Volledige werken (2 delen)
(1876)–Eugeen Zetternam– Auteursrechtvrij
[pagina 873]
| |
Eerste tooneel.Dubois, alleen.
Tout va bien! De wind waait in mijne zeilen. Maria's vader is juist streng genoeg om Desiré te doen gelooven, dat het hier gevaarlijk is, dit meisje te beminnen. Op mijnen raad vlucht hij naar Frankrijk en dan... dan... dan span ik netten rond zijne moeder, rijke weduwe, die mij met geene strenge oogen aanziet! Ik dacht wel hier in België fortuin te doen.... Is er wel iets zoo gemakkelijk, dan dat pour un Français?.... Vraag het aan alle Franschmans; ze zullen zeggen: O la Belgique, la Belgique, c'est le pays de Cocagne pour tous ceux qui désirent posséder quelque chose dans ce monde, et qui heureusement ne sont pas nés dans cet Eden du dix-neuvième siècle!... Ha, ja, hoe zou ik dat nu in 't Vlaamsch moeten zeggen, als dat te pas kwam?... dat België een Luilekkerland voor de vreemdelingen en eene woestijn voor de Vlamingen is! Maar wacht, hoor ik Ursula niet, die goede ziel, welke meent, dat ik haar bemin en die op mij gouden bergen bouwt. Ha! ha! ha! | |
Tweede tooneel.De vorige, Ursula komt met kleerdoozen binnen.
Dubois.
- Dag, liefste Ursula, is dat al wat Desiré voor Maria heeft doen koopen? Ursula.
- Ja, vriend. Dubois.
- Er is toch genoeg, om haar den jongen te doen beminnen? Ursula.
- Ik geloof het wel! Het twijfelachtigste is, of ze wel zal komen, hoewel ik het haar dringend van wege Desiré verzocht heb. Dubois.
- Pauvre niaise!... Twijfelt gij inderdaad of ze zal komen? Ik geloof dat ze reeds daar is. Ursula.
- Hoe gauw is een meisje toch verleid! Dubois.
- Daar is ze. | |
Derde tooneel.De Vorigen, Maria.
Maria.
- Goeden dag, Ursula. - Bonjour, Monsieur! Dubois.
- Bonjour, charmante demoiselle, comment vous portez-vous? Maria.
- Wat zegt hij, Ursula? Dubois.
- Ursula, je vous laisse dans sa charmante compagnie! (af.)
| |
Vierde tooneel.Ursula, Maria.
Ursula.
- Ge ziet Mijnheer Desiré dan wel geerne, daar ge reeds zoo vroeg komt? Maria
(verlegen).
- O neen! ik kom slechts voor u. - Hoe gaat het al? Ursula.
- Ge moet er immers voor mij geene doekskens omwinden. Zeg liever rechtuit, dat ge Mijnheer Desiré goed lijden kunt - en niet zonder reden, Maria, hij heeft u ook uitermate lief. Maria.
- Heeft hij u dit gezegd? Ursula.
- Niet alleen gezegd; zie er hier de blijken van... Al wat hier op tafel is, geeft hij u, en hij heeft mij verzocht het u te bestellen. Maria.
- Ge begrijpt licht dat ik het niet kan aannemen. Ursula.
- En waarom niet? (doet eenige doozen open.)
Maria
- Wat schoon kleed; welke frissche zijde en wat fijne groene en purpere schijn blikkert erop.... Ach, Ursula, wat is het ongelukkig, dat arme meisjes, zooals ik, dat niet koopen kunnen. | |
[pagina 874]
| |
Ursula.
- Maar als gij het voor niet krijgt, is het dan nog niet beter? Maria
(met eenen zucht.)
- Dat wij niet rijk zijn, he, Ursula! (neemt het kleed en hangt het vóór haren voorschoot.) Ik zie er zoo deftig mede!... De rijke dames schijnen schoon; maar als ze zoo arm als wij gekleed gingen, dan zoudt ge eens zien wie de netste zijn. (Ze gaat op en neêr voor den spiegel, het kleed bewonderende, dan ze steeds vòòr zich houdt.)
