeker niet impulsief handelen. Deze derivaten veranderen voortdurend. Zij zijn, schreef Pareto, als elastiekjes die tot iedere gewenste lengte uitgerekt kunnen worden. Pareto geloofde dat men door al die merkwaardige en bespottelijke derivaten heen moest ploegen met de hulp van wat hij noemde de logico-experimentele methode, om uiteindelijk op die impulsen die de mensen, hun geschiedenis en hun maatschappij voortdrijven, te stoten. Dit trachtte hij te realiseren (naar mijn mening zonder succes) in zijn barokke banden van de Trattato di Sociologia Generale - een Prometheïsche speurtocht naar de elementaire structuren van menselijk gedrag, verborgen onder lagen stof van talloze ideeën, noties en theorieën (die overigens niet zelden karaktertrekken van clichés vertonen). Het wekt natuurlijk geen verwondering meer, wanneer de lezer van deze banden ontdekt dat Pareto erg in magie geïnteresseerd was. Hij zag de magie als een bijzonder sterke residu van menselijk gedrag. Dit werd veel later weer opgenomen door Arnold Gehlen, die in zijn institutie- | |||||
[pagina 85]
| |||||
leer magisch gedrag interpreteerde als de oervorm van institutioneel gedrag.Ga naar eind11 Intussen kan het gebruik van gemeenplaatsen door volwassenen ook vergeleken worden met het plezier dat kinderen scheppen in repetitieve en schematische rijmpjes. In kinderrijmen is de semantische inhoud van de woorden heel duidelijk onbelangrijk, in het bijzonder wanneer deze woorden ritmisch door lichaamsbewegingen begeleid worden. De geluiden van de woorden, de ritmische cadans van de zinnen, en de bewegingen van het lichaam fascineren het kind. Dit is voor een belangrijk deel een magische fascinatie, die niet door de betekenissen, maar door de herhaalde en ritmische geluiden en bewegingen wordt opgeroepen en bevredigd - precies zoals het geval is in voor-moderne, magische riten en formules. Het gaat vooral om de functie, niet om de betekenis: deze ritmes wekken emoties op en verzadigen hen. Het heeft met een diep verankerde residuale soort van magie te maken. Wanneer men deze kinderrijmen bewust onder de loep neemt (hetgeen alleen de onttoverde moderne intellectueel zal doen), dan wordt men vooral getroffen door hun vaak absurde en soms ook wrede inhoud. Een prachtig voorbeeld van een dergelijk absurd en wreed kinderrijm levert het volgende Duitse versje. Het wordt opgezegd terwijl het kind op de knieën op en neer gehopt wordt, tot op het laatste woord, want dan wordt het met een zwaai op de grond neergezet: Hoppe, hoppe Reiter,
wenn er fällt dann schreit er,
fällt er in den Graben,
fressen ihn die Raben,
fällt er in den Sumpf,
macht der Reiter plumpsch!
Letterlijk vertaald, staat er: ‘Hop, hop ruiter, als hij valt, schreeuwt hij, valt hij in het graf, dan wordt hij door de raven opgevreten, valt hij in het moeras, dan hoor je “plons”.’ Het is opvallend dat men dit rijmpje op kan zeggen met kinderen op de schoot, die geen woord Duits kennen. De semantische inhoud, de letterlijke betekenissen zijn volledig irrelevant. Het gaat om het ritme van de woorden, de schematische structuur van de zinnen en de begeleidende lichaamsbewegingen. Zij en niet de betekenissen fascineren het kind. Zij zijn in staat het op te winden. Dat gebeurt precies zo in de magie: het geluid van de woorden in de formules, de ritmiek van de herhaalde vocabelen en lichaamsbewegingen zijn van oneindig groter belang dan de semantische betekenissen.Ga naar eind12 Natuurlijk roepen de gemeenplaatsen van onze volwassen en gemoderniseerde maatschappij niet die spontane en emotionele reacties op die | |||||
[pagina 86]
| |||||
door de kinderrijmpjes of de voor-moderne magische riten en formules uitgelokt worden. Wij wisselen onze clichés in een schijnbaar rationele houding van vanzelfsprekenheid uit. We voelen ons hooguit niet op ons gemak, wanneer iemand weigert het spel mee te spelen en voortdurend poogt de gepaste munt van de standaard-gemeenplaatsen te vermijden. Zo iemand irriteert en verwart ons en schijnt op die manier enkele diepliggende, gevoelige snaren te raken. En toch, hoewel het te ver zou gaan clichés zonder meer als oorsprongen en doelwitten van magische betovering te beschouwen, lijken zij toch wel overblijfselen te zijn van technieken, waarmee mensen door de eeuwen heen een aantal erg fundamentele behoeften aan veiligheid, zekerheid en stabiliteit trachten te bevredigen. Klaarblijkelijk kunnen deze behoeften niet uitsluitend op het niveau van betekenissen alleen bevredigd worden. Door de eeuwen heen werden zij vooral op een mechanistische en functionele wijze bevredigd en gemeenplaatsen behoren zonder twijfel tot deze traditie. Hun herhaalbaarheid, hun voorspelbaarheid, hun herkenbaarheid, hun toepasbaarheid en het feit dat zij het nadenken over betekenissen vermijden, verschaffen onze handelingen, onze gedachten en onze emoties stabiliteit en zekerheid. Zo ook kunnen zij op onopvallende, dus efficiënte wijze enkele diepverborgen, residuele magische behoeften bevredigen. Dit is naar mijn mening een nogal betoverende gedachte: onder de vermomming van vanzelfsprekende clichés, schijnt magie door de barstjes van ons beschavingsvernis heen te dringen en getuigenis af te leggen van een voor-moderne kern in ons voor het overige zo gemoderniseerde bestaan. | |||||
