Volledige werken (2 delen)
(1876)–Eugeen Zetternam– Auteursrechtvrij
[pagina 867]
| |
Eerste tooneel.Maria, Ursula.
Maria.
- (Vòòr den Spiegel.) - Hoe vindt gij die zilveren oorbellen, Ursula?
Ursula.
- Allerliefst; ze staan u voortreffelijk en in de kerk zult ge al de jongelingen betooveren door uwe bevalligheid. Maria.
- Is 't waar?... Zie! ze mogen toch wel schoon zijn; ze hebben vier frank en half gekost, en ge kunt denken, wat ik al heb moeten doen om die som bijeen te krijgen.... Ik heb er gansche nachten niet om geslapen.... Maar ze doen toch wel, niet waar? Ursula.
- Wondergoed! Maria
(met spijt.)
- Toch zouden mij gouden camées, gelijk de uwe, nog beter staan. Mag ik ze eens passen?... (Ze haakt de oorringen van Ursula uit en steekt ze in.) O, bezie me nu eens, welk verschil! Hoe veel deftiger is dit goud niet! Zeg eens, Ursula, ik vind al geenen smaak meer in die zilveren bellen met die afgrijselijke groene steenen!
Ursula.
- 't Is zeker, dat goud kostelijker is. Maria.
- En hoeveel betaalt ge die camées. Ursula.
- Ik weet het niet.... Maria.
- Hoe! ge weet het niet? Ursula.
- Neen! Hoe zou ik het weten? Mijn minnaar heeft ze mij gegeven. Maria
(met spijt).
- Zoo! uw minnaar heeft ze u gegeven? Van den mijnen krijg ik nooit iets. Ursula
(lachend.)
- Ik geloof het wel; waar zou hij het halen, de arme bloed! Maria.
- 't Is een timmerman. Ursula.
- Een sukkelaar, die moeielijk zijn brood wint. Maria.
- Zoo erg is het niet: hij is een goed werkman. Ursula
(schokschouderend.)
- Maar wat is een goed werkman? Een treurig huissieraad, wiens vrouw altijd honger lijdt... Doch dit daargelaten, weet ge wel, Mietje, dat ge met uw lief gezichtje fortuin zoudt kunnen doen! Maria
(gevleid).
- Ge moet me niet voor den gek houden, Ursula. Ursula.
- Hoe! zal iemand durven staande houden, dat ge geen voorkomen hebt om eenen jonker te betooveren? (Vertrouwelijk.) Nog beter; ik zeg dat gij dit reeds gedaan hebt.
Maria
(met een genoegelijken glimlach.)
- Nu zijt ge fraai bezig met mij in de kleêren te steken! Ursula
(vertrouwelijk.)
- Hebt ge dien jonker dan nog niet bemerkt, die u altijd nagaat en 's zondags in de mis u ziet? Seffens zal hij weer in de kerk zijn. Maria
(verlegen.)
- Is dat die... die... die? Ursula
(met voldoening.)
- Ik hoor reeds dat gij hem kent; dan zult ge ook al bemerkt hebben, dat hij u bemint. | |
[pagina 868]
| |
Maria.
- Ik heb wel gezien dat hij de oogen van mij niet wendt, maar die heerkens, die heerkens! Ursula.
- Ja! dit zijn deugenieten, zooals uw vader zegt, niet waar?... Men moet ze schuwen als de pest... Het zijn leeuwen, die altijd rondbrieschen, om de deugdzame meisjes te verslinden.... Ei lieve! die jonge heer zou u niet laten zonder gouden oorbellen en hij zou u kleeden als eene koningin. Maria
(met verlangen.)
- Och, wat wilt gij van die dingen nog spreken en mijn hart waterachtig maken?... Ge weet immers dat ik welhaast zal trouwen, en dat Frans mijn verloofde is. Ursula
(spottend.)
- Hij uw verloofde! Hij! Maar is dit nu een man voor een beeldschoon meisje?... Een lekkere verloofde, waarlijk, die met moeite zijn eigen bestaan wint en uit armoede een pet-en-l'air draagt, waar zijn grootvader zijne eerste communie mee gedaan heeft! Maria
(flauw.)
