Volledige werken (2 delen)
(1876)–Eugeen Zetternam– Auteursrechtvrij
[pagina 658]
| |
XI.
| |
[pagina 659]
| |
naars naäapten - of wilden naäpen, al naar gelang der fortuinen. Wat mij betreft: ik aanzie allen rijken vlaming, die nog bier durft drinken, als een onbeschaafd man! - en terwijl zij dit zegde, dronk zij, met gemaakte fierheid, een zeer klein teugje uit het glas, dat Simon haar volgeschonken had. De juffer, welke de staatkundige neigingen harer vriendin kende, toonde zich geenszins over dien schimp gebelgd, en wederlegde: - Ik geloof nogtans dat het bier zekere ongezonde deelen kan inhouden... De geneeskunst was over een vijftigtal jaren zoo ver niet gevorderd als nu, en ik vermeen dat eenige scheikundigen dit gebrek aan het bier hebben kunnen vinden. De oude edelvrouw bezag haar met ongeloovige verwondering, en een kruis slaande, voer zij met godsvrucht uit: - O Heere Jezus! - dat ik voor zulke kleinigheid zijnen heiligen naam gebruike!... - Ongezond! en mijn gemaal zaliger - en zij wees op een over haar hangend portret, - die een befaamde krijgsman was, zegde altijd van zijne dragonders: ‘Zie, vrouw! ik vind er vermaak in; mijne mannen zijn wel driemaal struischer en langer dan de overige volkeren: zij hebben wel duizendmaal meer moed en kunnen beter tegen het slechte krijgsleven dan de Fransche sansculotten!... Nu, dezen dronken geen bier, hetgeen in verre na, het geval niet was bij de dragonders van mijnen echtgenoot... Doch, dat ter zijde gelaten: bezie Simon, die drinkt geenen wijn dan op hoog- en kermisdagen: zeggen zijne blozende wangen en zijne welgevormde leden u, dat het bier van brouwer Michiels ongezond is?... Neen, geloof me, juffer, de Vlamingen weten dat de Franschen geen lekker bier brouwen kunnen, en zij zijn beschaamd het beter te kunnen dan de Franschen! - En wrevelig legde zij haar gulden mesje met zekere klein op tafel. - Vóór drie-en-negentig en toen de Franschen met hunne vrijheid hier nog niet gekomen waren, dan ging het er anders! - Ik geloof het - antwoordde Rosalie, met een schalkschen glimlach, die bewees hoe diep zij overtuigd was, dat Mevrouw haren ren op haar stokpaardje wilde uitrijden. - Want vóór drie-en-negentig was Vlaanderen een Aardsch Paradijs! - Dat het beter was dan nu, zal ik staande houden, totdat men mijne oogen van blindheid overtuige, en bewijze dat ik het verschil tusschen het verleden en het heden niet zie... Of meent gij dat het nu beter is, omdat de drie standen ondereen zijn gemengeld en men een deel van den derden uit de staatszaken heeft geworpen, alsof dat geen belang had in het gemeenebest! Want de gansche derde staat had bij ons het hoogere woord, Rosalia, en was niet, gelijk bij de Franschen, verdrukt en vernederd. Men begreep hier in Vlaanderen, dat de menschen, die den rijkdom des lands vergrooten, het best over de landszaken oordeelen kunnen - of meent gij dat het nu beter gaat, omdat men den werkenden mensch - of zijnen invloed - uit de wetgevende vergaderingen sluit?Ga naar voetnoot(1) Wel is waar, de edelen zijn er nu ook buiten, en er zijn nu andere mannen in!... mannen, die het welzijn des Staats naar den beursprijs berekenen, die het land in voorspoed wanen, als er op een jaar tien balen katoen meer dan gewoonlijk worden uitgevoerd, al waren er ditzelfde jaar vierhonderd menschen meer van honger gestorven! mannen die het voor vooruitgang houden, als er eensslags uitgevonden wordt, dat het tiendaagsch werk van tien arbeiders, op éenen stond door éenen enkelen persoon kan worden uitgevoerd: zonder nog in prijsvraag te leggen door het eten van éénen mensch er honderd te voeden; het geen eene vreeslijke noodzakelijkheid geworden is... Niet beter dan nu! - en lastig klopte de oude op de tafel. - Nog wat van dien haas, goede Simon! - Niet beter dan nu?... Is het misschien, omdat men met mij, edelvrouw, zou lachen, indien ik den lieden, die aan mijn huis werken, verbood 's Zondags dronken te | |
[pagina 660]
