't Was nog in den schemerochtend, koel en koud; onze Crispijn dacht dat het ongeraadzaam was, met eene onversterkte maag over de baan te snellen, en, met recht oordeelende dat hij een der twee borreltjes, hem door zijne vrouw toegestaan, dadelijk nuttigen mocht, ging hij, even buiten de Mechelsche poort, in een herbergsken en dronk daar zijnen eersten druppel.
Katrien nam alle zondagen haren schoenlapper mede uit wandelen. Zij bracht hem dan ook altijd in dezelfde herberg. Het toeval wilde nu juist, dat onze reiziger daar moest voorbijtrekken. Gelijk men het kan denken, Crispijn begreep te wel al het ernstige zijner zending, dan dat hij, bij zulk een buitengewoon geval, daar niet in zou gaan. Hij moest daar zijne belangrijke boodschap uitleggen, en zijne veertig frank in den zak doen klinken... Kortom Jan Crispijn dronk in zijne zondaagsche estaminet zijnen tweeden druppel.
Maar als nu die tweevoudige jeneverborrel naar het hoofd des schoenmakers was gestegen, kwamen er diep wijsgeerige redenen in zijnen geest op. Hij vond dat zijne vrouw hem wat kort had gepegeld; iemand, die tien frank per dag winnen kan, mag toch meer dan twee borreltjes op eenen morgen opdoen, en Jan Crispijn dronk wat verder zijnen derden druppel.
Als er nu drij van die gezellen in de hersenpan onzes voetgangers vereenigd waren, vonden zij hun gezelschap wat klein; er is geen vermaak in zulke weinig talrijke vergadering en zij verzochten Crispijn hun meer en meer gezellen toe te voegen. Hoe meer borreltjes de man binnenlapte, hoe meer hij er verlangde. Ten laatste was zijn wijsgeerige geest in zijne diepzinnige overwegingen zoo verre gekomen, dat hij het voor een schelmstuk hield een der kerken of kapellekens voorbij te gaan, welke hij op den Mechelschen steenweg ontmoette, en er was noch herberg noch kroeg, waar hij geenen zijner penningen liet.
Wat hij dan nog in Mechelen deed, is Gode bekend; maar toen hij aan de deur van den huidenvetter had gebeld, en naar zijn geld tastte om zijne aankoopen te betalen, vond hij zijne zakken ledig.
Hij voelde en hervoelde, greep en tastte, keerde tesschen en zakken om, schudde zelfs eens met zijnen ketelhoed... te vergeefs! te vergeefs! de spaarpenningen der vrouw waren in de reisspeculatie verspeeld en er bleven slechts eenige centen over om zijnen dorst te laven.
Men make zich een denkbeeld van den schrik van Jan Crispijn. Zijn onderzoek benauwde hem des te meer, daar hij bij den huidenvetter had aangebeld; hij wilde gaan loopen; maar - even vormde hij dit voornemen, en de deur des magazijns ging open.
- Dag, vriend! - glimlachte een schalksch meisje.
Jan doet beleefd zijnen hoed af en struikelt binnen.
- Wat is er van uwe beliefte, vriend?
- Leder!
- Ik zal Mijnheer roepen.
- Goed, lieveken!
Crispijn zwijmelde zoo zeer van schaamte als van dronkenschap; nu nog wilde hij vluchten, maar zijne aandoening werd zoo groot, dat hij zich tegen den muur moest staande houden. Daarbij, de huidenvetter verkocht gaarne, en vooraleer de klant hem verwachtte en verlangde, stond Mijnheer vóór Crispijn.
Zij traden in het magazijn.
- Wal zal u believen? - vroeg de huidenvetter beleefd, terwijl hij pakken leder op leder, stalen op stalen wierp, - zoek en kies naar uw verlangen: het zicht is vrij en de keus heeft men voor niet!
Wat bleef den armen schoenlapper over, dan zich naar de omstandigheden te gedragen, en te kiezen. Hij schrikte en beefde wel, als hij aan het geheim der betaling dacht; maar dit vreeselijk oogenblik was nog verre, en niets belette dat hij tot dan toe in goede overeenkomst met den huidenvetter verkeerde.
Hij koos dus en vroeg:
- Wat kost dat, Mijnheer?
De magazijnhouder bezag het leder zoo wat, cijferde eens, bezag het nogmaals, cijferde weer, en zegde dan met aanminnigen glimlach:
- Vijf en dertig frank, vriend,
- Juist de berekening mijner vrouw, - antwoordde Jan met eenen diepen zucht.