Volledige werken (2 delen)
(1876)–Eugeen Zetternam– Auteursrechtvrij
[pagina 889]
| |
Eerste tooneel.Sabina van Beieren, Flips, later Lawreis.
Flips.
- Wat schoonen band teekent gij daar, moeder? Sabina.
- Het is de riem van het slagzwaard uws vaders. Flips.
- Wanneer zult ge mij ook zulken riem stikken? Sabina.
- Zoodra uw arm de kracht zal hebben een zwaard naar behooren te zwaaien, en gij behendig genoeg zult zijn om van het eervol voorvaderlijke staal een schild te maken voor u zelven, en een moordtuig voor uwe vijanden. Flips.
- Dan zal dit al spoedig wezen; want de oude Lawreis, tegen wien ik dagelijks scherm, bekent, dat ik hem reeds te sterk ben. Sabina.
- Inderdaad, uwe pogingen verdienen lof; maar, kind lief, wat zijt gij er nog verre af, te weten wat een Egmont wezen moet! Op het slagveld moet hij zijn hoofd zoo hoog kunnen heffen, dat het door heel het leger gezien worde; zijn degen moet zoo duchtig slingeren, dat de glans ervan in de oogen van al de vijanden blikseme, en zijne ziel moet zóo groot zijn, dat hij in elken zijner strijdmakkers een deel daarvan storten kan, opdat zij allen, door zijnen moed ontvlamd, als éen man ter zege of ter dood zouden trekken! Flips.
- Welnu, moeder, hebt ge mij nog niet aan het hoofd mijner makkers gezien? Hebt gij niet bemerkt, hoe zij gehoorzaamden, als ik beval; hoe zij onze tegenpartij aantastten, als ik aantastte, en hoe wij altijd verwonnen? Sabina.
- Gij draagt uw harte hoog, knaap; echter kunt gij nog niet begrijpen vrat het is op den zwaardriem, vlak voor de borst, een blazoen te dragen, dat uw vader te Grevelingen het luisterrijkste der Vlaamsche wapens heeft gemaakt! Een Egmont moet edel wezen boven de edelen; zijn vaderland meer beminnen dan zijne moeder; zijnen koning nevens God eerbiedigen; zijne landgenooten achten als zich zelven; hunne onafhankelijkheid tot zijnen laatsten druppel bloeds verdedigen; - en in dit alles mag hij slechts aan éen gevoel gehoor geven: aan de eer! - mag slechts ééne zaak erkennen: de onbevlekte getrouwheid aan zijnen reinen naam! (Lawreis binnen.) | |
[pagina 890]
| |
Flips.
- Ik weet niet wat al die woorden beteekenen; maar vader heeft mij iets leeren begrijpen, dat hij vrijheid noemde, en dat, moeder, dit zweer ik u bij het blazoen, hetwelk gij op vaders zwaardriem stikt, dat zal ik verdedigen, al ware het met mijnen laatsten druppel bloeds. Lawreis.
- Vergeef mij, mevrouw, de knaap gebruikt dezelfde woorden, die de graafsprak, toen hem zijne moeder de plichten eens edelmans leerde. Zijn gemoed is zoo grootsch als dit zijns vaders; en toch... toch wenschte ik dat hij min krijgszuchtig ware. Flips.
- Zoudt gij dan willen dat ik mijnen naam schande aandede? Lawreis.
- God behoede mij daarvoor! Eilaas, ge weet niet, kind, wat al angsten een dienaar, die zijnen meester als wicht gedragen heeft, die met hem als knaap speelde, die hem den wapenhandel leerde, gelijk ik u dien nu weer onderwijs... ge weet niet wat al angsten die dienaar verduurt, wanneer zijn meester afwezig is! Sabina.
- Lawreis! Lawreis.
- Misnoege u dit niet, Mevrouw! Ge weet dat ik uwen gemaal meer bemin, dan mijn leven, meer dan mijn kind! Ge weet dat ik met vreugde mijnen laatsten snik zou geven om hem slechts éénen stond genoegen te bezorgen. Welnu! ik kan u niet uitleggen wat ik gevoel; doch, ofschoon ik dikwijls voor den graaf heb gebeefd, nooit overmeesterde mij de onrust, welke mij thans tot u jaagt! Sabina,
(met verkropten angst.)
