Woord vooraf
Deze onder de hoede van ‘de Seven Sinjoren’ geplaatste heruitgave valt samen én met de driehonderdste verjaring van de Amsterdamsche editie van Jacob van Zevecote's Nederduytsche Dichten (1638), én met het onlangs terugvinden van het oorspronkelijk Elzevierunicum uit 1626. Tevens is het een eeuw geleden, dat Ph. Blommaert diens verzamelde Nederlandsche gedichten heruitgaf (1840).
Deze omstandigheden zijn een welkome gelegenheid om terug de aandacht te vestigen op den dichterlijken aanleg van den Gentschen patriciërszoon, die in de 17de eeuwsche verschuiving van het cultureel zwaartepunt van Zuid naar Noord ook een kleine rol speelde, en om eenig licht te laten vallen op zijn nog half omsluierde jeugdverzen.
Aan allen, van wie ik inlichtingen of hulp mocht ontvangen, betuig ik mijn oprechten dank: aan mijn collega's uit Gent, Dr J. Goossenaerts, die de kopij las, en Dr R. Suys, die mij inzicht gaf in Zevecote's Latijnsche gedichten; aan archivaris P. Berends (Voorburg), die mij bereidwillig allerlei voorlichting schonk; aan bibliothecaris Dr Apers (Gent); aan Generaal J. Willems (Brussel), die mij welwillend het unicum 1626 toevertrouwde; aan wijlen Mr Leonard Willems, met wien ik menig opgetogen gesprek over Zevecote voerde en die deze uitgave met buitengewone belangstelling tegemoet zag...