Volledige werken (2 delen)
(1876)–Eugeen Zetternam– Auteursrechtvrij
[pagina 896]
| |
Eerste tooneel.Sabina, Lawreis; de eerste zit te mijmeren.
Lawreis,
(optredend.)
- De hertog van Alba zendt mij tot u, mevrouw, om voor hem een onderhoud met u te verzoeken. Sabina.
- Met mij?... een onderhoud met mij! Lawreis.
- Hij doet mij zeggen, dat hij, van wege den koning van Spanje, u belangrijke mededeelingen te doen heeft. Sabina.
- Zeg den hertog, dat een vertegenwoordiger des Konings mij steeds welkom was; en, ofschoon ik in deze omstandigheden van zijn bezoek verschoond wenschte te blijven, ik de macht niet bezit, om hem het gevraagde onderhoud te weigeren. Lawreis.
- Ik zal, gravin; maar zal het dan ook den armen Lawreis vergund worden, zijner meesteres een vrij woord te spreken? Sabina.
- Wat kan er mij nu aangenamer zijn dan het woord eens huisvriends? Lawreis.
- Zie, mevrouw, ik betrouw de beloften des prinsen van Oranje niet; al die hoofsche woorden, al die dure eeden kunnen mij niet treffen. Een man als hij heeft te veel in zijn hoofd, om aan het leven eens enkelen menschep te denken, en ik heb dikwijls hooren zeggen, dat een politiek man met den wind draait. Wie weet hoe het er zou gaan, als mijn meester ernstig bedreigd wierde! Sabina.
- Ik hoor u ongaarne eenen man als den Zwijger verdenken. Lawreis.
- Vergeef mij, ik verdenk niemand; maar vertrouw mij zelven best: van in mijne jeugd heb ik maar een enkel iets in mijn hoofd gehad: den dienst mijns meesters. Mijn verstand stond gespannen om hem te voldoen, mijn hart klopte voor hem alleen, mijn gemoed betrachtte slechts zijnen goedkeurenden glimlach... nu denk ik aan niets dan aan zijne redding. Zou het den armen Lawreis, die in den dienst zijns meesters grijs is geworden, toegelaten zijn de weinige overblijvende dagen te wagen om zijnen graaf vrij te maken? Zou hij hem mogen volgen? Sabina.
- Kan ik anders dan u danken? Doch gij waagt uw leven roekeloos. Lawreis.
- Wat is mijn dood, als Egmont slechts ontkomt? Wat waarde zou voor mij een leven hebben, dat ik zou slijten met hem te betreuren? Toch de waarde niet der herinnering, welke ik in mijn graf zou mededragen, als ik hem gered hadde! Sabina.
- O, ik vrees niet meer mijnen echtgenoot te verliezen, als gij zijne verlossing met zulke gevoelens onderneemt.... Ga, ga, zeg nu aan Alba dat ik hem wacht; maar verwijder u niet, opdat gij hooret als ik roep. | |
Tweede tooneel.Sabina, later Alba.
Sabina.
- Wat mag die Alba willen van mij?... In welken strik wil zijne valschheid mij vangen?... Welke wapens wil hij in mijne verklaringen zoeken, om ze tegen mijnen Lamoraal te keeren?... O, mocht ik zijne valstrikken ontwarren, vooraleer die slang mij, arme vrouw, in hare kronkelingen verwikkele... Alba,
(zich buigend).
- Het is mij bijzonder aangenaam, mevrouw, in uwe tegenwoordigheid toegelaten te worden. Sabina.
- Gij weet, mijnheer, dat ik in de onmogelijkheid ben u dit te weigeren! Alba.
- Ik vlei mij echter, dat ge mij rid- | |
[pagina 897]
| |
derlijk genoeg acht, om op de minste wenken eener edelvrouw te gehoorzamen... (Poos.) Ik weet wel dat, wat tusschen den heer van Egmont en mij is gebeurd, niet geschikt is om u het grootste vertrouwen in te boezemen; doch gij begrijpt, dat men den post van landvoogd niet kan aannemen, dan met den wil om de bevelen des Konings te volvoeren, hoe onaangenaam dit soms ook moge vallen.