- Wat bedoelt gij, Lawreis? Lawreis.
- Dat het laat in den avond wordt, en dat ik, naar den graaf Lamoraal uitziende, rondom het slot Spaansche soldeniers heb zien dwalen. Sabina,
(ongerust.)
- En wat heeft dat in? Zijn de Spanjaarden geene onderdanen van denzelfden koning, als dien mijns gemaals? Dient hij het rijk niet even getrouw als zij? Lawreis, het is niet goed den knaap, voor wien het ook zij, bang te maken. Flips.
- Mij bang maken, moeder? Als die Spanjaarden gevaarlijk waren, zou ik met Lawreis uittrekken om hen te verslaan! Lawreis.
- Gevaarlijk, kind! gevaarlijk? Ge kent de Spanjaards niet: ze zijn geheimzinnig als de dolk eens moordenaars, sluipen bij u in gelijk slangen, spreken u toe als bulhonden, bevelen als leeuwen; maar worden in het straffen wreeder dan tiegers. Hebben wij dat sedert jaren in ons ongelukkig Vlaanderen niet gezien? Flips.
- Wanneer, wanneer zal vader het land verlossen? Sabia,
(aan het venster.)
- Het is stikdonker daarbuiten, Lawreis! Ge zoudt iemand diep onrustig maken. Lamoraal had geschreven, van avond bij tijds te huis te zijn. | |
Tweede tooneel.De Vorigen, Graaf Egmont.
Lawreis.
- Daar is hij! God, wat geluk des hemels! (Hij neemt den reismantel van den graaf en vertrekt.) Egmont.
- Getrouwe man! - Goeden avond, Sabina! - Flips! Flips.
- Vader! Sabina.
- Lamoraal! Egmont,
(haar omhelzende.)
- Ontstel u zoo niet, lieve. Ik heb immers mijne komst gemeld? Sabina.
- Ja! maar gij toefdet zoo lang! Het is donker, en Lawreis maakte mij ongerust. Egmont.
- Ja, het is donker; zoo donker dat men vriend noch vijand in den nacht herkent; ook hebben wij drij, vier maal het zwaard getrokken, denkende wapengedruisch te hooren in het bosch. Flips.
- Waren het de Spanjaarden, vader? Egmont.
- Het was niets, knaap! Echter, Sabina, - en ge weet of uw man de vrees kent! - echter heb ik wellicht nooit zoo vurig naar uwe tegenwoordigheid verlangd, als van avond naar een straaltje der maan. - En nogtans, lieve, moogt gij u overtuigd achten, dat uw bijzijn mij een hemel is! Sabina.
- Ik ben zeker dat ge mij bemint, Lamoraal. Egmont.
- O, het is aangenaam bij een hof te schitteren, het verheugt daar de ridder te zijn der schoonen, de gezel der gouvernante, de ontzaghebbende onder de edelen, de raadgever der bestuurders: maar het is nog aangenamer hier, aan de zijde mijner Sabina, bij den lieven huiselijken haard, de bekommeringen der | |
[pagina 891]
| |
wereld te vergeten, en de aanbidder mijner eegâ te zijn! Sabina.
- Ik dank u. Flips.
- En wat met mij, vader? Egmont.
- Met u, kleine? - Zie: het is verrukkelijk honderden benden aan te voeren; het vleit, duizenden menschen, als werktuigen, op uwe wenken te zien bewegen; het verhoovaardigt, daar uit uwe kanons uwen donder te doen ratelen, terwijl de geur des poeders u dronken maakt, en het geknetter der bussen, het geklak der zwaarden, het geschreeuw, gejuich en gehuil der strijders u betoovert; het doet sidderen, als men, op zijn bevel, duizenden krijgsliên ziet wegmaaien, alsof men meester ware van het leven, en het boek des noodlots in handen hield! en toch, kleine, al die aandoeningen, welker verhaal alleen u doet genieten, verdwijnen voor het nederige genot van met u kinderlijk te schermen, en u een geweer te leeren laden. Flips.