Clichés en mobiliseringHoe betekenisloos clichés in feite ook mogen zijn, zij zijn toch in staat om als in een prikkel-reactie sequentie gedrag te stimuleren. Zoals we in hoofdstuk 1 gezien hebben, delen zij deze trek met de slogans. Wellicht is dit wel de belangrijkste functie van de gemeenplaats. Zij is in staat spreken en gedrag uit te lokken, terwijl de potentieel relativerende invloed van de cognitieve reflectie vermeden wordt - of misschien beter: gepasseerd wordt. In deze paragraaf zal onze bespreking van deze mobiliserende functie zich vooral richten op de sectoren van de handel (vgl. de advertentie-slogans), terwijl de volgende paragraaf zich vooral zal bezighouden met een bespreking van de mobiliserende functie van clichés in de politiek. Om te beginnen moet met nadruk gesteld worden, dat deze ‘behavioristische’ functie van het cliché zeker niet duidelijk en vanzelfsprekend is. Het is juist zo moeilijk om het mobiliserende effect op ons spreken | |||||
[pagina 87]
| |||||
en handelen te herkennen, omdat de cognitieve reflectie vermeden wordt. Ten tweede, slogans en clichés lokken niet direct spreken en handelen uit, doch doen dit via hun invloed op houdingen, neigingen, stemmingen. De slogan van een advertentie, om maar een voor de hand liggend voorbeeld te nemen, beïnvloedt het gedrag van de huisvrouw niet op zo'n manier, dat zij onmiddellijk naar een winkel gaat om de geadverteerde goederen te kopen. Evenzo zorgen de clichés in een politieke redevoering er niet voor, dat de toehoorders onmiddellijk voor de ene politicus en niet voor de andere stemmen. Veeleer beïnvloeden slogans en clichés de houdingen en stemmingen van mensen. Zij maken hen gereed voor een bepaalde koers in hun denken, voelen en handelen. Zij pogen het verlangen tot het kopen van de geadverteerde voorwerpen of tot het stemmen voor een bepaald gepropageerd politiek programma, op te wekken. Zo trachten de clichés in een politieke toespraak mensen er op onopvallende wijze van te overtuigen, dat de voorgestelde politieke koers ‘natuurlijk’ en ‘klaarblijkelijk’ de enig juiste is. Bovenal pogen zij de individuen in hun publiek ervan te overtuigen, dat de meeste mensen zo denken, voelen en handelen en dat men uiteraard niet zo dom moet zijn om van deze trend af te wijken. Om een ietwat te geladen uitdrukking te gebruiken, gemeenplaatsen doen een poging om mensen als in een hersenspoeling te beïnvloeden. Zij schijnen een waarheid - een oude en duidelijke waarheid - in zich te bergen en deze impressie wordt niet door hun semantische inhoud, doch door hun voortdurend gebruik gewekt. Zij zijn dan ook niet op heuristische wijze overtuigend (dat zou een reflexief overwegen van hun betekenis vergen), doch veeleer op magische manier indrukwekkend: zij produceren een soort van betovering, die een emotionele participatie in de algemene cadans van de woorden, de tonen en de lichaamsbewegingen vereist. Een van de hoofdredenen waarom gemeenplaatsen in staat zijn om cognitieve reflecties en hun mogelijke relativeringen te vermijden, is gelegen in het feit dat zij even aanstekelijk zijn als lachen, of zo men wil, als stotteren. Spreekt men met iemand die erg stottert, dan moet men zichzelf echt bedwingen om niet ook te gaan stotteren. En indien er zo iets bestaat als een sociologische wet van de imitatie, zoals Tarde beweerde, dan is die zeker op het lachen van toepassing. Hetzelfde mechanisme werkt in het geval van de clichés. Zij worden ongecontroleerd in de dagelijkse talloze interacties van het sociale verkeer uitgewisseld en we realiseren het ons nauwelijks, dat het ene cliché welhaast instinctief aanleiding is tot het bezigen van het andere cliché. Indien het juist is, wat ik in navolging van enkele theorema's van Gehlen en Schelsky beweerde, namelijk dat de moderne samenleving voortdurende reflectie (Dauerreflexion) stimuleert, dan is natuurlijk het | |||||
[pagina 88]
| |||||
vermijden van deze reflectie middels de clichés van groot belang. Of, als Thomas gelijk had toen hij schreef, dat er in de moderne samenleving vele elkaar beconcurrerende definities van de situatie zijn, waarvan er geen één meer bindend is, dan verkrijgen clichés sociologisch gewicht, omdat zij immers de vele concurrerende definities passeren en het menselijk denken, voelen en handelen beïnvloeden op een niveau, dat als het ware boven deze definities ligt. Zij creëren natuurlijk geen morele band, maar zij binden mensen aan bepaalde gedragskoersen, zij het op een mechanistische en behavioristische wijze. Nu is het voor deze mobiliserende functie van clichés natuurlijk niet voldoende, dat zij pakkend (‘catchy’) zijn. Zij moeten op een bepaalde wijze gepresenteerd worden - in voortdurende herhaling, doch ook op overdreven, hyperbolische wijze. De moderne massamedia zijn hier natuurlijk van belang. Zij bombarderen mensen luid en massaal met commerciële en politieke slogans en herhalen deze zo vaak, dat iedereen immuun voor reflectie wordt en geen aandacht meer besteedt aan de letterlijke betekenis van de gebruikte woorden. De slogans en clichés uit de commercie en de politiek proberen mensen in een reflectieloze cadans mee te nemen en hen vervolgens in luide en hyperbolische expressievormen te schokken. Permanente reflectie met de inherente relativering voert mensen in inertia, in passiviteit. De luide en grove slogans en clichés moeten hen uit