- Ursula, dat is niet braaf van uwentwege; Frans is toch een goede jongen, en... Ursula.
- Verloofde! Schrandere verloofde! die, gelijk in den ouden tijd, met zijnen vriend ter kerke komt om zijn lief af te halen!... Ware ik als gij, ik zou me wachten, mij nog ooit met zulken gemeenen werkman op straat te laten zien... Maar stil, is daar uw fameuze verloofde niet? | |
Tweede tooneel.De Vorigen, Frans, Jan.
Frans.
- Dag Maria, reeds te been, reeds gekleed! welliefste, wat zijt ge er vroeg bij... en zoo fraai en zoo net! Wel wat lieve oorbellen!... Maar, vrouwtje;... maar wat is dat? ge ziet er zoo effen af uit? Maria.
- Och! Frans.
- Och! hoe och?... Nu dan, Maria, wat beteekent die och?... Is het omdat ge zoo schoon zijt?... Luister dan... Maar wat hebt ge dan, Maria? (Hij wil haar bij de hand nemen.)
Maria
(gestoord.)
- Laat me met vre de. Frans.
- Zoo dan! Laat Mevrouw met vrede! Zoudt ge niet zeggen, Jan, dat Maria de madam van het kasteel is... Zie, als ik het nadenk, dan werd ik kwaad; is dit nu eene ontvangst, als men met liefde bij zijne beminde komt en verheugd is haar te zien?... Maria, zeg, waarom zijt gij boos?... (Hij heeft hare hand gegrepen en wrijft onwillens met zijnen pet-en-l'air tegen haar kleed.)
Maria.
- Foei, Frans, foei! zie eens hoe ge met uwen leelijken frak mijne kleederen kreukt... Frans.
- Neemt gij het zoo? Wel, dan is het goed, Mevrouw!... Dit is nu zeker, omdat ge nieuwe oorbellen inhebt? Bravo, Maria, mijn frak is leelijk...? Weet ge wel, dat het voor u is, dat ik mijnen besten frak spare, en dat wij samen besloten hebben hem rein te houden, om ermede te trouwen?.... Ursula
(wenkt Maria.)
- Kom aan, Maria, 't is reeds kwaart vóór achten, anders zullen wij in de mis te laat komen. Maria.
- Inderdaad, kom aan. (Beiden af.)
| |
Derde tooneel.Frans, Jan.
Frans.
- Hebt ge dit van uw heel leven gezien, Jan? Jan.
- Het gebeurt dagelijks, jongen; en ik heb u duizendmaal gezegd, dat het met u aldus zou afloopen. Wat kan een ambachtsman, als gij, met eene kleederpop doen? Frans.
- Hebt ge nog geenen anderen troost, Jan? Jan.
- Ja wel, Frans; maar ik moet u voorhouden, dat, als ge met dit modedeuntje trouwt, er in uw huishouden aardig gedanst zal worden. Let wel, vriend, de vrouw is bezig met zich te kleeden en de man zit met de pop!... Hebt ge goesting naar eene pint bier, de vrouw heeft kantjes noodig aan heure muts. Wilt ge de kinderen doen leeren, dan geeft ze het schoolgeld aan eenen fichu... Huw maar met zulke vrouw, huw ermede en op min dan vier jaren hangen u de kleederen van 't lijf en wordt ge nog armer dan Job! Frans.
- Maar vriend, ik bemin Maria zoo! Jan.
- Bemint ge haar zoo? Eene fraaie reden!... Zult ge u dan een gansch leven ongelukkig maken, omdat gij een meisje bemint!... Luister naar goeden raad, jongen, en zend haar wandelen; is er nu iets gemak- | |
[pagina 869]
| |
kelijker dan zulke onredelijke liefde te vergeten?... Ge voelt immers, dat dit meisje u niet gaarne ziet, maar wel uwen besten frak; u niet haat, maar wel uwen pet-en-l'air, die buiten de mode is... Gij zelve zijt haar onverschillig; welnu, dat zij u ook onverschillig worde. Frans.
- Jan, ge zijt een plager en het verdriet, dat ge mij aandoet... Jan.