- Zie, vader, dan zult gij u toch nu wel verheugen; want ik heb van Lawreis afgezien, hoe men eenen kogel juist in het doel moet mikken! Egmont.
- Zoû het waar zijn, Sabina? (Hij zet zich met den arm om den knaap geslagen neder; zijne vrouw leunt op zijnen schouder.) Kind, ge zijt de hoop uws vaders en de toekomst van zijnen naam; uw moed verheugt mij, uwe behendigheid verblijdt mij; toch is er iets dat mij nog meer ter harte ligt dan de wapenkunst. - Denkt gij wel aan de onafhankelijkheid uws vaderlands?
Flips.
- Vraagt gij of ik de Spanjaards hate, die dwingelanden, welke, gelijk Lawreis bevestigt, als slangen in het huis van den Vlaming sluipen, en hem als tiegers verscheuren?.. Vader, vader! Zie...! Egmont.
- Ik dank u, lieve Sabina! - Klonk de vrijheidskreet nimmer zoo luid in uw land, als hier in Vlaanderen, de lucht der onafhankelijkheid, welke gij hier inademt, heeft uw hart van al de banden der dwingelandij losgescheurd. - Gij leert uw kind edelmoedig en grootsch zijn: ik dank u. (Zijne armen om vrouw en kind slaande.) O, wat is het gelukkig ergens in de eenzaamheid, twee zulke beminnenswaardige wezens te bezitten; bij wie men de kuiperijen van een verdeeld hof, de beslommeringen van eenen woeligen tijd, den angst voor de bedreigde onafhankelijkheid des Vaderlands kan ter zijde zetten, om eenige oogenblikken in liefde en rust door te brengen!
Sabina.
- Lamoraal! Egmont.
- Wacht! Ik vergeet te spoedig: de prins van Oranje is hier met den graaf van Hoorn; doch zij zullen misschien terstond voorttrekken; zij maakten hunne toebereidsels, toen ik hen vooruitsnelde, om u te omhelzen, en u te verzoeken dien reizigers eenige ververschingen te doen opdienen. Sabina.
- Ik zal alles in de zaal doen bereiden. Kom, Flips! (Beiden af.)
| |
Derde tooneel.Egmont, alleen.
Egmont.
- Gade en kroost beminnen, de kinderen, onder den vriendelijken blik hunner moeder, den plicht leeren; in de dreven wandelen of jagen, jagen, dat de eettafel kraakt onder het gewicht van het wild; van alle ongelukkigen de beschermer, van alle verdrukten de ridder, van alle reizigers de gastheer zijn, en, als het uur geslagen is, mij aan het hoofd der benden stellen, om, gelijk te St-Quintijn, te zegepralen, of voor de onafhankelijkheid des lands te sneven: ziedaar wat ik kan; - maar Willem den Zwijger op de hobbelige kronkelpaden zijner geheimzinnige politiek te volgen; maar, geheele nachten te waken om des morgends eene kleinigheid op de baan des bestuurs te werpen, opdat het zou struikelen; maar, onbegrijpelijke omwegen en slingergangen maken om naar een recht doel te gaan, neen, neen! dat vermag ik niet!... En toch, de Zwijger is groot in zijne geheimzinnigheid; onder zijne stilte verbergt hij verbazende ontwerpen, en in zijn brein woont eene geestenwereld, die de vrijheid des lands voorbereidt!... - Hoor ik hem niet? | |
Vierde tooneel.De Vorige, Willem de Zwijger, Graaf van Hoorn.
Hoorn.
- Lamoraal, wij vertrekken! Onze Zwijger wil geenen stond meer toeven, en heeft zich zelfs gewaardigd te zeggen, dat het wellicht reeds te laat is. Hij is slechts zoo ver medegegaan, ten einde nog eene poging te doen om eenen held, als gij, voor | |
[pagina 892]
| |
de vaderlandsche partij te behouden; maar, als gij halsstarrig wilt sneven, denkt hij zijne plicht vervuld te hebben, en zal het land verlaten, om op het voordeelig oogenblik bereid te zijn. Egmont.
- Wat dan toch hebben wij te vreezen? Hoorn.
- Hij beweert, de wraak des konings van Spanje, of het schavot! Egmont.
