Nederduytsche dichten (1626-1638)
(1939)–Jacob van Zevecote– Auteursrecht onbekend
[pagina 152]
| |
III Aen Apollo. Ga naar eind*(Uitg. 1638, bladz. 296; uitg. 1626, bladz. 287). 1[regelnummer]
Apollo, die mijn jeugtGa naar eind1
Hebt opgevoet in vreugt
En onbesproken lusten,
Aenveert het leste dicht,
Dat voor u wert gesticht,
Eer ick mijn pen laet rusten.
2[regelnummer]
En denckt niet dat mijn hertGa naar eind2
Van u gescheyden wert;
Om dat ick wil verachten
De soete konst, die heeft,
Ver boven al dat leeft,
Doen vliegen mijn gedachten:
3[regelnummer]
Die in het groene gras,Ga naar eind3
Daer ick veel liever was
Als in de Princen-hoven,
Heeft mijnen teeren sin
Doen branden in de min,
En mijn Thaumantis loven;
4[regelnummer]
Daer ick sag menichvout
Veel Nimphen uyt het wout
En uyt de velden komen,
Die hebben eerstmael daer
Gekranst mijn jeugdig hair
Met veelderande blomen.
5[regelnummer]
Ick sweere by de borst,Ga naar eind5
Die mijnen kintschen dorst
Met melck heeft konnen boeten;
Ick sweere by den dag,
Die eerst met eenen lach
My sag mijn vader groeten.
| |
[pagina 153]
| |
6[regelnummer]
Ick sweere by den tijdt,Ga naar eind6
Van list en pracht bevrijdt,
Mijn eerst gespênde jaren;
Als lispte noch mijn tong;
En wat zy sprack of song,
Maer halve woorden waren.
7[regelnummer]
Waert dat mijn levens draet
Mocht gaen naer mijnen raet
En naer mijn wel behagen,
Ghy waert, en anders geen,
Mijn troost, mijn vreugt alleen
Tot 'teynde van mijn dagen.
8[regelnummer]
In uwen dienst, sou ickGa naar eind8
Den lesten oogenblick
Van mijnen tijd besteden;
Ghy waert my volgens weert,
Tot dat mijn levens peert
Geheel waer afgereden.
9[regelnummer]
Ick sou met mijn verstandtGa naar eind9
Door menig vremde landt
Doen vliegen u' banieren
En menig grooten Heldt,
Van my noch niet vermeldt,
Met soete dichten vieren.
10[regelnummer]
Of Ploos geswinden geestGa naar eind10
Die geenen vyant vreest,
Geresen totte wolcken;
Of Huygen die bekent
Tot aen des werrelts eint
Is anderande volcken.
| |
[pagina 154]
| |
10[regelnummer]
bis. Wijnbergen die soo soetGa naar eind10bis
De Vlaemsche tale doet
Uyt zijne penne vloeyen,
Dat nimmermeer laurier
Sal ievers el of hier
Den sijnen overgroejen.
11[regelnummer]
Cunaei grooten naem,Ga naar eind11
Op wiecken van de faem,
Soo treffelick verheven,
Dat hy noch voor den nijt,
Die kloecke lien bestrijt,
Noch voor het graf moet beven.
12[regelnummer]
Pontani, soete siel,Ga naar eind12
Die noyt fortunae wiel
Sal laten ongeweten,
Die noyt de stomme doot
En sal in haren schoot
Versmooren of vergeten.
13[regelnummer]
En mijnen TheunemansGa naar eind13
Die ick met eenen krans
Noch sal omlommert vinden,
Eer Clotho, met haer hant,
Mijn siele van den bant
Des lichaems komt ontbinden.
14[regelnummer]
Ick souder ander by,Ga naar eind14
Die sijn van sterven vry,
En van de leste wetten,
Vervoeren in uw' hof,
En haer verdienden lof
Uw' borgers vooren setten.
| |
[pagina 155]
| |
15[regelnummer]
Maer mits ick moede ben,
Ick offer u mijn pen,
Ick kom mijn dienst opseggen;
Mijn schuyt en mach niet voort,
Gekomen tot het oort
Daer ick aen wille leggen.
16[regelnummer]
Doch, heeft u oyt behaegtGa naar eind16
Yet dat ghy van my saegt,
Laet mijnen name blijven,
Tot spijt van nijders tocht,
Soo lang als door de locht
De wolcken sullen drijven.
| |
[pagina 157]
| |
Afb. 7. - Jacob van Zevecote's handteekening ± 1620 (uit een Latijnschen handschriftenbundel, G 11055 in de Gentsche Universiteitsbibliotheek).
|
|