Sabina.
- Ik heb mijnen echtgenoot te gehoorzaam, te getrouw aan zijnen vorst gezien, dan dat ik dergelijke plichtbetrachting in een ander niet naar waarde zou schatten. Alba.
- Ge begrijpt ook licht, mevrouw, dat men over het lot eens mans, als de uwe, niet lichtvaardig beslist; dat de held, die Frankrijk beven deed, die te Grevelingen zegepraalde, te St.-Quintijn den vijand versloeg, niet tusschen het gemeen der oproerlingen geteld wordt; eindelijk dat men er eens over nadenkt, vooraleer het hoofd van een der machtigste stamhuizen des lands in het stof te vertreden. Sabina.
- Wat bedoelt gij daarmede, heer landvoogd? Alba.
- Dat de Koning de diensten uws edelen gemaals niet vergeten heeft, en niet van zin is, ze uit het geheugen te verliezen. Sabina.
- De aanslag, op mijnen gemaal gepleegd, deed mij echter vreezen, dat de erkentelijkheid geene hoofddeugd der koningen is. Alba.
- Welnu, ik verklaar u, dat er tot heden niets over de toekomst uws mans is beslist. Ik kan u nog verzekeren, dat er geen haar van zijne kruin zal vallen. Willen de tijden dat men, voor de stilte des lands en tot schrik der omwentelaars, eenen Egmont aanhoude, zij eischen niet dat men hem opoffere. Sabina.
- Wat zegt gij, loopt mijn man geen gevaar? Heeft de laster het zwaard der koninklijke wraak niet over hem gehangen, en erkent Flips de schatten van liefde en getrouwheid, welke Lamorael hem, en tevens Nederland toedraagt? - Spreek, spreek, loopt mijn echtgenoot geen gevaar? Alba.
- Geen, geen! Sabina.
- Ge vleit mij niet? Ge misleidt mij niet? Ik zal dan mijnen Lamorael nog zien, hem omhelzen, hem zijne kinderen zien streelen, nog ooggetuige zijn van zijne edelmoedigheid, misschien van zijne heldendaden!... Zeg, zeg, zie ik mijnen gemaal nog weder? Alba.
- Gij bemint hem dan wel? Sabina.
- Wie zou den vader zijner kinderen niet beminnen? den man, wiens liefderijk gemoed het huis verheugt en het kroost doet lachen? den man, wiens grootschheid u steunt, die door zijne manhaftigheid de eer zijns stams tot in de wolken heeft gevoerd en mijnen zoon zijne reuzenstappen volgen doet! - Of ik Egmont bemin? Alba, Alba! gij, die hem kent, waarom vraagt gij mij dit? Alba.
- Omdat door die liefde de verlossing des waarden graven u des te gemakkelijker vallen zal. Sabina,
(ontsteld.)
- Wat beteekent dit, hertog? Waar wilt gij met die geheimzinnigheid heen? Alba.
- Tot niets, dan dat de vorst aan de genade des gevangenen eene voorwaarde heeft gesteld. Sabina.
- Eene voorwaarde! en welke?... Toch niet zulk eene, welker aanneming voor een eerlijk hart onmogelijk wordt? Alba.
- Hij wil uwen zoon tot gijzelaar. Sabina.
- Mijnen zoon tot gijzelaar?..... Mijnheer! sedert wanneer heeft de vorst eenen gijzelaar noodig van de trouw eens edelmans? Flips heeft toch het voornemen niet mij ongelukkig te maken, om mij dan in mijne ellende te hoonen? Eenen gijzelaar geven voor de trouw mijns mans, dat nooit, mijnheer! en als de Koning eenen Egmont niet hooger acht, dat hij hem dan tusschen het gros der muitelingen late vallen, en hem behandele naar de waarde, welke hij hem toekent. Alba.