deze inertia schudden, zonder hen toe te staan na te gaan denken over de letterlijke inhoud van de gebezigde woorden en zinnen. Intellectuelen nemen hier een speciale plaats in, want zij immers reflecteren vaker en kritischer dan andere sociale categorieën en klassen in de moderne samenleving. Bijgevolg zullen commerciële en politieke clichés, die toekomstige intellectuele klanten willen mobiliseren, zich een extra inspanning getroosten om deze cognitieve reflectie te omzeilen. Kortom, de slogans en clichés die op intellectuelen gericht zijn, zullen bijzonder hyperbolisch moeten zijn. In West-Europa is dit nog niet duidelijk waarneembaar, maar in de USA wel. Het volgende ‘experiment’ dat uiterst simpel en natuurlijk in het geheel niet representatief is, moge dit verduidelijken. Van alle nummers van de New York Review of Books die in 1976 verschenen waren, nam ik blindelings het exemplaar van 24 juni (vol. 23, nr. 11) en analyseerde tot in details de 21 advertenties. Ik selecteerde de adjectieven, die duidelijk een poging deden om één of andere emotie te stimuleren. Intussen moet men zich realiseren, dat de markt waarop de uitgevers zich in deze advertenties richten, hoofdzakelijk bestaat uit kritische intellectuelen op een academisch niveau. Klaarblijkelijk missen deze adjectieven, die men ook wel in andere boekadvertenties tegenkomt, hun uitwerking op deze intellectuelen niet. | |||||
[pagina 89]
| |||||
Het merendeel van de gebezigde adjectieven was hyperbolisch - dik aangezet en overdreven. Ik noteerde de volgende (het nummer tussen haakjes verwijst naar de bladzijde in het bovenvermelde nummer van de NYR): fascinerend (2), buitengewoon en elektrificerend (5), fascinerend (6), fascinerend, explosief, meeslepend, stimulerend, suggestief, prachtig (7), elektrificerend (10), prachtig, angstaanjagend, sensationeel, verwoestend, overweldigend, ontwapenend, schokkend, fascinerend, opwindend, elektrificerend, dreigend, verwoestend, aandoenlijk, prachtig (13), interessant (14), openbarend, uitdagend (15), verlichtend (18), duizelingwekkend, stimulerend, indrukwekkend, opvallend (20), onvergelijkbaar (23), stimulerend, fascinerend, opwindend (29), verbazingwekkend (30), scherpzinnig (31), doordringend, eerlijk en intrigerend (32), verbijsterend (34), uitstekend (37), buitengwoon, verbazingwekkend (44). Het is net alsof deze hyperbolen pogen de intellectuele klanten van de boekenmarkt in magische vervoering te brengen: schokkend, elektrificerend, opbeurend, duizelingwekkend, dwingend en natuurlijk ook als het om magie gaat: fascinerend. Zij zijn alle cliché, herhalend, letterlijk genomen zonder betekenis, maar klaarblijkelijk functioneel! In de door mij geanalyseerde advertenties is onderzoek altijd ‘uitgebreid’ (16), een studie steeds beslissend (‘definitive’, 16), of gedetailleerd en comprehensief (20), een literaire figuur leidinggevend (18), een boek alom gewaardeerd (29), een gezichtspunt openbarend (34), een verscheidenheid overstelpend (34), een wijsheid door de jaren vergaard (34), een weergave indringend (31). De geadverteerde boeken zijn niet gewoon opmerkelijk, maar hoogst opmerkelijk (18), niet gewoon veelbelovend, maar zeer veelbelovend (27), niet gewoon belangwekkend, maar hoogst belangwekkend (15). Zij zijn ‘grandioos geïllustreerd’ (13), ‘totaal overweldigend’ (13), ‘wonderbaarlijk behulpzaam’ (7), ‘buitengewoon openhartig’ (18). Tenslotte verkrijgen de desbetreffende auteurs niet zelden kwalificaties toegedacht, waarvan zij zelf zouden moeten blozen: ‘één van de grote geleerden van deze tijd’ (5), ‘één van de belangrijkste namen uit de 20e-eeuwse filosofie’ (5), ‘een revolutionair in de beste traditie’ (15), ‘één van de allerbeste nog levende Amerikaanse schrijvers’ (18). Kortom, men wordt nogal duizelig als men deze advertenties met de nodige aandacht, met cognitieve reflectie leest, maar dat is natuurlijk helemaal niet de bedoeling! Deze schreeuwende adjectieven moeten juist de reflectie passeren en ongemerkt de lezer betoveren. Het doel van al die adjectieven is natuurlijk dat de lezer zich geleidelijk aan verplicht gaat voelen deze boeken te lezen en dus te kopen. Men is tenslotte academicus en mag ‘één van de beste nog levende Amerikaanse schrijvers’ toch niet ongelezen laten - ook al is zijn naam in wezen volslagen onbekend. Het boek moet gekocht worden (en belandt niet zelden tussen | |||||
[pagina 90]
| |||||
de rij van andere, ongelezen publikaties). Het medium televisie beschikt over speciale betoveringstechnieken, die de mobiliserende functie van de commerciële clichés versterken. Ik bedoel hier niet zozeer de wat erg voor de hand liggende mooie dame, die op sensuele wijze en in avondkleding gehuld, het nieuwste merk auto staat te strelen. Veel onopvallender en verleidelijker zijn bepaalde close-up technieken en de diverse vormen van begeleidende muziek - soms hard en grof (bijvoorbeeld wanneer het om de toekomstige consumptie van hamburgers of kippen gaat), soms zacht en verleidelijk (bijvoorbeeld wanneer badolie of parfums verkocht moeten worden). Het is net alsof de clichés en slogans van deze advertentie een poging doen om in ons binnen te dringen via de ogen en de oren, gericht op de emoties en met voorbijgaan van de cognitieve reflectie. Inderdaad, als men de letterlijke inhoud van deze advertenties onder de loep neemt en cognitief analyseert, dan zijn zij meestal uiterst stupide. Hun makers weten dat natuurlijk ook wel. Maar zij waren er in het geheel niet op uit om onze geest te bevredigen. Integendeel, zij trachtten deze juist zoveel mogelijk uit te schakelen en te omzeilen om toekomstige kopers op behavioristische wijze als in een ondoordachte prikkel-reactie sequentie te beïnvloeden. Clichés zijn voor dit doel onmisbaar! | |||||
