Naspel.
Somber was de dag; dikke wolken dreven aan den hemel; bij tijden regende het, en droevig en statig begaf zich een lijktrein naar Stuivenberg, eene begraafplaats van Antwerpen.
Honderden menschen volgden den stoet. Poëten, schrijvers, schilders, gazettiers, verdrongen er zich; de regencie zelf was er vertegenwoordigd; doch wellicht was er slechts een enkele, die den kunstschilder waarlijk betreurde, en er eenen traan om vergoot.... Dat was de kunstminnaar Van Kalsteren.
Echter maakten de anderen groot misbaar; er werden zelfs vele lijkredenen uitgesproken, uit eene van welke wij het volgende naschrijven:
- ‘Paridaens was een der grootste schilders van België; zijn naam schittert als een parel aan de vaderlandsche kroon. Tot op zijn laatste oogenblik bleef hem zijn uitstekend talent bij, en 's daags vóór zijnen dood voltooide hij nog een tafereeltje, dat de bewondering van allen kunstkenner wekt. De dood spaarde echter den man niet, die zoo gelukkig in de kunst, niet min gelukkig in zijnen huiselijken kring was, en zoo teêr door eene zorgzame vrouw werd bemind!’
Na die lofspraak legde iemand op het graf eene lauwerkroon, welke reeds lang is verslenst.