- Beleedigen was vooral myn inzicht niet, mevrouw; wellicht heb ik mij slecht uitgedrukt: het is geen gijzelaar voor de vreedzaamheid des graven, dien de Koning in uwen zoon wil zien; het is een pand voor de toekomst. De lucht is hier verderfelijk voor allen jongen edelman; de vrijheid, gelijk men het zonderlinge ding noemt, die men hier inademt, slaat veelal naar oproerzucht over, en het is in Spanje, dat schoone land des | |
[pagina 898]
| |
adeltrots en der adeleer, dat Flips de bloem der jeugdige nobelen vereenigen wil, om naar de inzichten van het hof te worden opgevoed! Sabina.
- Versta ik u wel? Gij zoudt mijnen echtgenoot sparen, als gij mijnen zoon met een langzaam zielevergif vermoorden mocht; als gij hem mocht leeren de overtuiging zijns vaders verloochenen, zijne daden vloeken, de Spanjaards vergoden, en zijne landgenooten verraden! Gij zoudt mijnen man sparen; als gij verzekerd kondet zijn, dat mijn zoon zijnen eervollen naam zou in het modder sleuren, en den degen zijns vaders met het bloed zijner broederen zou besmetten!... Mijnheer! vergeet gij dan tot wie gij spreekt?... Ik ben Sabina van Beieren, de wettige echtgenoote van Egmont! Alba.
- Zachtjes aan, mevrouw, de vertegenwoordiger des Konings duldt geenen hoon.. De oproer schokt reeds zoo diep dit land, dat de echtgenooten der edelen erin deelen, en het zich tot plicht achten, hem door hunne kinderen te doen bij stemmen! Het is gedaan met die losbandigheid! De Koning zal weten zich te doen gehoorzamen, en hij zal zoo lang de hoofden der edelliên afslaan, tot dat de overblijvende zullen buigen, zoo laag, dat het wraakzwaard des Konings over hen heen kan glijden, zonder hunnen hals te raken! - Bedenk u wel: de zoon in Spanje of de vader op het schavot! - Intusschen zend ik u Egmont, opdat gij hem zoudt raadplegen. Die houdt waarschijnlijk genoeg aan zijnen roem, om zich op geen schavot te onteeren. - Tot straks, mevrouw!..... | |
Derde tooneel.Sabina.
Sabina.
- Flips in Spanje, of Lamorael op het schavot! Hemel! hoe kiezen tusschen man en kind? Moederharte, zou de tegenwoordigheid uws echtgenoots u verblijden, bij het denkbeeld, dat om dit genot uw kind verdorven is? - Alba, Alba! welke marteling! - Doch herstellen wij ons, dat Lamorael hier beslisse: in zulk geval mag de moeder niet alleen rechter zijn! | |
Vierde tooneel.Egmont, Sabina, later Lawreis.
Egmont,
(zijne eega om den hals vliegend.)
- Sabina! Sabina.
- Lamorael! Egmont.
- U nog in vrijheid mogen zien, u nog kunnen omhelzen, en zulks niet voor een eeuwig vaarwel; maar, gelijk Alba mij liet zeggen, om uit uwen lieven mond eene koninklijke boodschap te vernemen. Sabina,
(huiverend).
- Ja, eene koninklijke boodschap. Egmont.
- O, dan kan ze niet anders dan goed en plechtig zijn. Sabina,
(in tranen.)
- Zij is zeker goed, vriend; zij schijnt uwe vrijlating te melden. Egmont.
- En waarom dan schreien, lieve? Verheugt het u niet, dat men uwen gemaal recht doe? Sabina.
- Of mij zulks verheugt! Egmont.
- O, het vooruitzicht streelt u ook, niet waar? als ik later mij voor het land zal hebben algesloofd, dat gij mij dan nog de zorgen van het voorhoofd zult kunnen kussen, dat gij mijne gedachten tot ons zult kunnen bepalen, en wij te zamen onze kinderen nog zullen kunnen beminnen, en elkaars leven veraangenamen... Sabina, waarom schreit gij, doet mijn behoud u dan wee? Sabina.