Clichés en propagandaHet is uiteraard duidelijk, dat gemeenplaatsen altijd van groot belang zijn geweest als het erom ging propaganda te bedrijven. Het doel van alle propaganda, of die nu politiek dan wel religieus van inhoud is, bestaat uit het doorboren van het bestaande schild van ideeën en overtuigingen om vervolgens in mensen andere, van inhoud verschillende ideeën en overtuigingen te planten. Propaganda bombardeert mensen massaal en in voortdurende herhaling met ‘informatie’ en bestaat uit de gemeenplaatsen van de gepropageerde ideologie. Bij de propagandabedrijvers leeft de hoop, dat de mensen die het doelwit van hun activiteiten vormen, uiteindelijk zullen toegeven aan de manier van denken, voelen en handelen, die door de desbetreffende ideologie wordt gepropageerd. Daartoe is het van groot belang, dat zij ophouden met nadenken over de letterlijke betekenissen van de ideologie en zich laten meevoeren door de clichés. Propaganda werd voor het eerst officieel geïnstitutionaliseerd in 1622 door Paus Gregorius XV in de beroemde Congregatio de Propaganda Fidei, maar zij kwam natuurlijk al veel eerder voor. Overigens bestond de pauselijke congregatie voor de propaganda van het geloof aanvankelijk uit een groep van kardinalen die toezicht hield op de zending en ver- | |||||
[pagina 91]
| |||||
antwoordelijk was voor de opleiding van zendelingen. De congregatie schijnt echter ook in de Contra-Reformatie als propaganda-bureau gewerkt te hebben. Hoe dan ook, in de ideologische strijd tussen Reformatie en Rome hebben tot op deze eeuw allerlei propagandistische clichés en slogans een belangrijke rol gespeeld. Het verbaast natuurlijk niet, dat in deze eeuw religieuze clichés dikwijls in advertentie-achtige slogans worden verpakt. Enorme spandoeken met woorden als ‘Jezus is de Heer’, of ‘Jezus, onze Heer en Redder’ geven niet alleen kleur en verve aan revival-meetings, zoals die van Billy Graham (die overigens de kracht van clichés altijd bijzonder goed heeft begrepen), maar ook aan de doorgaans wat soberder bijeenkomsten van de Wereldraad van Kerken. Intussen moet men ook hier weer niet te veel nadenken over de precieze betekenis van deze woorden! Een aantal jaren geleden verschenen er aan de randen van enkele Amerikaanse snelwegen reclameborden waarop met enorme letters te lezen was: ‘Ik heb het gevonden!’ Het bleek dat deze mysterieuze woorden religieus bedoeld waren. Zij vormen voor de huidige discussie van clichés en propaganda een interessant geval. Strikt genomen bevat deze slogan geen duidelijke, religieuze betekenis en het doel ervan is klaarblijkelijk om reflectie uit te lokken in plaats van te vermijden en uit te schakelen. Daarom is hier geen sprake van een cliché. De bestuurder van een passerende auto moet zichzelf de vraag stellen: ‘Heb ik het gevonden?’ en vervolgens: ‘Maar wat zou ik hebben moeten vinden?’. Het antwoord is niet zonder meer duidelijk: ‘God’, of ‘Jezus’, of ‘Allah’, of etc. Daarom is het twijfelachtig of een dergelijke opzettelijk lege slogan tot het beoogde doel zal voeren. De reflecties die opgeroepen worden, blijven vaag en vrijblijvend en zullen maar al te gemakkelijk van religieuze naar meer alledaagse en simpele aangelegenheden afdrijven. ‘Uncle Sam needs you’ (slogan voor de werving van recruten in het Amerikaanse leger) en ‘Jesus Saves Us’ roepen minder reflecties op, maar snijden directer in op het gemoed. Dit soort slogans zijn de bouwstenen van iedere propaganda. Natuurlijk komt propaganda het meest geprononceerd in de politiek voor. Waarschijnlijk bereikte zij het toppunt van vakmanschap in Nazi-Duitsland, waar zelfs de meest ongelooflijke clichés en slogans (zo gevierd bij en ook onmisbaar voor ieder totalitair regime) geloofwaardig en gerechtvaardigd werden, niet in het minst door het optreden van charismatische leiders en via het ensceneren van massa-bijeenkomsten en militaire parades. In de Koude Oorlog bereikte de moderne propaganda een verdere graad van perfectie. Propaganda-specialisten begonnen steeds meer gebruik te maken van wetenschappelijke technieken, die vooral betrokken werden uit het psychologische behaviorisme en de diepte-psychologie. | |||||
[pagina 92]
| |||||
