Conscience staarde met droeven blik over zijn duurbaar Vaderland; hij zag dat de Vlaming sliep, dat de looden mantel der onverschilligheid ons volk versmachtte... Hij hoorde de verzuchtende stemmen onzer voorouders die hem tot het harte spraken, die hem verzochten hen aan het Vaderland te herinneren. Robert van Bethune verscheen hem, en bezield door den roem diens grooten vaderlandsvriends, riep Conscience met eene donderende stem: de Leeuw van Vlaanderen! - Vlaanderen den Leeuw!
Wij allen sidderden onder dien kreet - wij vonden in dien roep de macht om te worden wat wij zijn. Die roep maakte ons Vlamingen en het ontwakende volk trilde bij dit herleven zijner roemrijke voorvaderen.
Vlaanderen werd herboren en de Vlaamsche beweging bestond!
Die grootsche kreet werd niet alleen in Vlaanderen gehoord; hij weerklonk in Duitschland, drong door tot in Hongarië, Oostenrijk, Bohemen, Zwitserland; hij galmde in Italië, weerkaatste zich in Engeland, en vertalingen brachten er ons uit de Nieuwe Wereld den echo van over. Europa - wat zeg ik - heel de wereld vernam dat het vervallene Vlaanderen, het roemrijk Vlaanderen herworden was, en Parijs, - het wufte Parijs - waar bijna geen schrift verschijnt dat den Vlaming niet hoont of beschimpt, erkende door vertalingen en beoordeelingen van de werken van Conscience, dat de uitzetting der Fransche grenzen tot aan den Rhijn, dat de inslorping van ons Vaderland eene onmogelijkheid geworden is.
Holland ook gaf ons de broederhand. Holland, dat op drie eeuwen literarischen voorrang roemen mag, gevoelde dat de luister der werken van Hendrik Conscience heel Nederland beglansen kan. Holland schreef eenen roman in den aard des Lotelings van H. Conscience als prijsvraag uit.
Hulde dus aan de groote Nederlanders, die de voortbrengsels onzer literatuur niet miskend hebben.
Hulde aan hen die riepen: Wat groot is in Vlaanderen, kan groot zijn in al de Nederlanden!...
Heel de wereld erkent en vereert Vlaanderen dus - en wij Vlamingen voelen ons door die erkenning veredeld en vergroot. Wij staan nu niet enkel meer op de levenlooze kaart van Europa. Wij leven inderdaad! Dat de vreemdeling nu maar kome en onzen grond bezoeke, hij zal niet meer naar éen enkelen Vlaming moeten vragen! - In deze zaal zijn er reeds duizenden!
Want wij allen zijn immers Vlamingen?
Welnu! de man, die dit vuur in ons ontstak; de man die ons door zijnen vaderlandschen kreet deed ontwaken; - de man, die ons volk uit zijne vernedering opschrikte, heeft die man van het Vaderland niets verdiend? Is het niet noodig dat wij hem bewijzen, dat Vlaanderen weet wat hij voor dit land heeft gedaan? Is het niet noodig dat wij hem bewijzen, dat wij niet ondankbaar zijn? Ja! Ja! niet waar?...
Willems stierf, en wij zetteden hem eene roemzuil op zijn graf; Ledeganck stierf, en wij vereerden insgelijks zijn gebeente; Van Rijswijck is gestorven en zijn graf zal ook met onze erkentelijkheid pralen...
Maar zullen wij dan enkel de doodsbaar onzer vrienden vergulden? Zullen wij de vaderlandsvrienden enkel beloonen als zij dood zijn? Neen, neen, dit kan, dit mag, dit zal niet!
Wij willen betoonen dat het herschapen Vlaanderen zijne beschermers, zijne redders, ook in hun leven erkent! Wij willen betoonen dat er in de Vlaamsche beweging meer te verwachten is dan hoon, haat en smaad.
En daarom, Hendrik Conscience, bieden wij u dit drink vat aan als het stoffelijk afbeeldsel onzer erkentelijkheid.
Aanvaard het als dusdanig, bid ik u.
Maar, Hendrik Conscience, mijn vriend, onze Voorzitter gaf u dit drinkvat reeds onder die hoedanigheid - ik heb dus het recht niet meer het u in aller naam te schenken... Maar weet gij wat ik u in de plaats aanbied?
Het is onze genegenheid en de genegenheid van gansch dit volk! Het is de achting die wij u allen toedragen. Het is de steun, dien gij steeds in die menigte vinden zult!...
Conscience! geloof het, - de gedachte welke gij tusschen ons geworpen hebt, is als