- Is grooter dan hetgeen Maria u in heel uw leven kan aandoen! Ik geloof het, want de waarheid smaakt nooit naar den honing... Doch, luister wel, Frans, neem een meisje als mijn Bertje, zuiver, net, zedig... dat kan bij ieder komen zonder ergens in het oog te springen, dat heeft die airtjes van grande dame niet, en schudt niet met haar lijf gelijk met eenen vliegaard! Frans
(bedroefd.)
- Wel, wel... Jan.
- Kom, kom, ik zie dat dit alles verre is van u te troosten! Laat ons liever bij de makkers gaan en vroolijk zijn! Kom! kom!... (Hij wil Frans medesleepen; vader en moeder Volkaert komen binnen.)
| |
Vierde tooneel.De Vorigen, Moeder en Vader Volkaert.
Vader.
- Dag, Frans! gaat ge al henen? Frans.
(droevig.)
- Ja, vader. Vader,
- Ge ziet er zoo treurig uit, jongen; waar is ons Mieken? Frans
(half weenend.)
- Och! vader. Jan.
- Zie, nu schiet zijn gemoed vol; ik kan hem toch niet in den steek laten. Kom, vader Volkaert, ik zal het u zeggen: Frans is wat gering gekleed naar den zin uwer dochter, en daarom heeft zij hem weggezonden. Vader
(ongeloovig).
- Wat?... Wat vertelt ge daar, Jan?... Dat kan immers niet zijn, jongen? Moeder.
- Dat kan ik genoeg gelooven. Vader.
- Wel hoe, vrouw? Moeder.
- Wel ja, vader, ik heb het al lang verwacht... Mie heeft mij dikwijls gezegd, dat ze Frans niet meer kan lijden en dat ze niet gaarne met hem ter kerke gaat. Jan.
- Hoort ge dat, Frans? Moeder.
- Hij mag dit wel hooren en ik kan mijne dochter geen ongelijk geven: de mensch is zoo, en de pluimen maken den vogel! Als ons kind jong was, dan wist het nog niet, hoe men door de wereld moet komen; maar nu is haar verstand opengegaan.... en.... Vader.
- Vrouw! Moeder.
- Ja, ja; maak u daar niet boos in, vader, ik zeg het liever rechtuit aan Frans.... Mijn kind is net genoeg om fortuin te doen en het is ongeraadzaam, dat ze over straat gaat met eenen timmerman, die er des zondags niet veel beter uitzien, dan als hij van zijn werk komt. Frans.
- Kom nu aan, Jan... Kom aan... Als ik nog niet mag laten zien, dat ik timmerman ben en met werken eerlijk mijn brood verdien, dan wil ik Mie niet meer bezien, dan wil ik van haar niet meer hooren, en dat moeder dan voor haar maar iemand zoeke, met wien ze gelukkig zij! (Beiden naar de deur.)
Vader
(wil hem wederhouden.)
- Frans! luister, Frans! - Jan! - Frans! (Beide jongelingen af.)
| |
Vijfde tooneel.Vader en Moeder.
Vader
(bedroefd.)
Ziet ge wel, nu is hij weg, vrouw! Moeder.
- Welnu! is het niet goed, dat die arme bloed de deur uit is? Vader.
- Wat zijt ge dan met uwe dochter van zin? Moeder.
- Wat ik ermede van zin ben?... (Aarzelend.) Schoone vraag! wat ik ermede van zin ben?... Maar ik wil doen zien, dat ze schoon is?
Vader.
- En hoe zult ge doen zien dat ze schoon is! Moeder.
- Wel, met haar netjes te kleeden, heuren smaak wat in te volgen, en... Vader.
- En waarmede zult ge dit alles betalen?... (Een oogenblik stilte. Verlegenheid der vrouw.) Ge weet, dat ik ongelukkiglijk geen loon meer in huis brengen kan, dat de vrouwenwinstjes klein zijn, en dat, hetgeen door uwe en Maria's handen opgebracht wordt, nauwelijks toerelkend is, om den bakker te betalen.
Moeder.