- O, dat weet gij!... maar, eilaas! de Koning stelt aan uw behoud eene voorwaarde. Egmont.
- En welke?... welke dan? Gij maakt mij angstig. Sabina.
- Alba heeft mij voorgesteld, u vrij te laten, als ik onzen Flips in Spanje laat verbasteren. Egmont
(op ijskouden toon.)
- En wat hebt gij geantwoord? Sabina.
- Zal Lamorael niet vreezen, dat ik hem niet meer bemin, als ik hem zeg dat ik geweigerd heb? Egmont
(haar in de armen drukkend.)
- O, vrouw mijns harten, wier weigering mij een troost zal wezen in het stervensuur! - Sabina, hoe zal ik u dankbaar zijn? - Ach, ik vreesde zoo; ik beefde voor mijne kinderen; maar waartoe nog angstig zijn, als zij zulke moeder hebben? (Poos.) Ha! zij willen ons kroost
| |
[pagina 899]
| |
verbasteren! Ha! zij willen den Vlaamschen rondborstigen aard wegvagen, en de harten onzer zonen met valschen zuidertrots opvullen! Ha! de Spanjaards willen ons bloed bederven, om den Nederlander des te eer tot slaaf te maken!... Gravin, daarop dient gelet; daartoe dient een vermanend woord van mij tot mijn kind. - Sabina, kan ik Flips geen oogenblik zien? Sabina.
- Tusschen u en mijnen zoon kiezen! Van u scheiden, van u, Lamorael! o Lamorael, denk eraan. Egmont.
- Waar is Flips?... De tijd wordt kort, de plicht is zwaar, die ik nog op aarde te vervullen heb. Zij, die leven zullen, dienen over hunne toekomst onderwezen te worden, door hen, die reeds tot den dood zijn voorbeschikt. Waar is Flips? Sabina.
- Lawreis! Lawreis
(optredend.)
- Mevrouw! Sabina.
- Haal Flips! (Lawreis af.)
Egmont.
- Liefste, allerliefste, heb dank, dat ge mij genoeg bemint om mijne faam, mijne eer, boven mijn leven te achten; om het harte mijns kinds meer te schatten dan mijn bestaan; om het geluk mijns lands hooger te waardeeren dan uw eigen welzijn!... Heb dank, liefste! | |
Vijfde tooneel.De Vorigen, Flips, Lawreis.
Flips.
- Vader, goede vader, wat is er toch allemaal geschied? Egmont.
- Kind, hebt gij er wel eens aan gedacht wat vrijheid is?... Zie, de vrijheid is iets, waarbij men met verheven hoofde mag gaan, dat de denkbeelden verbreedt, het hart grootsch maakt! Zie, de vrijheid is iets wat een bedelaar zoo fier als een edelman, een graaf, zoo hoovaardig als een koning doet zijn!... Welnu, als ge nog niet weet wat een vijand is, als uw levensloop nog te kort is om u te doen beseffen wien gij haten moet, weet dan dat het degenen zijn, die uw land van zijne vrijheid berooven. Flips.
- En wie zijn die, vader. Egmont.
- De Spanjaards!... Luister, kind; ik was trouw aan den Koning, vrij, machtig, groot! - Gelijk ik was, waren in evenredigheid al de leden van het Nederlandsche volk. - De Spanjaards hebben zich tusschen ons en den troon gesteld; zij hebben ons de vrijheid ontnomen, ons klein en nederig gemaakt... Weet gij nu wie uwe vijanden zijn? Flips.
- Haat, eeuwige haat aan de verdrukkers van Nederland! Egmont.