Ursula.
- Maar doe het eens aan, Mietje, dan zult ge eerst zien hoe schoon ge zijt. Maria
(het kleed op de tafel werpend.)
- O, dat niet! dat niet, Ursula!.... (uit eene andere doos eenen shal nemend.) Maar zie toch eens wat schoonen shal - echten cachemir! - maar Desiré moet schatrijk zijn om dit te kunnen geven! - (vouwt den shal.) Wat prachtig stuk! wat prachtig stuk!
Ursula.
- Ho! dat kunt ge zoo niet zien; ge moet hem omhangen.... Kom, doe uw doekje af en sla dien casimier (cachemir) om... Zie, zoo!... o, wat staat u dat rijk! men zou zeggen eene dame van het hof!
Maria
(fier met den shal over en weer wandelende.)
- Zeg het nu rechtuit, Ursula, ziet Desiré mij gaarne en is dit alles geen schijn?... | |
Vijfde tooneel.De Vorigen, Désiré, Dubois.
Desiré
(buigt zich voor Maria.)
- Wat is het mij aangenaam dat ge mijne geringe giften zoo lieftallig aanvaardt, en dat ge rekening houdt van de liefde, waarmede ze u geschonken worden. Maria
(wil haren shal afdoen.)
- Och, Mijnheer, ik heb het niet, aanvaard, ik heb slechts willen beproeven hoe het mij stond, en nu.... Desiré.
- Hebt ge gezien, dat ge er zulke lieve engel mede zijt, dat ge besloten hebt het aan te houden, om ons in een rijtuig naar de balzaal te vergezellen. Maria.
- Neen, Mijnheer, neen!... Ik kan, ik durf niet.... ge moogt het niet kwalijk opvatten; maar ik neem die kleederen niet aan... Wat zou vader zeggen? Ursula.
- Maar vader moet dit niet weten. Maria.
- Neen, ik wil toch niet! (aarzelt om den shal af te doen.)
Dubois.
- O mademoiselle, tenez-le: il vous va si bien, en ge zijt daarmede zoo jolie! zoo jolie! Desiré.
- Mijnheer heeft gelijk, en ge zoudt ongelijk hebben uwe schoonheid van die nieuwe bevalligheden te berooven.... Maria.
- Och, ik ben heel verlegen... Ik weet niet hoe ik het doen moet, maar indien vader het hoorde... indien hij wist! Desiré.
- Heb dank, liefste, dat ge mijne genegenheid niet verwerpt. O, ik zal er u te meer om liefhebben. Kom nu spoedig mede naar de danszaal. (Geklop aan de deur. Angstige stilte. Herhaald geklop. Dubois gaat de deur toehouden.)
Desiré.
- Wie mag dat wezen? Maria
(vol angst.)
Indien het vader ware? Vader
(poogt langs buiten de deur te openen.)
- Doe open! ik heb u gehoord. Maria.
- Och, God! 't is vader! 't is vader! Waar kan ik weg? Desiré, Desiré, waar mag ik vluchten; ik wil niet, dat hij mij hier zie!... God! God! vader! (Loopt ontsteld door de kamer en vlucht eindelijk weg langs eene deur. Herhaald geklop).
Desiré.
- Ik wil ook niet tusschen dien twist zijn. (Langs eene andere zijde af.)
Dubois.
- Il s'est assez morfondu... qu'il entre. | |
Zesde tooneel.Ursula, Dubois, Vader.
Vader
(zich bedwingende).
- Goeden dag, mijnheer!... goeden dag, mejuffer... (Ter zijde). Ze is hier niet!
Ursula.
- Dag, vader Volkaert. Dubois.
- Bonjour, Monsieur; mag ik vragen wat ons de honneur doet van uwe visite? Vader.
- Gij kent daarvan het doel, mijnheer. - Waar is Mietje, Ursula? Dubois.
- Mietje! Quelle Mietje? Geen Mietje gezien. Vader
(met nadruk).
- Ursula, waar is Mietje? Ursula.