- Maar, Willem, zijn dan de sombere vooruitzichten uwe genuchten? Altijd ziet gij boosheid, waar een ander goedheid ontdekt. Was er ooit landvoogd vriendelijker, toegevender dan Alba bij zijne intrede? Dat Hoorn het getuige, hij riep den glimlach op ieders lippen, den lof uit ieders mond. Wat hebben wij te vreezen? De Zwijger.
- Den hertog van Alba! Egmont.
- Maar, vriend, heb ik niet met hem, te Antwerpen, het Gulden Vlies ontvangen? Zijn wij niet te zamen in Engeland geweest, op de bruiloft des Konings, en werd daar Alba niet als een groothartig edelman door al de freules geliefkoosd? Wat is de landvoogd, ten zij een edelmoedig ridder? De Zwijger.
- Hij is eene venijnige en valsche slang. Egmont.
- Genomen nu dat wij den hertog zouden vreezen, heerscht dan boven hem de Koning niet, die St-Quintijn en Grevelingen niet vergeten heeft, en weet dat ons hart trouw en onze degen zuiver is? Begrijpt die niet, dat in alles wat hier te lande gebeurde, wij zijne raadgevers, niet zijne vijanden waren; en, als hij daaruit desniettemin eenige verbittering mocht hebben overgehouden, is hij dan nog niet steeds onze grootmoedige vorst? De Zwijger.
- Of onze wraakgierige dwingeland. Egmont.
- Ge zijt hardnekkig; toch zullen uwe schimpwoorden mij niet overhalen, het land te verlaten, mijne goederen te doen aanslaan, en dus vrouw en kinderen in de ellende te dompelen. Wil het ongeluk dat mijn hoofd valle, dan zal ik toch in het graf de verzekering mededragen van mij, jegens mijn gezin, naar behooren gekweten te hebben! De Zwijger.
- Maar niet jegens uw land!... Wilt gij uwen arm voor de vrijheidszaak niet bewaren, daar gij toch de macht niet hebt het overige te redden, zoo wil ik nog eenige woorden spreken om u te overreden. Het zenden van eenen Spanjaard tot landvoogd ontmaskert het geheim van 's Konings politiek. Het is Spanje dat Neêrlands val wil. - Spanje, dat Amerika en Indië op zijne schatkist wegen voelt, dat zich uitput om zijnen handel met die verre streken te doen bloeien, wil niet dat eenig ander land met dien handel voordeel doe: het is naijverig op Antwerpen, Amsterdam, ja zelfs op het gevallene Brugge.... Flips weet dat nijverheid en handel, hier te lande, slechts bij de vrijheid leven kunnen; het is daarom dat hij ze door dwingelandij zal vermoorden! - Dat hij den godsdienst tot masker voor die afgrijselijke politiek hangt; dat wij, om ons spel met des te beteren uitslag te spelen, hem laten gelooven, dat wij zijn masker voor de echte zaak nemen; zulks belet niet dat wij zijne verborgene inzichten kennen, en weten, dat hij menig hoofd zal doen afslaan, hetwelk, gelijk het uwe, nooit van ketterij zal verdacht worden. Egmont.
- Ik neem aan dat onze vorst Nederland aan Spanje opofferen wil; maar tusschen dat en het moorden zijner getrouwste dienaren is er een oneindig verschil. - Ik zal de gebeurtenissen afwachten. Hoorn.
- Willen wij gaan, Willem? Egmont.
- In volle vriendschap. (Spottend.)
Vaarwel, Prins zonder land! (Historisch.)
De Zwijger.
- Vaarwel, Graaf zonder hoofd!
Idem.)
| |
Vijfde tooneel.De vorigen, Lawreis, daarna Sabina.
Egmont.
- Daar is mijn getrouwe dienaar, die komt melden, dat het scheidsmaal gereed is. Lawreis
(ontsteld.)
- God!.... God!.... - Moest ik dat nog zien gebeuren? Egmont.
- Lawreis, wat ontstelt u zoo? Lawreis.
- Ach! konden die grijze haren niet vallen, vooraleer ik dien winter in dit huis moest zien! Egmont.
- Vriend, verklaar u. Lawreis.