- Kind, dat is veel; maar niet genoeg! Hier op dit blazoen, door mij luisterrijk gemaakt; hier op mijn hoofd, dat weldra zal vallen; op die lokken, weldra door het zwaard der dwingelandij met mijn bloed besmeurd; - hier, op dit hoofd, zult gij zweren, dat gij de Spanjaards bestrijden zult zoo lang zij den landaard niet eerbiedigen, zoo lang zij eenen Nederlander van de vrijheid berooven! - Moeder, doe uwen zoon zweren! Sabina,
(de hand van Flips op het gebogene hoofd des vaders leggende.)
- Zweer! Flips.
- Ik zweer eeuwigen haat aan het Spaansche volk! Egmont.
- Dat zij u thans tot zich nemen, dat zij u Spanje rondvoeren, dat zij u aan het koninklijke hof hunnen waanzinnigen trots pogen te leeren, zij vermogen niets meer op het kind, dat op den dood zijns vaders hunne dwingelandij heeft afgezworen. - Sabina, ik verlaat u: waar gij zijt is de vader niet meer noodig; maar als gij later met droefheid aan mij denkt, troost u dan met de overtuiging, dat ik mij nimmer over mijne kinderen verontrust. Vaarwel! Sabina.
- Ongelukkige man! Egmont.
- Brave moeder, goede Flips, trouwe Lawreis, vaarwel! Allen.
- Vaarwel! | |
Zesde tooneel.Alba, Sabina, Flips, Lawreis.
Lawreis,
(angstig).
- De hertog van Alba! Alba.
- Welnu, mevrouw, schenkt gij het hart uws kinds aan den koning van Spanje? Heeft Egmont u tot gematigder gevoelens overgehaald? Het is zoo droevig jong te sterven, als men nog vele jaren geluk met eene zoo beminnelijke gade, als gij, voor zich heeft. Sabina.
- Laat mij toe, mijnheer, u mijne verwondering uit te drukken over de gevoelens, die gij over mijnen echtgenoot schijnt te koesteren, daar gij durft beweren dat hij mij tot eene onwaardige lafheid zou pogen over te halen. | |
[pagina 900]
| |
Alba.
- Zoo dat gij de lankmoedigheid des vorsten miskent? Sabina.
- Mocht de Koning in zijne goedheid er nooit aan gedacht hebben, het harte eener moeder tusschen man en kind te vermalen! Alba.
- En gij dan, knaap? Gij toch zult er niet tegen zijn dit koude land te verlaten, om in het gouden Spanje de hoogadellijke freules te gaan dienen en bewonderen?... - Zie! daar krijgt gij een ambt aan het hof, daar schittert gij tusschen de grooten, daar zult gij de page der pages, de geliefkoosde dienaar der koningen zijn. - Flips, wilt gij niet ten hove met goud gekleed gaan, een stalen degen met zilveren handvest dragen, en het schoonste paard uit des Konings stal berijden? Flips.
- Zijt gij ook geen Spanjaard? Alba.
- Wat is dat voor eene vraag, jongen? Flips.
- Ik wilde u zeggen, dat ik al de verdrukkers mijns lands veracht! Alba.
- Ha, dat gaat te verre! mevrouw, dat is te veel! Zoo de kinders reeds tegen hunne opperhoofden opruien! - Doch dit gebroedsel moet in zijnen nest geknakt! - Ik heb tot nu toe verzocht, gebeden; ik heb het leven uws mans voor de opvoeding van dat kind geboden; ik ben hier meester, nu eigen ik mij het toe. - Kom, knaap, volg den landvoogd uws konings. Sabina.
- Dat zal niet, Mijnheer! Wij zijn hier in een vrij land, en dat kind is een vrij man! Zoo het recht van mijnen Lamorael, op eene onuitlegbare beschuldiging, is kunnen verkrenkt worden; mijn kind staat, door zijne onschuld, nog onder de bescherming der wet. Alba.
- Vermaledijd land, waar men, met de wet in de hand, kan weigeren alle bevel uit te voeren! Ik ben zulks moede: de koning is heel het land, dus ook ik die zijn vertegenwoordiger ben. Mevrouw, dit kind zal mij volgen! (Neemt Flips bij de hand.)