- Zij is hier vandaag nog niet geweest. Vader.
- Men kan van eenen dief de waarheid weten, van eenen eerroover nooit... Ursula, ik vraag het u nog eens, waar is Mietje? Dubois.
- Geen gerucht, man, chez moi! of ik zet u aan de deur. | |
[pagina 875]
| |
Vader.
- Dit grijze haar is mijn beschermer, of meent ge dat de hoedanigheid van vader mij hier niet verdedigt? Waar is mijn kind? Ursula.
- In waarheid, vader Volkaert, zij is hier niet! Vader.
- Is ze hier niet? o, de logentaal barst uit uwe lippen en op uw voorhoofd zie ik den weerschijn uwer valschheid! Schandige verleidster, kondet ge dan niet alleen in uwe vernedering wroeten en moest ge uw onteerend lot doen deelen door mijn kind? (Snikkend.) Ursula, heb toch eenig medelijden met mij, zeg, zeg waar Mietje is.
Dubois.
- Maar hoort ge dan niet, man? Vader.
- Ach zie, Ursula, ik kan u reeds gebelgd hebben; maar neem dit toch niet in acht.... Denk dat het een onrustige vader is, die spreekt.... Verklaar, verklaar hem toch waar zijn eenige schat, zijne eenige dochter is. (Bemerkt Maria's doek en neemt hem met wanhoop van den grond.) God! mijn kind is hier! Ach, hulsel der lelie, die van mijn huis zijt uitgegaan; maagdentooisel, dat ik straks nog beglimlachte, zeg, zeg, waar is mijn Mietje gebleven en zult gij hare schaamte nog kunnen bedekken zonder zelve te blozen?... (Smartelijk.) Ursula! Ursula, hebt ge dan geen medelijden met mij?
Dubois
(duwt Ursula, die weent, ter zijde.)
- Mais n'avez-vous donc pas compris, vieillard? En moeten wij het u duizendmaal herhalen, uw kind is hier niet! Vader.
- Durft ge nog beweren, dat mijn kind hier niet is? Durft ge dit nog zeggen in het aanschijn van den God, die ons hoort, van den God, die ons oordeelt?... O, de dood heeft u nog niet getroffen, en wellicht berouwt het u eens, aldus met eenen grijsaard te spotten! - (Wanhopig roepend.) Mietje! Mietje!... stil! ik hoor gerucht... Mietje! Mietje! (hij luistert aan eene andere deur dan die waar Mietje is ingegaan.) Kind! kind! doe open, zeg ik u, ik ben uw vader! (duwt met geweld tegen de deur; zij gaat open.) Ha! Mietje! (af.)
Dubois
(doet de deur achter den ouderling in het nachtslot.)
- Il y restera, allez! Ursula.
- 't Is schromelijk! Dubois.
- Uw shal, uw hoed! (doet de andere deuren open.)
Allons donc, Désiré, et vous la biche!
| |
Zevende tooneel.De Vorigen, Maria, Desiré.
Maria
(schreit.)
- O, ik heb hem gehoord! ik heb hem gehoord! arme Vader, vergeef het mij, vergeef het mij toch!.... Neen, Desiré, ik ga niet meer mede, nu is het al afgedaan, want ik wil Vader niet van verdriet doen sterven! Desiré.
- Vader zal van verdriet niet sterven, vriendin; zelfs zal hij verheugd zijn, als hij verneemt, dat ik uw man word; kom nu maar spoedig mede, kom! kom! Maria.
- O neen, dat nooit!... ach, ik weet niet hoe ik nog onder zijne oogen zal durven komen! (weent) Vader, vader!
Dubois.
- Ja, maar schreien moogt ge niet, of ge zult op het bal niet zindelijk zijn... kom, droog die tranen en ga mede. Maria.
- Neen, neen, o, dat nooit meer! Desiré.
- Och, 't is toch zulk eene kleine voldoening, kom toch mede, Mietje; ge zult me daardoor doen zien, dat ik u niet geheel onverschillig ben. Maria
(aarzelend.)