Het meest opvallende kenmerk van deze moderne propaganda is het feit, dat zij niet meer poogt mensen te beïnvloeden middels een spectaculair schouwspel van massa-bijeenkomsten en parades, zoals in het Nazi-regime, doch op meer onopvallende wijze de houdingen en opvattingen van mensen tracht te beïnvloeden, met name door allerlei clichés via de massa-media op grote schaal en in voortdurende herhaling te verbreiden. Als in een hersenspoeling worden zo de mensen in hun bewustzijn gemasseerd. De clichés die steeds weer herhaald werden, waren: ‘de vrije wereld’, ‘kapitalistische decadentie’, ‘beter dood dan rood’, ‘imperialistische onderdrukking’ - en dan gemeenschappelijk op beide fronten: ‘democratie’. De semantische leegte van deze gemeenplaatsen is erg functioneel, omdat deze immers gemakkelijk voor politieke manipulatie te gebruiken is. Een goed voorbeeld vormt de gebruikelijke begrippen-duo's ‘links-rechts’ en ‘progressief-conservatief’. Als men eigen politieke overtuigingen en preferenties voor een ogenblik tussen haakjes plaatst en deze begripsparen wat preciezer in ogenschouw neemt, dan moet het wel, of men weet niet precies meer wat zij eigenlijk betekenen. Ondanks hun ietwat lapidaire formulering roepen zij slechts vage connotaties en gevoelens op. Vroeger - zeg zo'n twintig jaar geleden - waren alle militaire regimes in de wereld zonder meer ‘rechts’ en ‘conservatief’, zo niet ‘reactionair’ en ‘fascistisch’. Tegen-woordig kan men dat niet zo gemakkelijk meer zeggen, want er zijn wel militaire regimes die zelf beweren en ook door journalisten worden beschreven als ‘links’, ‘progressief’, zij het nog niet ‘democratisch’. Helemaal zeker kan men hier doorgaans niet van zijn, zoals de recente gebeurtenissen in Suriname laten zien. Is het werkelijk waar, dat deze links-georiënteerde militairen, die de macht in handen hebben genomen, door progressieve ideeën omtrent een rechtvaardige sociale politiek gedreven worden, of slaan zij slechts politieke munt uit clichés, die beter passen bij de algemene politieke stemming in de Derde Wereld? Of om een ander voorbeeld te nemen, moderne terroristen in Duitsland en Italië beweren, dat zij vechten voor een radicaal ‘linkse’ en ‘progressieve’ zaak, maar zouden dezelfde individuen, die nu hun lugubere werk in een soort van stadsguerilla uitoefenen, in het Duitsland of Italië van de dertiger en vroeg-veertiger jaren ook ‘links’ en ‘progressief’ geweest zijn, of zouden zij hun vivere pericolosamente in het fascisme hebben gerealiseerd? En de dissidenten in Oost-Europa, niet zelden ideologisch gevoed door traditioneel Katholicisme of orthodox Jodendom, dan wel traditioneel Zionisme, zijn die nu ‘links’ of ‘rechts’, ‘progressief’ of ‘conservatief’, of wellicht ‘conservatief hier’ en ‘progressief daar’? Of is het wellicht net andersom? Ulbricht noemde zichzelf en het land dat hij op tirannieke wijze bestuurde ‘democratisch’, terwijl Hitler zichzelf en zijn nazi-beweging aanduidde met ‘socialistisch’. Indien men deze begrippen | |||||
[pagina 93]
| |||||
in deze politieke kaders letterlijk neemt, dan blijven zij betekenisloos, semantisch leeg. Dat komt omdat zij clichés zijn. Men moet clichés niet in termen van betekenissen willen begrijpen, zeker niet in het geval van de politiek. Daar immers kunnen begrippen en uitspraken iedere gewenste betekenis krijgen, waardoor zij zo bij uitstek voor ideologische manipulaties bruikbaar worden. George Orwell verwoordde dit zo'n dertig jaren geleden treffend in zijn beroemde essay ‘Politics and the Englisch Language’ (1946). Hij accentueerde vooral het politieke belang van de semantische vaagheid van clichés: ‘Het woord “Fascisme” heeft thans geen betekenis meer, tenzij men er “iets onwenselijks” mee wil uitdrukken. De woorden “democratie”, “socialisme”, “vrijheid”, “patriotistisch”, “realistisch”, “rechtvaardigheid” hebben ieder afzonderlijk diverse, verschillende betekenissen, die niet met elkaar zijn te verzoenen. Zo is er in het geval van het woord “democratie” niet alleen geen algemeen aanvaarde definitie, maar ook wordt de poging om zo'n definitie te maken van alle kanten weerstaan. Het wordt bijna universeel zo aangevoeld, dat we een land prijzen, indien we het democratisch noemen. Bijgevolg beweren de voorstanders van ieder soort van regime, dat het een democratie is. Zij vrezen dit woord op te zullen moeten geven, indien het op een specifieke betekenis vastgepind zou worden. Dit soort van woorden wordt vaak op een bewust oneerlijke manier gebruikt. Dat wil zeggen, de persoon die deze woorden bezigt, houdt er zijn eigen privé-definitie op na, terwijl hij zijn toehoorders toestaat te denken, dat hij iets heel anders bedoelt. Uitspraken als “Maarschalk Pétain was een ware patriot”, “de Sovjet-pers is het meest vrije in de wereld”, “de Katholieke Kerk wijst vervolgingen af”, worden altijd gebruikt met de bedoeling zand in de ogen te strooien. Andere woorden die meestal op oneerlijke wijze met variabele betekenissen worden gebezigd zijn: “klasse”, “totalitair”, “wetenschap”, “progressief”, “reactionair”, “bourgeois”, “gelijkheid”.’Ga naar eind13 A.N.J. den Hollander, die eveneens een scherp oog had voor de mechanismen die in het geval van gemeenplaatsen in het spel zijn, beschreef dit soort politieke begrippen erg treffend als ‘dode woordhulzen, waarmee de politieke tovenaars een spookachtig geratel doen horen’.Ga naar eind14 Fowler vatte dit alles puntig samen, toen hij schreef: ‘Clichés komen overvloedig in het taalkundige wisselgeld van de landelijke en internationale politiek voor. Maar hoe gelukkig gekozen zij oorspronkelijk ook waren, zij verliezen al snel de semantische waarde, | |||||
[pagina 94]
| |||||
