Theresa schokschouderde. De Winkel hernam:
- Ik wil niet zeggen, dat ik ze nooit zal zien vertrekken; maar heden is er op de markt geene vraag naar; een aantal jonge aankomelingen worden gewild vóór den vroeger zoo gezochten Paridaens!
De schilder kromp ineen onder de smart der steken, welke het mannetje hem zoo onmeedoogend in het harte gaf. De Winkel vervolgde:
- En wat zal ik met dat tafereeltje aanvangen? 't Is wel niet slecht; maar beken zelf, is het goed? Het draagt den naam van Paridaens; maar is het waarlijk van den schilder, die de herfstwandeling maalde? Het draagt de blijken eener kunstverwaarloozende overijling. Zie eens hoe die halve tonen slecht aangebracht zijn; en hier ontbreekt kracht; en zou met eene fijnere nuanceering het kleed uwer schoone vrouw niet beter uitkomen?
De kunstenaar griezelde onder die rechtvaardige veroordeeling. Voor oningewijden, voor Theresa, waren die vlekken onzichtbaar: den schilder moesten ze niet eens aangewezen worden. Hij had ze reeds vroeger bemerkt; en had lust het tafereeltje van den ezel te grijpen, het tegen den wand in stukken te smijten, en uit te roepen:
- Neen, neen! zoo iets gaat niet uit de handen van Paridaens!
Eilaas! vóór hem stond zijne gade; beneden speelden zijne kinderen; tot hun onderhoud was er geld noodig, en zijne vaderplicht gebood, dit faamdoodend doekje uit zijne handen te laten gaan, om zijn gezin eenen kortstondigen onderstand te bezorgen.
Paridaens had den moed niet te spreken. Theresa nam het woord op:
- Ge maakt het te erg, Mijnheer! Waart ge zoo een eerlijk man niet, ik zou denken dat ge ons foppen wildet. Beken dat gij dit nette stukje zult verkoopen, en doe een ordentelijk gebod.
- Ge zijt eene verleidelijke dame, en zoudt eenen mensch dingen doen begaan tegen zijn eigen belang.... Voorwaar, uw man schildere nog van die groote huishoudelijke stukken, waarmede hij zijnen naam maakte, en ik betaal er hem liever duizend frank voor, dan voor dit vijftig.
- Maar 't is toch meer dan vijftig, dat gij bieden zult? - bad de vrouw. - Honderd vijftig, dat zou nog een woord wezen; maar vijftig is zooveel gezegd als: ik koop niet.
- Welnu, tachtig frank.
- Neen, honderd!
- Neen, negentig.
- Doe er de tien nog bij.
- Bijlange niet.
- Dan kan het ook niet uit onze handen gaan, Mijnheer De Winkel.
Paridaens had zich intusschen op de sofa laten neervallen: hij bezweek onder het wee, dat het hem baarde, zijn werk aldus te hooren verschacheren. Hij wilde Theresa doen ophouden; maar deze wist hem zulken betooverenden blik toe te werpen, hem, ongemerkt, de hand zoo vriendelijk te drukken, dat de rampzalige zich te midden zijns harteleeds nog benijdenswaardig geloofde.
- Welnu, - hernam de koopman, - ik zal het verschil in twee doen.
- Neen, dan kan het nog niet!
Nu stond de schacheraar op en trad naar Willem om dezen vaarwel te zeggen; maar de ellendige had de oogen naar den wand gewend, om het vernederende tooneel niet meer te zien. Medelijdend schokschouderde Mijnheer De Winkel, en vertrok; doch de vrouw dacht aan de komst van den huisheer, en zij sloop den koopman achterna, om den koop te sluiten; aldus bleef de schilder alleen.
Hij sprong op; zijn gelaat vertoonde zich juist in den spiegel.
Verschrikt bonsde hij achterwaarts: zijne trekken waren verwoest; zijne oogen rood; het haar hing hem verwilderd om de vale slapen; neen! dat waren zijne vroeger zoo regelmatige fijne trekken niet meer!
- Ik ben gevloekt! - riep hij uit; - gevloekt in mijn kunstenaarsleven! Ha! afgrijselijke broodschilder, die ik ben; reeds zoo diep ben ik gedaald, dat ik mij van eenen ellendeling, van eenen dommen koopman moet laten schelden en verbeteren, zonder dat ik mijnen maatstok mag nemen, om hem de ruggegraat te breken!