dichters nu nog zoo goedkoop, en al was er geen nadruk, en al gaf het Gouvernement afslag op de inkomrechten, zoudt ge denken dat er vele menschen die boeken, waarvan zij nooit gehoord hebben, zouden koopen?
Den Vlaamschen schrij veren gaat het in Holland niet beter, want wie van ons is door het Hollandsch publiek gekend, tenzij Conscience? En waarom is de Vlaming zoo slecht bij den Hollander, en deze zoo slecht bij ons gekend?... Waarom?...
Omdat de letterkunde de verspreiding harer gedachten uitsluitelijk aan den handel overgelaten heeft; omdat zij heeft toegestaan dat de willekeur van het eigenbelang over de denkbeelden beschikte; omdat de letterkunde niet begreep dat zij een hooger doel heeft, dan gedachten te verkoopen aan die reeds gedachten hebben, en licht te geven aan die reeds verlicht zijn. Ja, het is omdat de letterkunde nagelaten heeft door krachtige pogingen de boeken te helpen brengen, waar er nog nooit geweest zijn.
Dit wil niet zeggen dat de letterkundigen zich diep met den boekhandel moeten inlaten; zij zouden enkel datgene op zich hebben moeten nemen, wat de voorzichtige handelaar zich nooit getroosten zal.
Leggen wij dit door een voorbeeld uit:
De boekhandelaar weet wel, dat hij in een stadje, dorp of vlek, waar de inwoners nog nooit dan den Ridder met de Zwaan of Thijl Uilenspiegel gelezen hebben, met eenige moeite een paar nieuwere boeken plaatsen zou; maar hij weet ook dat dit hem van aankondiging, verzending, reiziger, enz., meer zou kosten, dan het verkoop dier boeken op zou brengen. Hij ziet wel in dat de leeslust der inwoners, door die aangenamere schriften opgewekt, later menigvuldige boeken zal eischen; maar, is hij overtuigd dat geen confrater die laatste boeken daar zal plaatsen? Is hij overtuigd dat geen vreemde het veld zal afmaaien, door hem met zoo veel moeite omgeploegd? De handelaar tiert liever, waar hij zonder groote moeite en zonder kans van verlies verkoopen kan.
Die voorzichtigheid is oorzaak dat de boekverkoopers heden wederkeerig voor Noord- en Zuid-Nederland doen, wat zij steeds jegens de onbeschaafde streken verrichten, namelijk: stil zitten.
De Hollandsche uitgevers weten, dat de Noord-Nederlandsche boeken hier niet overgretig worden aangekocht, en onze drukkers zijn insgelijks overtuigd, dat het Hollandsch publiek de Vlaamsche schriften niet genoeg bemint, om eenen weelderigen aftrek te verhopen; daarom doet de Hollandsche handelaar hier niets, en de onze in Holland weinig: beiden wachten wederkeerig totdat hun confrater van over de grenzen hun een werk aanvraagt. En zoo blijven het steeds de van ouds gekende schrijvers die verkocht geraken; zoo zijn het altijd dezelfde menschen, meest literateurs, die de boeken koopen, en zoo draait de wederzijdsche literatuur altijd in denzelfden kring.
Die staat van zaken moet ophouden: de letterkunde moet op zich nemen wat de handelaar zich nooit getroosten zal: zij moet de boeken brengen dààr, waar er nog nooit geweest zijn, en zij moet insgelijks de Vlaamsche boeken in Holland, en de Hollandsche hier verspreiden. Om dit alles gezamentlijk te bereiken behoeft ze, gelijk gezegd is, publiciteit en daartoe is er een gereedelijk middel. Het is niet nieuw; maar het moet op eene nieuwe wijze aangewend worden.
Er zou maandelijks eene KOSTELOOZE Nederlandsche boekenlijst moeten uitkomen, waarin de oorspronkelijke Hollandsche en Vlaamsche werken - zonder onderscheid en op alphabetische orde - zouden vermeld worden.
Die lijst zou men niet enkel in den Haag, in Amsterdam, Leiden, Antwerpen, Brussel of Gent verspreiden, zij zou tot in de meest afgelegen vlekken van Nederland moeten gezonden worden.
Dan ten minste zou eenieder kunnen lezen, wat hij verlangt - en men zou niet naar boeken moeten haken, die bestaan, maar waarvan men nog nimmer gehoord heeft.
De titel geener vertaling zou dien catalogus mogen ontsieren; want vertalingen dooden allengskens de oorspronkelijkheid eener literatuur. Ze zijn, - wanneer men ze niet besnoeit - als onkruid dat op den akker weelderig wast en de goede vruchten overgroeit. Wie