- Ik ben te zeer ontsteld: het schemert mij vóór de oogen, en dwarrelt mij vóór den geest... (Poos.) - Vlucht! vlucht, o geliefde meester, red u.
Hoorn.
- Daar hebben wij de voorzegging van Willem. | |
[pagina 893]
| |
Lawreis.
- De Spanjaards! de Spanjaards! - Zie, ze omsingelen het slot; ze kloppen op de poort, ze willen binnen! - Ik heb de brug opgehaald, de poort gesloten, de ijzeren hers laten vallen; gij hebt den tijd om te vertrekken. De Zwijger.
- Getrouwe man! Hoorn.
- En langs waar gevlucht, als de soldeniers het kasteel omsingelen? Lawreis.
- Langs den geheimen onderaardschen gang, die in het bosch uitkomt. Egmont.
- Heeren, uw gastheer blijft! Zijne verblindheid bracht de steunen des Vaderlands in gevaar; het is zijne plicht hen te redden. - Ga! ik zal de Spanjaards bezighouden, tot dat gij ontkomen zijt. Lawreis.
- God! Hoorn.
- lk blijf met u! Nederland wordt door geene werktuigen gered: het is het genie van den Zwijger alleen, dat het kan vrij maken! Vinden de soldeniers slechts éenen man, van de drij welke zij zoeken, dan zetten zij ons oogenblikkelijk na, en zoo word ik de schuld van Willems aanhouding. Ik blijf, Lamoraal, om met u de Spanjaards te misleiden tot hij gered is! Egmont.
- ‘Wij loopen hetzelfde gevaar,’ ik dank u. Zoo lang zulke harten voor Neêrland kloppen, kan het niet vergaan! Willem, wees onzen wenschen getrouw; vaarw..... Sabina.
- Vlucht, vlucht, Lamoraal! In Gods naam, red u, of er is geen tijd meer! Egmont.
- Bedaar u, lieve. Sabina.
- Hoe mij bedaren, als men uw hoofd vraagt; als de dood aan de deur klopt, als de beul zijne bijl scherpt? Vlucht! vlucht! Alba is aan de poort! Allen,
(behalve de Zwijger.)
- Alba! Sabina.
- Ja, Alba, die u hier komt opeischen! U, die mij bemindet en mijn kroost meer dan uw leven liefhadt. - Lamoraal, vlucht! Egmont.
- Ik kan niet! Indien het noodlot mijn hoofd vraagt, zal het vallen. - Uwe kinderen zullen dan toch nog hunne moeder hebben; maar al mijne landgenooten weezen maken, maar het vaderland den nekslag geven, maar de vrijheid, die moeder van ons volk, dooden, - mag ik dat? Sabina.
- Kan ik aan het vaderland denken, als mijn gemaal in gevaar is? - Lamoraal, vertrek!... de tijd vervliegt, de vijand is daar: men kan de poort zonder wezenlijken opstand niet langer gesloten houden; vlucht, vlucht langs den geheimen gang, vlucht! Egmont.
- En de Zwyger dan? Het vaderland is in gevaar: de man, die het redden kan, valt in des vijands hand! Zal een Egmont, die heel zijn leven voor het vaderland te pand heeft gebracht, zijne loopbaan verloochenen, om zijn bestaan misschien éen uur te rekken? Sabina.
- Het vaderland is in gevaar! Oranje moet gered! (Op de knieën stortend.) God, God, help mij hier beslissen... (Opstaande.) O, Vader mijner kinderen, u opofferen! dat de Prins getuige, of het denkbeeld daarvan alleen eene moeder niet moet te zwaar vallen! En toch, toch niet geaarzeld! - als de plicht het gebiedt, als uw hoofd dat der staatspartij kan redden, als Nederland die opoffering bij al uwe andere vergt - o! dan zal uwe vrouw nooit, nooit een hinderpaal zijn voor het volvoeren uwer plichten.
De Zwijger.
- Vrouw, uw hart is groot! doch Oranje, uwen moed toejuichende, wil echter uw offer niet. - Uw echtgenoot getuige het: de Zwijger loog nooit; want zijne bescheidene tong deed nooit eene ijdele belofte!.. - Welnu, ik zweer u, als ik heden ontkom en men uw' heer hier wegvoert om hem op het schavot te leiden, dat ik, Oranje, op dit altaar staan zal, om de bijl des beuls tegen te houden, vooraleer zij valt! Geloof mij, mijne redding zal nimmer de dood uws echtgenoots zijn! Sabina,
(in tranen losbarstend.)
