VII.
Niemand zal het verwonderen, dat Crispijn daags nadien pijn in 't hoofd had; doch weinigen zullen denken dat zijne vrouw, ter wering hoofdpijn, lang vóór hij opstond, bezig was met sterkeren koffie op te schenken, dan naar gewoonte.
Zulks komt hier bij, dat elk de wijsgeerige spreuken van dit goedige mensch niet kent.
Zij dacht:
- Vrede is beter dan geld. Met ruzie krijg ik mijne spijkers niet weder. Lawijt in huis jaagt de klanten weg, - en zoo andere spreuken meer.
Die bloedkoelende redeneeringen waren oorzaak dat de schoenlapper, bij zijn opstaan, aan tafel feestelijk werd onthaald, en, terwijl hij daar, nog afgetrokken, zijnen koffie dronk, sprak Katrien, die den ijsberg breken wilde:
- Welnu, zijt ge niet ziek, Jan?
- Dat kunt ge wel denken, Trien.
- Dat komt ervan, jongen.
- Ja, wijfken: maar 't zal niet meer gebeuren!
- Ge zult er ook de kans niet meer toe hebben... En hoe hebt gij zoo iets durven aanvangen?
- Ja; dat zijn zoo zotte kuren; ik kan dat zoo niet zeggen zonder spreken, en met in mijn leven geene pint meer te drinken is de ramp te herstellen.
- Ja! maar, in uw leven geene pint drinken, - antwoordde Trien, - is een kunstje, dat ik een christelijk mensch zou willen zien uitvinden.
- Het is waar, 't is moeielijk... zoo dat we zondag weer op ons literken gaan.
- We gaan op ons literken!
- Welnu, zoo gezegd, zoo gedaan: de vrede is dus gesloten, en wij zijn de beste vrienden! - Toen legde Jan de rechter hand zijner vrouw in zijne linker, en sloeg erop dat het klonk. Katrien kuste haren Crispijn en 't was weer het goede huwelijk van vóór en na.
Toch bleef Jan, als hij aan zijn werk zat, dubben, en de vrouw dit ziende, vroeg:
- Waaraan denkt ge, baas?
- Wel, Kaatje, ik zegde juist dat er geen kwaad is, of het heeft zijn goed in.
- Hoe zoo?
- Zie! ge weet die ruit, welke daar over jaren gebroken is, en welke wij uit spaarzaamheid nog nooit hebben laten inzetten?
- Die ruit, waar Mijnheer Verdieren altijd zijne schoenen door binnensteekt?
- Ja, de ruit daar wij al duizend papierkens tegen plakten, welke allen scheurden, zoodra de deur toesloeg!
- De ruit, waar ik zoo dikwijls op tempeestte, omdat ze juist op uw hoofd trok en gij er eene leelijke verkoudheid, kondet door pakken.
- Welnu, die ruit....
- Die ruit?
- Zal ik met de schilderij, die ik gisteren medebracht, toenagelen.
- Geen slecht gedacht, Crispijn!
- Dat peins ik ook, vrouw.
- Het zal niet meer trekken.
- Mijnheer Verdieren zal er zijne schoenen niet meer doorsteken.
- De kinderen zullen door het open gat geene steenen meer smijten!