IV.
Het lot begunstigde de ledigangers van Mechelen; het had beslist, dat ze zich dien dag niet vervelen zouden. Op de Groote Markt, welke, door hare stille afgetrokkenheid en vervelende eentonigheid, zoo vermaard is geraakt, had een nieuw tooneel plaats.
De Duitscher was met zijn grauwtje en zijne vrouw teruggekomen; maar niet als daareven zat de gravin op het beest; integendeel zij was het, die het met geweld voorttrok. Putte zij kracht in hare wanhoop en maakte de kinderliefde hare stramme leden zwak? Als eene hinde liep zij over en weder, zoo dat noch de ezel, noch haar gemaal haar goed volgen konden. Zij zocht koortsig en angstig rond, liep, zonder zich om iets te bekommeren, heen en weer; doch weldra, ziende dat haar zoeken naar het tafereel vruchteloos was, deed zij de groote plaats van bittere klachten weergalmen.
- Mijn zoon, mijn kind! - riep ze, - uw vader heeft uwe toekomst vernietigd!
Barbarossa was nu ook tot zich zelven teruggekeerd; niet meer door zijne gramschap ondersteund, boog hij als onder eene verlamming zijner krachten, en hij ook weende om de verlorene schilderij. Daarbij, onder de ruwe schors, door de eeuwige slemperijen rondom zijn hart gegroeid, smeulde nog een vlammetje liefde voor zijne vrouw, nog eene diepe genegenheid voor zijnen zoon. De verzwakkende terugwerking zijner opgewondenheid maakte hem bijgeloovig, en hetgeen hij vroeger slechts conventioneel van het tafereel had geloofd, werd nu eene wezenlijkheid voor zijn gemoed.
Even vurig als de gravin zocht hij nu mede, en zijne droefheid scheen des te wranger en trof des te meer, daar mannentranen op de toeschouwers steeds pijnlijker werken dan vrouwengeween...
Eenige medelijdende zielen vroegen dan ook de reden van dit diepe misbaar.
- O! - antwoordde de ouderling, - dit beeld was de beschermer van ons huis, en het zoo vertrappeld, vermorzeld en verloren te zien!...
Niemand verstond die Duitsche woorden; maar elk begreep den snijdenden, hartverscheurenden toon. Die menschen, met welke ieder daar straks zoo spotte, hadde elk nu willen helpen! Helaas! dit kon niet meer, en te laat begreep men, dat de ouderdom, ofschoon zonderling in gebaren en kindsch in spraak, toch in het ongeluk eerbiedwaardig blijft.
Door medelijden hulpvaardiger geworden, wilden de renteniers het tafereel opzoeken.
Men had gehoord, dat het door eenen dronkaard was opgeraapt; men vertelde dat hij naar de Antwerpsche poort gesukkeld was. Oogenblikkelijk snelde men hem achterna, men zocht daaromtrent om en rond, men liep kroeg in kroeg uit, liet geene herberg onverlet, te vergeefs! de dronkaard was verdwenen en men moest den armen grijsaard het schrikkelijk nieuws brengen, dat zijne schilderij voor goed verloren was.
Barbarossa ontving dit nieuws met eene wanhopige bedaardheid; zijn vochtig oog werd droog, zijn mond strak; krampachtig omklemde hij den arm zijner vrouw, die on-