- Ja! ge gunt ook niets aan ons Mieken; ge hebt niets voor haar over, en ge zoudt niet de minste harer goestingskens involgen. | |
[pagina 870]
| |
Vader
(met klem.)
- Maar, waar is het geld om Maria's modegrillen in te volgen? Moeder.
- Uw kind zou altijd moeten achter een ander staan, niet waar? 't Zou moeten gekleed zijn gelijk eene bedelares; maar Maria is zoo goed als eene andere, en... Vader
(ongeduldig.)
- Maar, antwoord op mijne vraag! Moeder.
- Ja, ik weet het, ge kunt niet lijden, dat de zon in 't water schijnt!.. Onze Maria is met Ursula opgebracht, en ik wil niet, dat deze heden de groote mevrouw met haar uithange!... Wel wat meent Ursula dan... dat wij, zoowel als zij, geene schoone kleederen koopen kunnen?... Vader
(dubbend.)
- Ursula, Ursula? Is dat Ursula van den blauwverversgast zaliger, hier naast de deur?... Foei! vrouw, kunt ge u aan haar storen? en wordt de eer van dat meisje niet besproken, juist omdat zij zoo schoon gekleed is? Moeder.
- Maar hoor dit nu eens; zoudt ge niet zeggen, dat Ursula eene ondeugd is?.. Moet ge naar den achterklap luisteren, man, en, omdat Ursula eenen welhebbenden minnaar heeft, zou ze eerloos zijn! Vader
(in het naarbovengaan).
- Arm kind! arme Maria! wat zijt ge uw verderf nabij, en wat is het ongelukkig, dat ge geene verstandiger moeder hebt! Moeder
(opstuivend).
- Onverstandige moeder! onverstandige moeder!... zou ik dan van verstand beroofd zijn, omdat ik Maria schoone oorbellen laat dragen!... Onverstandige moeder! Zoudt ge niet zeggen, dat vader al het verstand alleen heeft! onverstandige moeder! | |
Zesde tooneel.Moeder.
- Desiré, Dubois, Maria komen binnen. Moeder
(hare woede onderbrekende).
- Uwe dienares, Mijnheeren. Desiré
(tegen Maria.)
Het is hier dat ge woont, liefste engel... - Goeden dag, Mevrouw. Moeder.
- Goeden dag, Mijnheer. Desiré.
- Ik heb uwe beminnelijke dochter te huis gebracht, Mevrouw, omdat ze wel de goedheid wilde hebben mij te wijzen, waar men lijnwaad wascht met het stuk. Moeder
(met eene buiging.)
- Tot uwen dienst, mijnheer, tot uwen dienst. Dubois
(geeft Desiré een lichten duw.)
- A vous la fillette, jeune fou; à moi, vieux diplomate, la vieille. - Hé bien! Madame, wil geloof, dat uwe dochter een charmante kind is? Moeder.
- Ja wel, sjermant, niet waar? Dubois.
- Ongetwijfeld. Ze is eene fillette, qui pourrait faire fortune. C'est une femme comme il faut! Moeder
(gevleid).
- Tout comme j'il fiaut! Dubois.
- Ge wascht dan hemden, madame? Moeder.
- Ja, Mijnheer, ja. Zijt uwe hier van de stad? de la viel? Dubois.
- Je suis Français!... je ne voudrais pas être Flamand! - (Op zijne hersens wijzend.)
Niek esprit, niek esprit!
Moeder.
- 't Is zoo, Mijnheer, 't is zoo! (bemerkt hoe vertrouwelijk Desiré met Maria spreekt.) Mie!
Desiré.
- Prenez donc garde, Dubois! Dubois
(om moeders aandacht af te leiden.)
- Je suis professeur!... Ik leer het Latijn, Grieksch, l'italien, moi leer tout!... (Moeder, welke hem voorbij loopen wil, bij den arm nemend.) Ge wascht dan hemden, niet waar? Ik wil er dadelijk zien.
Moeder.
- Toute suite, Mijnheer, toute suite! Desiré.
- Ja, mevrouw, heb de goedheid aan Mijnheer, mijnen professor, eenig gestreken goed te laten zien; hij zal met u over den prijs overeenkomen, want ik ben van zin u mijn werk te gunnen. Moeder.