- Och, indien Vader het wist! Vader
(achter de schermen.)
- Mietje, Mietje, hoort ge niet? Maria.
- Vaders stem! was dat Vaders stem niet? Luister, luister! Dubois en Ursula,
(haar met geweld voortrukkend.)
- Neen, neen, Vader is lang weg, kom, kom! Desiré.
- Naar het bal, naar het bal! (Allen af.)
| |
Achtste tooneel.Frans en Vader.
Frans.
- Ze was toch hier... Ik hoorde haar... Is ze nu weg; waar mag ze dan zijn? Vader
(achter de schermen.)
- Mietje, Mietje! Frans.
- Wat hoor ik? vader! Vader
(schudt de deur.)
- Kind, doe dan open, men heeft mij hier opgesloten. Frans.
- Wat is hier dan gaande en kom ik bij tijds om een schelmstuk te beletten? (Opent de deur).
Vader.
- Frans! gij hier?... Hebt ge dan de straatdeur verlaten, waar ik u post vatten | |
[pagina 876]
| |
deed?... Hebt ge niet gezien, dat men met mijn kind gevlucht is? Frans.
- Ik hoorde haar hier schreien, vader, en ben toegesneld. Vader.
- Dan is ze met haren minnaar vertrokken en God weet waarheen! Frans
(willende wegloopen.)
- Ik ga haar opzoeken. Vader
(hem willende wederhouden.)
- Ik ga mede. Frans.
- Neen, neen, vader! ge zoudt mij beletten te loopen. Blijf hier, ik breng u op het oogenblik uwe dochter weer. (Af.)
| |
Negende tooneel.Vader, daarna Jan en Maria.
Vader
(bitter.)
- Ja, blijf hier, nuttelooze mensch, ik zou zijne haast belemmeren.... Oud.! oud zijn, ah!... En zijn kind met zooveel liefde opgevoed hebben, en nu, nu het zoo zien rooven door een... God, hoor ik daar niets? Neen, neen, 't is mijn verlangen dat mij bedriegt... Ja, waarlijk, er is iets... (naar de deur snellend.)
Jan
(met Mieken binnenstuivend.)
- Daar, daar, vader Volkaert, daar is uw Mieken; Frans heeft mij met haar naar hier gestuurd... Nu spoed ik mij terug. Vader
(Maria verheugd bij de hand nemend.)
- Ha! kind lief.... Maar Jan... Jan.
- Ja, ze was met groot gezelschap in de danszaal. (Vader laat de hand van Mieken los, die ontsteld en bevreesd van hem wegwijkt.) Nu is Frans met heuren lekkeren mijnheer aan het twisten, en ik ga spoedig beletten dat het tot vechten kome. (Af.)
| |
Tiende tooneel.Vader en Maria.
Vader.
- Vechten! om mijn kind vechten! God, welke schande! (Hij treedt vòòr op het tooneel. Na eene poos.) Maria! (Stilte.) Maria, kom hier bij vader, kind... laat u eens zien. (Stilte.) Ge zijt wel prachtig gekleed. De luister der groote dames beglanst u en niemand zou, op het uiterlijk, tusschen u en eene edelvrouw eenig onderscheid bemerken.... Bezie mij eens goed, Maria, en sla uwe oogen zoo niet neder!
Maria.
- Ik ben beschaamd, vader. Vader.
- Neen, kind, ge zijt fier, - misschien wilt ge me niet meer bezien; - misschien wilt ge uwen gebrekkelijken vader, die zoo arm gekleed is, niet meer herkennen.... O, spreek niet, bevestig niet... aanhoor mij slechts en overweeg mijne woorden... (poos).
Gij zijt het niet, Mietje, die u over mij schamen moet... ik ben het die over u bloos... Ge zijt mijn lief Mieken niet meer en de maagdelijke wasem, die u overtoog, is door den adem uwer hoovaardij weggevaagd.... Kind! kind! uw kleed is vol vlekken... en al wie u ontmoet zal denken: Wat is die vuil geworden!... Ze zullen u verachten; want in elke plooi van uw kleed zullen zij eene zonde, in elke bloem uws hoofds eene vertrapte deugd zien!