Sabina,
(de andere hand des knapen vastgrijpend.)
- Nooit, Mijnheer, zoo lang ik leef, nooit! Lawreis,
(zijn jachtmes trekkend.)
- Laat af, Spanjaard! laat af! Ik hen geen edelman, en vraag geen tweegevecht; ik moord, die mijne meesteres beleedigt! - Laat het kind los, of ge zijt een man des doods! Alba
(naar de deur snellend.)
- Verraad! Verraad! Wachten, krijgsliên, verraad! (Af.)
Sabina,
(de deur achter hem toegrendelend.)
- Ach, een stond, een stond slechts, dat mijn verwarde geest bedare. - Hoe dit kind doen ontkomen? Hoe zal het wegvluchten? Lawreis, Lawreis! weet gij geen' raad? Lawreis.
- Het huis is vol wachten, soldeniers belemmeren de intrede van den geheimen gang; wellicht doorzoeken zij hem... de schildwachten loopen over al de muren, God, God, God! Sabina.
- O ja, ik herinner mij, ik herinner... - daar, - spoed u - daar! in den muur; daar! - draai met den knop, er is eene smallere opening, die door de muren verre, verre in den geheimen gang uitkomt - spoed u - het is het laatste ontkomen der slotheeren! - Spoed u; ik hoor Alba naderen. Lawreis,
(het paneel wegschuivend.)
- Wij gaan! Sabina,
(met vervoering.)
- Daar, schaap, draag nog eenen kus en den zegen uwer ongelukkige moeder op uw onschuldig hoofd mede. Het helpe u de laatste woorden uws vaders onthouden. Mochtet gij in de handen der vijanden vallen, vergeet ze toch nimmer. Flips.
- Ik weet ze nog goed, moeder! Haat, eeuwige haat aan de verdrukkers des lands! (Af met Lawreis.)
| |
Zevende tooneel.Sabina.
Sabina.
- En nu, dat zij komen! Zij zullen den verdorrenden stam vinden, maar niet het bloeiend plantsoen. (Geweldig geklop aan de deur.) Ja, ik ga openen. - Wacht nog een' stond, een' stond slechts: een oogenblik is in dien somberen gang eene eeuwigheid. (Men klopt aan de deur, dat zij kraakt.) Aanstonds! aanstonds! - O, dat die deur meer krachten hadde!
Alba,
(buiten.)
- Open! Open, beveel ik, op hoogverraad. - In naam des Konings, open! Sabina.
- In Godes naam dan! | |
[pagina 901]
| |
Achtste tooneel.Sabina, Alba, Wachten.
Alba.
- Verdwenen!... - Mevrouw, waar is uw zoon? Sabina.
- Als de Zwijger, voor het vaderland en de vrijheid gered! Alba.
- Ha! ik zal hem vinden, al moest ik geen en enkelen steen van het slot op den anderen laten. Soldeniers! opent de deuren, klopt op de muren, ziet langs waar men deze kamer heeft kunnen verlaten. - Daar! (Op Sabina wijzende, die angstig voor de geheime deur is geweken.) Daar is de doorgang.
Sabina,
(tegen de soldeniers die op haar aankomen.)
- Achteruit! Gij zult niet binnen, dan over mijn lijk! - (Poos.) Maar wat hoor ik!... Gerucht in den gang... - Hemel!
Alba.
- God lof, reeds ontdekt. Sabina,
(met gespannenheid.)
- Het gedruisch nadert... Mijn kind is gezien, mijn zoon is ontdekt! - (Door de spleten ziende.) Ik ontwaar licht, - ik zie mannen, - ik hoor spreken, - ik zie gaan. - Ha!... (De geheime deur gaat open. Soldeniers met fakkels treden op het tooneel. Als zinneloos, komt Sabina voor de voeten van Alba gevallen, roepend.) Waar is mijn kind?
(Het doek valt schielijk.)
|
|