- Zijt ge zeer moede?
- Dat kunt ge denken.
- Ge hebt toch niet te veel in de kan gezien, he?
Crispijn kuchte. Eene leugen is grof kwaad, en, ofschoon eene leugen om beterswil niet altijd te misprijzen is, dorst onze held niet vlakaf loochenen; hij bepaalde zich tot het kuchen.
- Hoort ge niet, Jan, - hernam zijne vrouw, ik vraag of ge niet te veel gedronken hebt?
- Dan zou ik immers dronken zijn, moeder?
- Dat is niet altijd waar. - En zij zette haren gemaal eene opgehoopte schotel warme aardappelen voor. - Maar dat ik er niet aan dacht, ge zoudt nog om geen eten vragen; hebt ge dan zoo lekker gesmuld?
Jan zweeg... Hij poogde eenige aardappels in te slikken, doch zij wilden niet door zijnen verkropten gorgel; zijn geweten begon te knagen, en zijn berouw werd groot: hij betreurde diep het geld, hetwelk zijne vrouw, die hem eene zoo teêre liefde betoonde, met zoo veel zorgen had gespaard.
- Welnu? - vroeg Katrien, - eet ge niet?
- Ik kan niet, - sprak Jan, daar hij zijne vork op tafel sloeg, - ik ben moede; kom slapen.
Crispijn vergat dat zijne vrouw eene Eva's dochter was.
- En uw leder? - vroeg zij nieuwsgierig.
Jan beefde als een riet.
- Uw leêr, uw leêr? - herhaalde Katrien met eene verwondering, gemengd met schrik. Zij wilde naar den rol loopen...
- Morgen, morgen! - smeekte Jan; doch de vrouw, die zulk gedrag zonderling vond, die meende dat het Jan's plicht was met blijdschap binnen te stormen en te roepen: ‘Zie, zie, wat goeden koop ik heb gedaan!’ viel verwonderd uit:
- Wat is dat voor eenen morgen, jongen? morgen! maar ik wil het leêr heden zien! Hebt ge u misschien laten bedodden? Hebben zij u stieren-in plaats van kalfsleêr in de handen gestopt? Is het met vitriool gevet en weet ge reeds vooraf, dat het bij het eerste gebruik zal springen? Zeg, zeg, man, wat is er? - En terwijl sloop ze allengskens, allengskens dichter bij den rol.
Jan, die, om den orkaan af te weren, het uiterste pogen wilde, riep nu uit:
- Ha! ik heb slechts hazard gedaan, wijf! Ik heb ongelooflijke dingen voor mijn geld gekocht, en 't is een leêrken dat ge nog nooit gezien hebt, en daar ge morgen, met den klaren dag, zult stom voor staan.
Zoo! dat is braaf, jongen! - en zij kwam haren Jan met fierheid nader en gaf hem vriendelijk de hand. - Mijne spaarpenningen hebben dan toch vrucht gedragen. 't Is goed, jongen, zeer goed; en hoeveel hebt gij besteed?
- Hoe veel? - riep Jan onthutst, - hoeveel? Wel, wat hebt ge mij dan weer medegegeven?
- Ja maar, wat hebt gij van die som verteerd?
- Omstreeks een veertig frank.
- Van verteerd?... Omstreeks de veertig frank van verteerd?...
- Ik wil zeggen besteed. - En daarmede poogde Jan zijne misgreep goed te maken; maar die woorden kwamen er zoo bedeesd, zoo onzeker, zoo flauw uit, dat de vrouw er van ontstelde.
De argwaan greep de ongelukkige in het hart. Zij bleef in hare gedachten niet ver van de waarheid, en zich eensklaps uit de handen van haren Jan, die haar wilde omhelzen, losrukkende, wierp zij zich als razend op den rol......
Welke ontzetting!... zij sloeg, wel zes stappen achterwaarts, op eenen stoel neder... Dan, na heuren man eene lange wijl bezien te hebben, zonder te kunnen spreken, schoot zij op eenmaal recht, hief de ongelukkige schilderij in de hoogte, en haar toen naar het hoofd heurs mans werpende, riep zij:
- Daar, daar deugeniet!
Jan meende het aldus te ontkomen en poogde stilletjes langs de steektrap naar boven te sluipen; doch Katrien, wier bloed allengs aan 't gisten kwam, greep hem bij de korte slippen van zijnen pet-en-l'air, en rukte hem achterwaarts terug de kamer in.
Onwillekeurig en bedeesd, greep Jan naar het tafereel; zijne vrouw, hem hevig schuddende, bulderde met razernij uit:
- Mijn geld, mijn geld! zeg ik, deugeniet!