| |
loopen; of is het, omdat het heden den arbeider vrijstaat des Zaterdags een dagloon te verteren, waar hij de gansche week heeft om gewroet, en waar vrouw en kinderen naar vasten?... Is het misschien, omdat men de minderjarige jongelingen niet meer buiten de herbergen wijst, en men daar geene knikkers meer in de hand stopt van de knapen, welke nu reeds het menschdom tot schand verstrekken, alvorens zij mensch geworden zijn!... Neen, Rosalia; wij zorgden voor het welzijn der mindere klassen en daardoor zelfs hadden wij een drukkenden invloed op hunne zedelijkheid... Wij gingen zoo verre, dat wij de meisjes, welke het meest door zedelijkheid en huishoudelijke zuiverheid uitmunteden, met huwelijksgiften vereerden, om de andere meisjes aan te sporen, ook zuiver, ook deugdzaam te worden... Sedert wanneer is de Fransche vrijheid, die, zoo het schijnt, alles voor het geluk des werkmans inspant, tot zoo verre gekomen?... of is de zedelijkheid geen blijk van geluk?... Ja - ging Mevrouw met hardnekkigheid voort, terwijl zij hare tafelgenoote niet toeliet, ook een woordje te plaatsen, - ja, ik weet het; heden geeft men aan het volk de spijs des geestes. Alle dagen verschijnen groote en kleine gazetten, die, naar gelang van hun formaat, min of meer leugens bevatten, en zich zelven dus dagelijks min of meer moeten logenstraffen;... maar met nieuwsgierigheid zal ik nazien - indien God mij den tijd van leven verleent - tot hoe lang men den buik van den werkenden mensch met wit papier en zwarte letteren zal kunnen blijven vullen! - Ge spreekt wel hard, Mevrouw, - viel Rosalia ertusschen - er zijn heden toch ook dingen, welke niet gansch verwerpelijk zijn. - Niet beter dan nu! - ging de andere ongestoord voort. - Is het misschien, omdat de gilden te niet zijn, en ik de gansche stad moet doorzoeken om eenen baas te vinden, die mij, in zijn werk, wat minder bedriegt dan de andere; want wie oordeelt heden, of een baas zijn werk verstaat en ordentelijk het vertrouwen der klanten verdient? Wel, beste kind, laat ik nu nog, naar voorouderlijke gewoonte, in daghuur werken, dan meent de meester dat hij niet genoeg kan rekenen, en de knecht door zijnen baas aangespoord, staat zoo dikwijls ledig, alsof hij begreep dat zijn meester uit mijne daghuur halen moet, wat hij in sommige ‘entreprisen’ verliest!... Niet beter dan nu! - Is het omdat iedereen baas kan worden en ik dagelijks nieuwe uithangborden op straat ontmoet?... Maur, Rosalia, daardoor verliest het werk al zijne waarde; elke nieuweling moet, wanneer hij zijn bedrijf begint, zijn loon lager stellen dan dat zijner confraters, om klanten te maken, en zoo wordt allengskens de prijs zoo laag, dat de jonge baas noch gasten, noch leveranciers betalen kan; deze laten dan insgelijks hunne rekening bij winkelier en bakker loopen, en de burger of edelman, die het werk laat uitvoeren en het betalen kan, geeft slechts de helft van den prijs, terwijl het overige door de kleine neringen en den werkman voldaan wordt!... Niet beter dan nu? - Is het omdat men de kleederen, als 't ware, voor niet naar het hoofd werpt?... Maar, vriendin, vroeger had een werkman in zijn geheel leven, slechts eenen enkelen zondagjas, en dit was zijn trouwfrak; ziet gij hem nu, na het huwelijk, meer hebben?... Doch ik, bij voorbeeld, die het betalen kan, koop nu wel honderd kleederen voor hetzelfde geld, waarvoor ik vroeger een enkel koopen kon, en ik kan toch geen honderd kleederen te gelijk dragen. Ik - die zulks derven kan - win dus op mijne dracht honderd ten honderd, winst die van de daghuur des werkmans is afgekrabt... Is dit beter? - Maar daardoor verkrijgt gij de gelegenheid wel te doen, en daarom kleedt gij de arme kinderen in de zondagschool. - Schoon weldoen! - zuchtte Mevrouw - mijn grootste genoegen zou zijn alzoo niet wel te moeten doen!... Ik reken dat ik vroeger enkel voor mijne persoonlijke kleedij betaalde, wat ik nu voor eigen gebruik en de kleederen der arme kinderen besteed... goed uitgecijferd, geef ik dus nu den kinderen in aalmoes, wat vroeger door de ouders voor hen gewonnen werd. Wat is beter? Wat is deftiger? Wat is zedelijker? In het nauw gebracht, vond de jonge juffer geen ander antwoord dan dit oude spreekwoord, hetwelk zij met een gemoedelijken lach uitbracht: - De verleden tijd is steeds de goede, Me- | |