die zij mogelijkerwijs bezaten, en kunnen bijna uitsluitend nog slechts het gemoed beroeren. Dat was bijvoorbeeld het lot van “zelfbeschikking”, “verzoeningspolitiek”, “machtspolitiek”,..., en talloze andere, inclusief “democratie” zelf, dat klassieke voorbeeld van een Humpty-Dumpty woord. Zelfs die bewonderenswaardige, onlangs gevormde uitdrukkingen als “koude oorlog”, “ijzeren gordijn”, “vreedzame co-existentie” en “wind van verandering” komen thans zo dicht in de buurt van clichés, dat zij zichzelf als plaatsvervangers voor denken aanbieden. Iemand die er verstand van heeft, merkte op dat “als Meneer Chroetsjov vreedzame coëxistentie zegt, bedoelt hij bijna precies hetzelfde als wat wij met “koude oorlog” aanduiden.’Ga naar eind15 | |||||
Clichés en sociale controleAls een soort van culturele wet kan men stellen, dat we een vreemde taal geheel beheersen, indien we in staat zijn in deze taal moppen te vertellen en indien we clichés als inderdaad clichés kunnen onderkennen, dat wil zeggen als afgezaagde frasen of manieren van denken en doen. Dit houdt sociologisch in, dat zowel moppen als clichés dienst kunnen doen als criteria, waarmee ‘landgenoten’ en ‘vreemdelingen’, ‘insiders’ en ‘buitenstaanders’ onderscheiden en zonodig gescheiden kunnen worden. Dit houdt natuurlijk in, dat er hier sprake is van een sterk mechanisme van sociale controle: grappen en clichés houden niet alleen bepaalde individuen en collectiviteiten buiten de eigen groep, doch zorgen er ook omgekeerd voor, dat de eigen leden van de groep binnen de groeps-grenzen gehouden worden.Ga naar eind16 Richteren 12: 4-6 vertelt het socio-linguïstisch interessante verhaal van de Gileadieten die een vindingrijke methode hadden om naburige Ephraïmieten, waarmee zij op voet van oorlog verkeerden, te ontmaskeren. Zij vroegen een figuur, die ervan verdacht werd een Ephraïmiet te zijn, om het woord ‘Sjibboleth’ uit te spreken. Zei hij ‘Sibboleth’ - met een scherpe S -, dan werd hij ter plekke geveld, want dat is de manier waarop Ephraïmieten slechts dit woord konden uitspreken. Eén van de legenden uit het Nederlands verzet in de Tweede Wereldoorlog beweert, dat zo ook ‘Scheveningen’ als sjibboleth fungeerde om eventuele Duitse infiltranten te ontmaskeren. In deze zin zijn de gemeenplaatsen in iedere taal de sjibboleths van die taal en de haar omringende cultuur. Trouwens ook professionele groepen en de verschillende subculturen in een moderne samenleving bezitten hun eigen clichés die als sjibboleths fungeren en een culturele muur om de eigen groep opwerpen: het jargon van de gespecialiseerde beroepsuitoefenaars, de dieventaal, het slang van jeugdige gangs, enz. | |||||
[pagina 95]
| |||||
Het spreekt vanzelf dat deze gemeenplaatsen op een onopzichtelijke, maar desalniettemin doordringende wijze de leden van een groep onder controle houden. Zoals we geregeld zagen in het voorgaande, vormen gemeenplaatsen groeven of vormen voor het bewustzijn en zij oefenen als zodanig een controlerende functie op het spreken, denken, voelen en doen van de desbetreffende individuen uit, terwijl hun meer kritische reflectie uitgeschakeld wordt. Dit is natuurlijk vooral van groot belang voor de moderne maatschappij, waar immers waarden, normen, betekenissen en motieven de sterke neiging hebben rond te zweven in een ijle, moreel dubbelzinnige lucht. In deze situatie zijn de clichés in staat om de sociale-controle functies van de traditionele instituties over te nemen. Kortom, hoe fantasieloos en versteend zij ook geworden mogen zijn, clichés verschaffen het moderne individu op onopvallende wijze een mate van helderheid, zekerheid en stabiliteit, die door de traditionele instituties als het gezin, de grote familie, de kerk, de buurt, de school, de universiteit, enz., niet meer geboden kunnen worden. Terzelfder tijd oefenen zij ook een sociale controle op deze individuen uit, al worden zij niet als oppressief of repressief ervaren, want men is zich van de clichés nauwelijks bewust. Nu is het een typisch moderne en nogal onsociologisch vooroordeel om het verschijnsel sociale controle primair te zien in termen van gedragsbeperking, of nog sterker: als beperking van individuele vrijheid en creativiteit. Als technische, sociologische term gaat het in de sociale controle allereerst om een geheel van processen, dat een groep van mensen coherentie verschaft, en hen in onderlinge solidariteit bijeenhoudt. Deze coherentie en solidariteit vormen de grondslagen voor maatschappelijke integratie en zijn als zodanig voor iedere maatschappij onmisbaar. Of om hetzelfde anders en in navolging van Durkheim te formuleren, sociale controle behoedt mensen voor de destructieve kracht van de anomie - een staat van normloosheid die het voor de mensen onmogelijk zou maken überhaupt nog vrij en creatief, dat wil zeggen menselijk, te zijn. Deze integratie wordt vooral bewerkstelligd door instituties en organisaties. De instituties bewerkstelligen een culturele en sociaal-psychologische integratie, omdat zij traditionele manieren van denken, voelen en doen zijn (definitie van Durkheim), die in het proces van de socialisering als het ware van individuen bezit nemen. De organisaties bewerkstelligen een sociaal-structurele integratie, omdat zij rationeel ontworpen middelen zijn ter realisatie van maatschappelijke doeleinden. In het proces der socialisering, dat voor geen individu in de moderne maatschappij ooit wordt afgesloten, leren wij ons ook naar deze organisaties te schikken. (Dit alles betekent natuurlijk niet, dat individuen niet in opstand zouden kunnen komen tegen deze instituties en organisaties. | |||||
[pagina 96]
| |||||