- Spraket gij waarheid, Prins; eilaas! ik vrees dat mijn Lamoraal niet zal worden gespaard! (Af, om hare tranen te verbergen.)
Hoorn.
- Spoed u nu, Willem. Egmont.
- Breng den prins in veiligheid, Lawreis. Lawreis,
(snikkend.)
- Vergeef mij, indien ik aarzel u te gehoorzamen. Kan uwe eegâ zoo spoedig in uw verlies toestemmen, ik bezit die grootmoedigheid niet! Al wat ik ter wereld heb, mijne getrouwheid en mijne vele jaren dienst!... O, zoo ik mijnen meester, anders dan op het roemrijk slagveld, moest verliezen: ik werd zinneloos! Laat mij liever mijnen laatsten druppel bloeds voor u vergieten; ik heb de bussen op de vesting | |
[pagina 894]
| |
doen brengen; er is voorraad; er zijn mannen om het drij uren vol te houden; op dien tijd zijt gij in veiligheid; vlucht! vlucht! Egmont.
- En mijne vrouw? en mijne kinders? Ha! kent uwe getrouwheid slechts mij, en zoudt gij mijnen zoon willen zien sneven, mijne vrouw gevangen nemen, mijne goederen om dien feitelijken opstand zien aanslaan...? Lawreis, bemin mij; maar bemin ook een weinig mijnen stam! Lawreis.
- Vergeef mij, heer, dat ik het zoo niet begreep! Ik zal u blindelings gehoorzamen, daar uw arme knecht geene middelen kan vinden om u te redden! (Met moeite.) Maar vooraleer wellicht voor eeuwig te scheiden, laat mij toe dat ik u nog eene dankbare hand reike; gij hebt mij dit zoo dikwijls vergund, weiger het mij nu niet, nu gij den pijnlijksten dienst, dien gij mij immer oplegdet, van mij vergt.
Egmont.
- Gouden hart, ge zoudt mij mijn gezin doen betreuren! Lawreis.
- En nu behoede u de algoede God! aan den Prins miskomt geen haar, zoo lang ik leef. De Zwijger.
- Tot wederziens, vrienden! Bekommert u niet om mij; als men met zulken man op weg is, draagt men een diamanten harnas! Vaarwel. (Beiden ter zijde af.)
Egmont en Hoorn.
- De heer geleide hen! | |
Zesde tooneel.De Vorigen, Page, De Hertog van Alba; ten slotte Sabina, Lawreis en andere dienaren.
Page,
(aankondigend.
- De hertog van Alba! (Af.)
Alba.
- Goeden avond, heer graaf van Egmont; u van 's gelijken, heer van Hoorn. (Ter zijde.) Zou het kopstuk in eene andere zaal zijn?
Egmont.
- Hertog van Alba! Hoorn.
- Landvoogd! Alba.
- Ik wensch hier niet ten onpas te komen, ofschoon ik mij ongenoodigd aanbiede. Een los bezoek, van alle plichtpleging ontdaan, was mij altijd welkom, en ik hoop dat het dit ook zal zijn bij den edelman, dien men als den beminnelijkensten gastheer van heel Vlaanderen roemt! - Nogtans heeft men mij lang vóór de poort gelaten. Egmont.
- Wie durft ook zulk vereerend bezoek zoo laat op den avond verhopen? Hoorn,
(ter zijde.)
- Bijzonder als men Hoorn en den Zwijger tot gasten heeft. Alba
(vertrouwelijk den arm op Egmonts schouder leggende).
- Wanneer al de voornaamsten des lands van mij wegvluchten, dan ben ik, eilaas! wel verplicht hen op te sporen. Ik begrijp niet wat men hier van Alba denkt, sedert onze dierbare Koning hem met zijn grootste vertrouwen, met de voogdijschap dezer landen, heeft vereerd. Op, het burgslot van Egmont scheen men hem ook te vreezen, dewijl er bevel werd gegeven bussen en kruit te halen om hem af te weren. Egmont.
