- Wat anders, Mijnheer? ik lig dikwijls met armen en beenen stijf.
- En langs waar zal ik u dan mijne schoenen geven? - vroeg de oude jongman.
- Wel, Mijnheer, heb dan toch de goedheid en kom binnen, - riep Katrien, die eindelijk buitenschoot.
- Dag vrouw! wat nieuws verneem ik nu!
- Ja, wij geraken al tot jaren, Mijnheer, en als Jan eens kwame te sterven, wat zou ik, arme sukkel, op aarde doen? Ge zult ons toch de klandizie niet misgunnen voor het toedoen dier ruit?
- Ik zeg niet, ik zeg niet! - dubde de jongman.
- Ja, Mijnheer, - dubde de schoenlapper tegen, - het zou mij toch spijten dit trekgat nu niet te stoppen; ik heb voor 'tgeen ervoor genageld was, zoo veel geld gegeven.
- Geld voor een zwart stuk papier?
- Neen, geld voor eene schilderij.
- Voor eene schilderij? - vroeg Verdieren, groote oogen openzettende.
- Ja en wat eene schoone, wat eene oude schilderij!
- Wel laat ze mij dan eens zien.
- Ik wil wel, - antwoordde Katrien binnensnellend, - Mijnheer heeft immers kennis van schilderijen?
- Groote kennis, ge weet immers dat ik een cabinet van de raarste stukken heb.
- Welnu! dees is stellig een raar stuk, - merkte Crispijn aan. - Het komt van Mechelen, en is wellicht te Antwerpen niet te krijgen.
- En hoeveel betaalt gij het stuk? - vroeg Verdieren, die reeds lust kreeg om het te koopen.
- Ik geef er veertig frank voor, - antwoordde Crispijn.
- Veertig frank! - schreide de ongelukkige, terwijl hij tot aan het overeind der straat stoof. - Veertig frank!
- Niets minder dan veertig frank, Mijnheer Verdieren.
- Wel daar koopt men tegenwoordig een heel huis voor, jongen.
- Dat zult ge niet fraai weten, Mijnheer! Maar ik heb al dikwijls hooren zeggen, dat sommige schilderijen meer dan een huis waard zijn. Heeft Mijnheer goesting om haar te koopen?
Tusschen die rede had Katrien het tafereel binnen ontvouwd en hield het voor het raam. Mijnheer Verdieren zette zijnen bril op, en keek aandachtig vóór de ruiten.
- Niet slecht! - sprak hij, - niet slecht! - En bij elk woord zag hij schuins naar de gebrokene ruit. - Maar veertig frank is toch te veel... Dat ik er u twintig bood, Crispijn?
- O, volstrekt niet, Mijnheer; ze komt voor niet minder dan veertig uit mijne handen.
- Sla ze dan toch niet meer op het venster! - smeekte de oude jongman.
- Wel zeker, vermits ik ze ervoor medegebracht heb.
- En als gij ze verkoopt, zult ge dan niets meer voor het gat nagelen?
- Dan bezit ik niets meer, dat er kan voor dienen!
Die belofte deed de schilderij in den geest van Verdieren oneindig in prijs stijgen. Hij geloofde echter dat het zijne schilderij kennis was, welke hem er meer waarde deed aan hechten, en, als de meeste cabinethouders, overtuigd dat de meest bestovene schilderijen de beste zijn, redeneerde hij aldus:
- Een Rembrand... Is het van dien meester niet, 't is toch van zijne school en van zijnen tijd... Ik kan er niet veel aan verliezen; misschien win ik eraan... Die ruit! die ruit!... - En de hand mismoedig aan zijn voorhoofd brengende: - Vijf en dertig frank! - riep hij.
- Veertig! - antwoordde de schoenmaker.
- Ik kan niet! - riep de arme jongman met besluit, - ik vergeet die opening toch wellicht; dag Crispijn! - En hij ging door.
- Dag, Mijnheer! - riep de andere binnensnellend, en met zijne vrouw vouwde hij spoedig het tafereel tegen het gat.
- Ze zijn dan onverbiddelijk, - mompelde Mijnheer; - ze zullen de ruit weer toedoen. Ja! 't volk is heden zoo; het vraagt niet meer om werk! Ik zou mijne schoenen elders laten lappen en ze zouden er nog niets in maken: ik ware er nog wel 't meest aan gefopt. Wat tijden! wat tijden!