We weten dat veeleer het tegendeel in de moderne samenleving het geval is!) Het behoeft geen lang betoog meer om erop te wijzen, dat vooral de clichés een belangrijk onderdeel zullen vormen van het socialiseringsproces. Het is interessanter om vergelijkenderwijs op nog een ander fenomeen, dat bijdraagt tot sociale controle, te wijzen. Ik bedoel het verschijnsel roddel (‘gossip’), dat afgezien van enkele zogeheten ‘community studies’ nog veel te weinig aandacht van sociologen heeft ontvangen.Ga naar eind17 Wat in de Engelse taal gossip heet, is niet zo eenzijdig negatief als ons begrip roddel. Gossip houdt niet alleen roddel in, maar ook wat wij wel prietpraat noemen: ‘small talk’, zoals dat in bepaalde, over ‘high society’ handelende, krantenkolommen voorkomt, en ook de inhoud van ‘party chit-chat’ uitmaakt. In gossip kan een niet-aanwezige derde hemelhoog geprezen worden, waarbij hem kwaliteiten worden toegedacht die verrassend, opvallend en onverwacht zijn. In negatieve gossip - en dat is dan wat wij roddel noemen - wordt de niet-aanwezige derde ‘afgemaakt’ in termen van moraal en van zijn functioneren in de maatschappij. Het lijkt niet zelden op ‘assassination of character’, karaktermoord. Het algemene kenmerk van gossip is, dat het een informele informatie behelst over een niet-aanwezige derde. Het begrip ‘informeel’ heeft daarbij ‘de volgende inhoud: 1. de informatie valt buiten het kader van een formele hiërarchie en verloopt ook niet via de officiële informatiekanalen (de Amerikanen spreken van de ‘grape vine’, wij van de ‘wandelgangen’); 2. de informatie is steeds ‘off the records’, dat wil zeggen: wordt nooit schriftelijk vastgelegd, en dat betekent 3. dat men voor de informatie nooit achteraf verantwoordelijk gesteld kan worden en dus niet later voor de gegeven informatie aanspreekbaar kan zijn; 4. de gegeven informatie gaat bijna altijd over de persoon ‘achter de rollenspeler’, is ad hominem en dat betekent 5. dat deze persoon geen verweermogelijkheid heeft: hij is afwezig, hij krijgt geen notulen te zien en zelden ook zal de gossip hem ter ore komen. Kortom, gossip is in een rationeel-bureaucratisch bestel, wat het zwarte geldcircuit is in een moderne economie. Men zou wellicht de stelling kunnen verdedigen, dat gossip - informele, ad hominem informatie - temeer noodzakelijk wordt wanneer een communicatiesysteem sterk bureaucratiseert en in zijn informatiestroom dus formaliseert. Ook zou men kunnen stellen, dat voor-moderne communicatie die nog niet gebureaucratiseerd is, veel meer en sterker doordrongen is van gossip dan de moderne communicatie, die gebureaucratiseerd is en de gossip slechts als afwijking kent. Combineert men beide stellingen, dan moet men concluderen dat gossip als informele informatie over een nietaanwezige derde in alle gevallen een essentieel onderdeel is van de menselijke communicatie (en alleen daar al om meer sociologische aandacht verdient). | |||||
[pagina 97]
| |||||
De geschiedenis van de moderne gossip is sociologisch interessant, maar kan hier niet geschetst worden. Kort zij er slechts op gewezen, dat Burckhardt in zijn interessante studie over de Renaissance-cultuur in Italië een levendige beschrijving heeft gegeven van de eerste, echte, moderne roddelaar: Pietro Aretino (1527-1556).Ga naar eind18 Boeiend was ook een figuur als Brāntome (Abbé de Bourdeille), die dikke boeken vol schreef met gossip over invloedrijke mannen en vrouwen uit de Franse samenleving in de 17e eeuw.Ga naar eind19 De focus is hierbij steeds: de mens achter de macht en de roem. Het interesse daarin neemt duidelijk toe met het groeiende absolutisme van de monarchale macht in de 17e en 18e eeuw. Thans is ditzelfde interesse merkbaar, maar nu wordt er vooral gezocht naar de mens achter de abstract-bureaucratische macht - al blijven ook de moderne survivals van de traditionele monarchale macht, de koningen, koninginnen, prinsen en prinsessen dankbare objecten van roddel! In de Amerikaanse journalistiek heeft men daarvoor een naam: ‘human interest stories’. In principe is de gossip een sociale-controle mechanisme, waarin men zich niet aan de gangbare clichés behoeft te storen. In een vergadering binnen de moderne bureaucratie wordt men gedwongen bureaucratische dieventaal te spreken, terwijl de daar gangbare gemeenplaatsen helpen om niet ad hominem, maar binnen de oppervlakte-structuur van sociale rollen te spreken. In het ‘zwarte circuit’ van de roddel daarentegen spreekt men juist wel ad hominem over de persoon-achter-de-rollen en men kan voor wat men zegt nooit achteraf aangesproken worden. Hier heeft men dus in principe de vrijheid gemeenplaatsen te vermijden en wel te zeggen, wat men denkt en voelt, terwijl de gossip waaraan men dan participeert, toch ook bijdraagt tot de sociale controle en dus tot de sociale en culturele integratie van de groep, waartoe men behoort. Het is alleszins de moeite waard dit alles in meer details te onderzoeken. | |||||
ConclusieIn dit hoofdstuk richtten we ons uitsluitend op de belangrijkste sociale en politieke functies van gemeenplaatsen. Natuurlijk zijn er meer en andere functies die wellicht niet minder interessant en belangrijk zijn, maar zij vallen buiten het sociologische kader van dit boek. Bijvoorbeeld, men zou clichés psychoanalytisch kunnen vergelijken met dromen en met humor, die volgens Freud beide fundamentele, psychologische functies hebben. Een Freudiaan zou gemeenplaatsen waarschijnlijk primair als onderdelen van de psychopathologie van het alledaagse leven interpreteren. Of, om een ander voorbeeld te gebruiken, het is goed mogelijk dat clichés fungeren als wat Fowler eens noemde ‘irrelevante | |||||
