Martha, welke die onverhoopte tusschenpoos te baat nam - daar, neem dit kopje, het zal u verkwikken.... - en de zieke, vast door het medelijdende van haren biddenden toen getroffen, voldeed de weldadige, en dronk. Maar welk uitwerksel die warme drank op hare ontstelde zenuwen uitoefende, weten wij niet; doch nauwelijks had zij het vocht genuttigd, of zij sprong als eene hongerige leeuwin recht, en vloekte:
- Dat ze nu maar komen, de dieven! dat ze nu maar komen!... ik kraak hun één voor één den hals als vermemelde kegels!... ha, ge meent dat ge met een kind te doen hebt; maar ge hebt u bedrogen, kerel!... Ik heb armen en vuisten... en nagelen, waarmede ik u een graf kan krabben, alvorens u in de eeuwige verdoemenis te duwen! - En zij sloeg hare stramme handen met zooveel hardnekkigheid op hare sponde ten bloede, dat het Martha zeer deed. Doch, meer en meer dreigde de Tante, en meer en meer deinsde hare verschrikte nicht achterwaarts, totdat deze allengskens ter plaatse kwam, waar de schat der gierigaardster verborgen lag...
Nu wist de weldadige bezoekster niet meer wat er in de zieke omging; want haar gelaat werd aschblauw en op haar hoofd stegen heure grijze haren zichtbaar te berge; zij snoof als eene tijgerin, welke men van hare jongen berooft, en met de schalksche behendigheid, welke der slange alleen zou mogen eigen zijn, sprong zij van uit hare sponde op Martha, schudde deze met koortsachtig geweld, en de de ongelukkige voelde de tanden der bedelares in haren schouder knijpen.
- Jan! Jan! - schreeuwde Martha - Jan! - doch alvorens Jan gehoord had, hief Tante hare nicht met zinnelooze kracht van den grond, wiegelde haar eenige malen over de zolderval en wipte haar dan al lachend naar beneden.
Een snijdend gegil vloog door het huis, en hadde Jan, die op het angstgeschreeuw kwam toegesneld, niet op de trap gestaan en daar zijne vrouw opgevangen, dan hadde de goede Martha hare liefdadigheid met den dood geboet.
- God - riep Jan, terwijl hij zijne vrouw aan de borst sloot - God! wat gebeurt er, moeder? - wat gebeurt er?...
De vrouw had eenigen tijd noodig om van haren schrik te herstellen; maar toen hare aandoening begon te verminderen en Susken met het gewijde licht kwam toegesneld, toen nam zij de hand heurs gemaals en riep met vuur:
- Jan, we moeten haar helpen, we moeten haar helpen; want zij zal zich verdoen! ze is zot, Tante, ze is stapelzot - en niets aanhoorende dan hare moedige menschlievendheid, snelde zij beraden naar boven...
Haar hoofd botste tegen de zolderval: de oude had die gesloten, en Jan de suikerbakker hoorde, dat er iets zwaars werd op nedergezet.
Inderdaad, de bedelares trok haren beddebak weder over de zolderluik; waarna ze zoo stervende naar heuren adem hijgde, dat er de hulpvaardigen van sidderden.
- Kan dan die val niet open - schreeuwde Martha, met ongeduld, terwijl zij er met vuisten op sloeg. - Toe Jan, help mij dan eens... Jan! - Maar de gemaal trok, na vernieuwde pogingen, den schouder op, als wilde hij zeggen: - Het kan niet - en voorwaar! met eenen stevigen grendel gesloten, was het eenen zwakken mensch als den suikerbakker, onmogelijk de zolderluik te openen.
- Luister, luister eens - fluisterde nu Martha met vurige belangstelling, en ademloos hoorde het goedige paar naar de bedelares, die met haar geld tempeestte.
- Ha! ze willen u rooven - riep zij haren verborgen schat toe - u rooven, blinkend goud! maar ik heb hun de leden gekraakt en die dieven in de eeuwige verdoemenis geworpen!... Daar hebbe hen de duivel!... kom niet hier, helsche geest; want ik heb geld en de pastoor uit de Jesuiten zegt, dat dit uit de hel komt!... Als ik u dat dan geef, helsche duivel, wilt gij dan nog mijne ziel? zeg, zeg, - voor dat geld, geld, geld! - en zij rukte de steenen van haar berghol, en rommelde met hare twee handen in de schijven. - Geld! geld! Ha!... Maar - en zij liet een zoo bangen zucht, dat het hart der meewarige aanhoorders er van scheurde. - Maar... voor het afkoopen der eeuwige verdoemenis is er wel een millioen noodig, zegt Trees... Een millioen! een millioen?... een millioen?... maar ik heb geen