[pagina 661]
| |
vrouw, en de bejaarde menschen betreuren hunne jeugd! - Dit laatste is hier het geval - antwoordde de grijze Mevrouw, met glimlachende toegevendheid. - Maar is het toch allemaal doelmatig wat ons de Fransche vrijheid geschonken heeft? Het is waar, nu vereenigt zich niet meer stand bij stand - geboortegewijs gesproken, fortuingewijs is het anders - de vergaderingen zijn nu een mengsel van goede en slechte menschen; maar, valt het mij dan aangenaam in gezelschap te komen met eene onbeschaafde boerin, die naar het zweet van den ambachtsman riekt, dat heuren gemaal heeft rijk gemaakt?... eener boerin, in de plooien van wier kleed nog de echo dreunt der vermaledijdingen, welke de bedelaars bij een nutteloos handenuitreiken haar nariepen?... Valt het mij aangenaam, bij het uitgaan na eene vergadering, eenen vergulden ezel of eene opgeblazene ezelin tegen hunnen knecht, als tegen eenen hond, te hooren roepen: ‘ici la voiture!’ terwijl ik die, volgens de vrijheidslievende Franschgezinden, mijnen adelijken trots boeten moet, nimmer van mijne edele oude rs gehoord heb, dan: ‘Gelief het rijtuig te doen komen, Simon!’ De man kan het getuigen en voor zijnen vader getuigen: hij staat erbij. De oude knecht sprak niet; maar liet eenen traan van erkentenis en toegenegenheid langzaam over zijne wangen vlieten; - gevoelde hij dat dit liefdeblijk voldingender sprak ten voordeele zijner meesters dan alle overbodige woorden? Echter was de jeugdige juffer door het laatste gezegde harer gezellin zoo milderend niet getroffen geworden; het scheen haar dat daar eenige steken tegen hare ouders in lagen; en enkel de overtuiging, dat Mevrouw dit met zulk inzicht niet had uitgebracht, kon haar misnoegen daarover intoomen. Niettemin antwoordde zij, eenigszins wrevelig: - Het is zeer mogelijk; maar tusschen alle koren is kaf, zegt het spreekwoord, en ik ben zeker, dat er tusschen de oude edelen waren, die zoo streng het volk verdrukten als de nieuwe rijken... Doch, beste moeder, - hernam zij met zoetaardigheid - gij moet toch toestemmen dat de zware verliezen, welke gij ongelukkiglijk bij drie-en-negentig geleden hebt, u de latere tijden langs de zwarte zijde hebben doen zien... - Waarschijnlijk; althans is het zeker dat ik bij drie-en-negentig veel verloren heb. Achting, eerbied, fortuin, gezag, alles is bij het naderen der Fransche vrijheid weggesmolten, en zelfs is men sedert zoo ver gegaan de namen te vergeten van mijn voorgeslacht, dat ons land mede heeft groot gemaakt. O Rosalia, die ondankbaarheid is het schandelijkste, wat men den Vlamingen verwijten kan! Wierook hebben zij voor alle vreemde goden, en faam voor alle vreemde helden!... Groote geslachten leeren zij in Fransche boeken waardeeren, waar de adel in afgeschilderd is op eene wijze gelijk hij nooit... nooit... op Vlaamechen bodem bestond!... Ja! ons volk heeft van de Franschen het woord ‘vrijheid’ geleerd; maar het heeft ook door hen de slavernij leeren kennen..... helaas! wat er van zij, ik hadde gaarne naam, faam, adel, alles verloren, indien dit tot iemands welzijn hadde gedijd, indien het volk, in wiens voordeel alles scheen te gebeuren, er iets bij gewonnen hadde; maar nu het tegendeel is geschied, nu de ambachtsman is terneergedrukt en het aantal armen vergroot, nu de ellende zoo reusachtig is geworden dat er geene verkleining meer mogelijk schijnt..... nu - ik zeg het rechtuit - nu kan ik niet zonder smart aan het verlies mijner voorrechten denken, vermits ik gevoel dat ik minder macht heb om goed te doen! - En de oude edelvrouw begon eensklaps te weenen......... |
|