- De landvoogd oordeele of, in deze woelige tijden, zelfs de kasteelen der machtigen altijd veilig zijn. Daarom zal hij het een trouwen dienaar vergeven dat hij, buiten wapengekletter hoorende, maatregelen heeft genomen om het eigendom zijns meesters te vrijwaren. - Overigens is het noodig dat een getrouw dienaar des Konings, dat Egmont den landvoogd betuige, dat zulke hooge ambtenaar der kroon bij hem welkom is? Alba,
(spottend.)
- Voorwaar!... - Wachten! - (De dubbele deur gaat open; de voorkamer is vol soldeniers. - Den graaf onder de oogen ziende.) Graaf van Egmont, in naam des Konings, geef mij uwen degen!
Egmont,
(eene knie op den grond.)
- Ik geef hem zoo ridderlijk aan den Koning, als ik hem gedragen heb! Mocht Flips uit uwen mond verstaan, dat dit staal hem trouw heeft gediend, en dat, als de veldheer van Grevelingen zich soms eene raadgeving heeft laten ontvallen, het steeds is geweest met dien eerbied voor den vorst, die eenen edelman voegt! Alba.
- Graaf van Hoorn, in naam des Konings, uwen degen! Hoorn.
- Ik trek hem; maar geef hem u niet! Dat zwaard, hetwelk ik door al de wisselvalligheden der gebeurtenissen zuiver heb gehouden, kon bezoedeld worden door de aanraking van eenen hertog, die vertrouwelijk binnensluipt, om, onder het mom van vriendschap, te verraden!... - Daar liggen de stukken vóór uwe voeten! | |
[pagina 895]
| |
Alba.
- Meendet gij dan, mijne heeren, dat het kon blijven duren, gelijk het nu ging? Dat gij het volk tegen zijnen vorst mocht opruien, de tempels verwoesten, de bevelen der ambtenaars in den wind slaan, en deze in smadelijke spotprenten aan de kaak stellen? De Koning is wel lankmoedig; maar kan zijne waardigheid toch wreken! Of meent gij, dat hij de wormen aan zijnen zetel zal laten knagen, en hen niet zal verstikken, vooraleer zij de steunen zijns troons vermolmd hebben... Ge weet dat, als de leeuw lang genoeg zijne bestokers met onverschillige oogen heeft aangezien, eene kleine prikkeling hem doet opspringen, om hen te verscheuren. (Barsch.) Hoe hebt gij den Koning in de laatste tijden gediend, mijne heeren?
Egmont.
- Gelijk het een vrijen edelman betaamt, gehoorzaam, maar niet slaafsch! Hoorn.
- Gelijk het de plicht is van allen waren Nederlander, als hij ziet dat men zijn Vaderland vergruist. Alba.
- Zoo!... Doch waarom met u in betwisting treden over uw hoogverraad? De Zwijger, die in zijnen gesloten mond de fijnste welsprekendheid verborgen houdt; die in zijn geheimhoudend brein de verraderlijkste en stoutste plannen broeit, dit hoofd van al de oproermakers, dat ik hier ook geklemd heb, zal voor u allen antwoorden!... Waar is de prins van Oranje? (Stilte) Graaf van Egmont, ik vraag het u op uwe eer, in des Konings naam, waar is Oranje?
Egmont.
- Als zijnen gastheer, zult gij mij toelaten niet te antwoorden. Hoorn.
- Als zijn vriend, zult gij toestemmen dat ik hem niet verrade! Alba.
- De Zwijger! Waar is de Zwijger? - Ik ben niet nutteloos naar hier gekomen, noch heb u om niet achtervolgd! Wachten! Zendt mannen uit, doorloopt deze muren, treedt in alle zalen, klopt op alle wanden, opent alle deuren, ziet in alle kassen; maar levert, levert mij den Zwijger, 't zij dood, 't zij levend! Gaat! Sabina
(met Lawreis en verder gevolg binnenkomende; op waardigen toon.
- Het is onnoodig, hertog. Alba.
- Wat wilt ge zeggen, mevrouw? Sabina.
- Dat Willem de Zwijger voor het Vaderland gered is! |
|