- Veel goedheid, Mijnheer, zeer veel goedheid; hoe gelukkig ik ben weer eenen klant te winnen! (Met Dubois af.)
| |
Zevende tooneel.Desiré, Maria.
Desiré
(toont eene doos met camées.)
- Ik herhaal u, Maria, dat ik u uit den grond des harten bemin. O! van al de meisjes, welke ik reeds heb ontmoet, hebt gij alleen mij waarlijk getroffen... Gij, alleen, beste, lieve, goede Maria, bezit mijn hart en zoodra er mogelijkheid bestaat, hoop ik dat ge mijne hand niet weigeren zult. Maria
(gelukkig.)
- Ach, mijnheer, ik begrijp | |
[pagina 871]
| |
al uwe goedheid niet... ik heb die niet verdiend. Ik ben een eenvoudig werkmanskind en begrijp niet, waarom ge mij zoo genegen kunt zijn. Desiré.
- Beste Maria, uwe buitengewone lieftalligheid is de schuld dier liefde; nooit heb ik schoonere vrouw gezien, en, indien uw gelaat door prachtige kleedij werd opgeluisterd, zoudt gij geroemd worden onder al de vrouwen! Maria
(naïef door genoegen.)
- Zou het waar zijn, Mijnheer? Desiré.
- Of het waar zou zijn?... Beproef het liever... beproef eens, hoe die bellen uw bevallig gelaat reeds zullen verhelderen.... Neem, neem gerust die kleinigheid aan; want hoe gering het zij, het is u uit ware liefde geschonken. Maria
(verlegen.)
- Ik durf niet, Mijnheer. Desiré.
- Zeg dan liever dat ge mij verstoot; dat ge verachting - ja, verachting, - koestert voor den man, die zijn leven voor u te pand zou stellen. Maria.
- Och, Mijnheer, ge moogt mijne verlegenheid zoo kwalijk niet nemen, ik ken al die gebruiken van de rijken niet; maar, als gij het volstrekt wilt, zal ik die oorbellen eens aandoen. Desiré.
- Maar zult ge mij dan ook een zoentje op uw blank voorhoofd laten leggen, liefste engel? Maria
(verlegen.)
- O, mijnheer! Desiré.
- Zijt toch zoo wederspannig niet, lief kind, het is... | |
Achtste tooneel.De Vorigen, Jan, Frans, daarna Vader, Dubois, Moeder.
Jan
(wil Frans buitenhouden, die met geweld binnendringt.)
- Maar Frans, Frans, wat wilt ge nu twist zoeken? Frans.
- Laat me binnen, laat me binnen! Maria
(duwt Desiré weg.)
- Hemel! mijn verloofde! Desiré.
- Uw verloofde! Frans.
- O! ik zal den schurk vinden! hij heeft mij te hard getroffen, Jan.... mij zoo... (Vader verschijnt op de trap.)
Jan.
- Wat helpt het, de gier is nu toch reeds bij de tortel! Maria
(angstig.)
- Weg, weg, Desiré! Frans
(bemerkt Desiré, loopt erheen, en met kracht.)
- Wat doet ge hier, Mijnheer? Desiré
(de schouders ophalende).
Ik ken u niet. Frans
(bitter.)
- Kent ge mij niet? Weet ge niet dat ik de verloofde van Maria ben?.... (Grijpt hem bij den arm.)
Desiré.
- Ai mij!... Wat zijn dit nu voor handelwijzen, schurk! Frans.
- Schurk! - Inderdaad, 't zijn aardige doenwijzen! Wie noodigt u hier in huis en waarom komt ge lagen leggen aan dit arme kind? Jan.
- Zou ik mij nu toch voor dat modepopje zoo moede maken, Frans? Frans.
- Zwijg, Jan! want mijn bloed kookt... Ha, die kwam mijn meisje hier zoenen. Ha! die kwam de oneer brengen in het huis van mijnen eerlijken schoonvader!... schurk, wat belet mij... Maria
(er snikkend tusschen vallend.)
- Och Frans, laat hem gerust, laat hem toch gerust! Frans
(tegen Desiré voortvarende.)