[pagina 98]
| |||||
zinspelingen’.Ga naar eind20 Daarmee bedoelde hij het volgende: in het dagelijkse sociale verkeer gebruiken wij dikwijls zinnen, die voor een gedeelte volkomen normaal zijn, maar voor het overige bestaan uit afgezaagde frasen, welke in de context van de desbetreffende zin volslagen irrelevant zijn, doch gebruikt werden omdat zij via een dwangmatige associatie in ons hoofd opkwamen. Zo is het een irrelevante zinspeling, volgens Fowler, indien iemand onze aandacht wil richten op het methodische van zijn aanpak en dan in één adem eraan toevoegt, dat er immers ‘method in the madness’ (‘systematiek in de waanzin’) steekt. Het is in dit geval niet duidelijk wat nu die waanzin is, want, zegt Fowler, alles wat we zien is juist methode. Shakespeare is altijd een belangrijke bron voor dit soort niet terzake doende zinspelingen geweest. Ook in het Nederlands hoort men maar al te vaak zeggen, dat er iets ‘rotten in the state of Denmark’ is, als men over de toestand van iets wil klagen, terwijl Denemarken met de desbetreffende toestand niets te maken heeft.Ga naar eind21 Psychologisch gezien zijn clichés mentale groeven, uitgegraven paden waarlangs ons denken en spreken gladjes verloopt - zonder veel nadenken en uitgelokt na de minste suggestie of associatie, ook indien het volgen van dat pad in wezen zinloos is. Maar deze psychologische overwegingen kunnen ons in deze meer sociologische verhandeling niet verder bezighouden. Ook is het duidelijk, dat de hier besproken sociale en politieke functies in alle sectoren van onze samenleving kunnen en zullen voorkomen en dat we onmogelijk kunnen beginnen aan een systematische behandeling van al deze sectoren en hun typische gemeenplaatsen. Een dergelijk onderzoek zou voor een belangrijk deel gewijd moeten zijn aan analyses van verschillende soorten jargon, dieventaal en slang (vgl. het jargon van professionals, of het slang van jeugd-gangs). Tot besluit wil ik nog even stilstaan bij het verschijnsel jargon. Meestal heeft dit woord betrekking op de geschreven en/of gesproken taal van specialisten in diverse maatschappijsectoren - een taal die men over het algemeen lelijk vindt en doorgaans nogal onbegrijpelijk.Ga naar eind22 Fowler gaf een paar voorbeelden en gaf er tevens namen aan: ‘legalees’, ‘commercialees’, ‘bureaucratees’ en ‘sociologees’. Uiteraard is jargon geneigd standaard-uitdrukkingen te ontwerpen, die semantisch nogal bloedarm zijn, maar door de specialisten steeds weer opnieuw herhaald worden, zoals magiërs steeds maar weer hun heilige formules prevelen. Door dit te doen, kunnen zij inderdaad met succes de illusie bij zichzelf en anderen opwekken, dat de gesproken en/of geschreven clichés belangrijk, waardevol en op zijn minst betekenisvol zijn. Vaak zijn zij echter niet meer dan de kleren van de koning uit Andersens sprookje en er is niet zelden een naïeveling of een Tijl Uilenspiegel voor nodig om de specialisten en hun cliënten van hun opgeblazen gemeenplaatsen bewust te maken. | |||||
[pagina 99]
| |||||
Wellicht meer dan enige andere wetenschap - met uitzondering van de psychologie - toont de sociologie de clichégene aard van haar jargon. Wat is nu eigenlijk precies de betekenis van eindeloos herhaalde (en inderdaad niet altijd te vermijden) begrippen als ‘structuur’, ‘functie’, ‘sociaal’, ‘cultureel’, ‘dynamisch’, ‘statisch’, ‘empirisch’ en bovenal ‘dialectisch’ - dit bij uitstek sociologische Humpty-Dumpty woord? Tijdens een sociologische discussie kunnen deze begrippen heus wel een precieze betekenis krijgen, maar dat wordt meestal nagelaten en men krijgt niet zelden de indruk, dat dit met opzet gebeurt: zij flatteren gebrek aan verbeeldingskracht, inzicht en kennis en zij staan de spreker toe geestelijk lui te zijn. In zo'n geval gaat het om echte clichés die tezamen een conceptueel verward jargon opmaken: het sociologees. Met zijn bekende scherpzinnigheid heeft Fowler de ware natuur en de oorsprong van dit jargon scherp en genadeloos beschreven: ‘Sociologie is een nieuwe wetenschap die zich niet met esoterische zaken buiten het begripsvermogen van de leek bezighoudt, zoals de oudere wetenschappen wel doen, maar zich richt op de normale gebeurtenissen van normale mensen. Bij hen die erover schrijven, schijnt daarom de mening post te vatten, dat de afwezigheid van diepzinnigheid in hun onderwerp door diepzinnigheid in hun taal gecompenseerd moet worden. Bijvoorbeeld, wat op het gebied van de industriële relaties een gewoon mens informele praat zou noemen, wordt door de socioloog beschreven als “relatief ongestructureerde, conversationele interactie”, en de doelstelling ervan wordt dan omschreven als “het als het ware in het geheel van vraag en behoefte inbouwen van een raamwerk van beperking, die door zowel de arbeider als de cliënt erkend wordt”. Dit betekent klaarblijkelijk, dat de cliënt ervan overtuigd moet worden, dat hij voorbij een zeker punt zich slechts kan verlaten op wat vroeger zelf-hulp werd genoemd: maar dat zou helemaal niet wetenschappelijk klinken.’Ga naar eind23 |
|