Maria
(weent.)
- Ach vader, vader, zwijg! Vader
(weerhoudt moeielijk zijne tranen.)
- O, vergane vreugde mijns harten! Madeliefje, dat in mijne duistere kamer bloeide en dat mij soms deed gelooven, dat ik in den hemel woonde, wat hebt ge mij heden al wee gebaard! (omhelst haar tusschen zijne tranen.) Arm kind, ik was zoo fier over u!... ging ik met u uit en lachte iemand u tegen, dan zwol mij de borst.... En nu!... Nu?... spreek gij zelve, spreek, nu....? (barst los in tranen.)
Maria.
- Vader, liefste vader, vergeef mij. Vader.
- En de menschen, zullen die u ook vergeven? Maria.
- O vader, kan eene boete, eene oprechte boete mijne begane misslagen niet uitwisschen... Kan een stil, een onberispelijk leven.... Vader
(met vreugd.)
- Is dat oprecht?... Meent gij die woorden, Maria?... Het strijden tegen den lust tot opschik is hard; maar neen, ge zult verwinnen, he, Maria... en altijd aan uwen vader denken. (Hij drukt haar in zijne armen.)
Maria.
- Vader! Vader
(Maria wegstootende.)
- Hoort ge daar niets, kind! (Men hoort verwarde stemmen).
Maria.
- Ja, vader, het schijnt een twist. Vader.
- Zou men tot hier.... Ha, ja, wij zijn nog in het huis onzer vijanden!... (Het gerucht verdubbelt.) Wacht een oogenblik, kind, ik zal vernemen wat er gaande is. (Af.)
| |
[pagina 877]
| |
Elfde tooneel.Maria, Desiré, daarna Dubois.
Desiré
(angstig en in verwarring komende opgeloopen.)
- Maria, Maria, kom spoedig; ik weet niet wat er gebeurd is, maar ik moet vluchten! Maria
(verschrikt.)
- Wat is er toch? Desiré.
- Ik weet het zelf niet.... Uw Frans heeft twist gezocht, wij hebben gevochten... Maria.
- En...? Desiré.
- Wat er de reden van zij, uw minnaar is ten gronde geslagen! Maria.
- God! Desiré.
- Ja! ik weet niet goed wat ik zeg, kom, kom, men zou mij achterhalen... Kom met mij, wij zullen in vreemde landen gelukkiger zijn!... Maria.
- Met u mede gaan, o neen! wat wierde dan mijn vader? Desiré.
- En ik, wat zal ik worden zonder u? O Maria, ik heb voor u eer, geluk, faam, alles opgeofferd; laat mij nu ook niet alleen als een banneling in den vreemde dwalen. Vergezel mij, en beloon de liefde, die mij zoo ongelukkig heeft gemaakt. Maria.
- Och, verleid me niet meer, vriend, ik heb van vader vergiffenis gekregen. Desiré.
- O, ik dacht wel dat ge mij nooit liefhadt, en dat ik voor eene hartelooze.... Dubois
(schiet binnen.)
- Zijt gij nog niet weg? Vlucht, vlucht terstond! Désiré
(met klem.)
- Neen, ik blijf; want Maria wil mij niet vergezellen! Dubois.
- Dacht gij, dat die vrouw u niet liever zou zien aanhouden?... Verlaat die ondankbare en spoed heen. Maria.
- Neen, dat is te veel... O Desiré, Desiré, ik ben niet ondankbaar, maar heb medelijden met mij!... doch, als ik medevluchten moet.... Dubois.
- Spoed, spoed, ik hoor iemand. Maria
(met Desiré af.)
- O arme vader! | |
Twaalfde tooneel.Dubois, Vader.
Vader
(met de grootste ontsteltenis opkomend.)
- Waar is Maria? Dubois.
- Zij is naar Duitschland vertrokken. (Vader Volkaert valt met een hartscheurenden gil neder.)
|
|