- Wat belet mij, dat ik u het schaamteloos aangezicht ten bloede sla, opdat ge de blijken uwer eerrooverij als een brandmerk rond zoudet dragen!... Wat belet mij.... (grijpt Desiré bij den kraag.)
Dubois
(met moeder binnenstuivend).
- A ça, l'ami, vous tiendrez vous tranquille? Jan.
- Halte la! Franschman, laat ze doen... Indien gij u verroert, zijt ge mijn man! Moeder
(alles pogende te stillen.)
- Hemel!... Wordt mijn huis dan eene vechterskroeg? Frans.
- Neen; maar een hok, waar die heer de haan van wezen wil.... Schurk! Vader
(op de trap met kracht.)
- Stilte! (Allen, door den toon dier stem getroffen, houden zich stil; vader daalt langzaam de trap af en komt in hun midden. - Met nadruk.) Wat is hier? (Stilte.) Wat is hier te doen, spreekt!
Jan.
- Hier is dat Frans, Mijnheer, en.... Vader
(kalm.)
- Zoo!... (Tegen Desiré en Dubois.)
Wat doet ge hier, Mijnheeren?
Dubois
(schaamteloos.)
- Je viens faire blanchir nos effets! Vader.
- Zwijg! dat de andere spreke, opdat ik hem moge verstaan... Wat doet gij hier, Mijnheer? Desiré.
- Wij komen hier om ons lijnwaad te doen wasschen. | |
[pagina 872]
| |
Vader.
- En wat was er met het meisje? (Stilte.) Hoe, gij kwaamt hier om uw lijnwaad te laten wasschen; ook wel eenigszins om de oneer in mijn huis te brengen! Ook wel, om den modder der schande te smijten op deze haren, welke door eerlijken arbeid verzilverd zijn.... Ha! gij kwaamt hier uw lijnwaad laten wasschen... en mijn kind, mijn Mietje!... Gaat het heden dan zoo, Mijnheer?... betaalt ge uwe ontucht met het dagloon en mag de werkman niet meer eten dan onteerd brood? (Snikkend.) Helaas! Ik zie reeds wat het bederf in Maria heeft gebracht; ik zie het reeds.... - Maria! sidder niet, kind; maar doe die oorringen af...; doe ze af die smetten, welke uw aangezicht gloeiend maken en welke u zullen doen blozen, als de eer aan de deur klopt!... Doe ze af die brandmerken, die gij niet - als de dief - onder de kleederen, maar in het oog van ieder op uwen blooten hals draagt.... doe af!
Maria
(geeft de bellen weenend.)
- Daar, vader! Vader
(tot Desiré.)
Ha! dit was dan de eerste gift uwer liefde en het eerste vergift uwer verleiding!... Dit waren dan de slangen, waarmede gij deze Eva bekoordet, en waarin gij, als een tweede duivel, uwe verachtelijke inzichten verborgt!... Vriend, ze zijn helder uwe slangen en zij steken glansrijk aftegen uwe zwarte ziel!... Daar, daar zijn uwe bellen; want ik wil niet dat ze nog eene andere maagd bekoren! (verplettert ze onder zijne voeten.)
Dubois
(legt behendig eene beurs in 's vaders handen.)
- Voor geld zwijgt de strengste! Vader
(verontwaardigd, maar kalm, doet de beurs open en telt.)
- Vijf - tien - vijftien - twintig - (poos.) Er is hier nog klein geld - zes en twintig. - Tien, twaalf, veertien en vijf is negentien centimen!... Die man rekent mijne eer tegen zes en twintig frank en negentien centimen!... mijne eer!... o, man zonder hart en geweten, hoeveel is de uwe dan waard?... (Dubois deinst achteruit.) Maar waarom mij vergrammen? Hebben jaren en jaren vernedering, jaren en jaren arbeid, jaren en jaren minachting voor dien arbeid mij nog niet geleerd hoe men de verachting verduren moet!... Zie, vriend, daar is uwe beurze (met spottende beleefdheid) en indien die geachte heeren het mij toelaten, zal ik de vrijheid nemen hen tot aan de deur te geleiden!
|
|