ziende, deed hij zijne klak af, en verzocht hem neder te zitten.
- Ik ga, brave man, - sprak Simon - zeg mij echter eerst wat stiel gij doet?
Jan was over deze onbewimpelde nieuwsgierigheid verwonderd, zelfs misnoegd; des niettemin antwoordde hij, zonder wrevel en tusschen pijnlijk hoesten:
- Ik ben suikerbakker.
Martha zag haren gemaal schroomvallig aan. Zij gevoelde dat hem een diep lijden moest verteren, daar hij anders op een halven dag niet zoo onbegrijpelijk vermageren en verbleeken kon; met smartvolle ontroering vloog zij aan zijnen hals, terwijl zij met gebrokene stemme vroeg:
- Och Jan, hoe is het, en wat let u?...
- Ik weet niet - antwoordde Jan flauw - ik ben ziek... niet wel... ik weet niet - en hij legde zijn hoofd in zijne hand.
- Och God! - riep de vrouw, met tranenvolle stem - ge zult toch, hoop ik, niet ziek worden: anders zijn wij zeker aan den arme! - Doch eensklaps vielen hare vochtige blikken op Simon, en vol spijt, omdat zij zulke wanhopige woorden in het bijzijn eens vreemdelings uitgesproken had, vaagde zij hare tranen af en hernam op helderen toon:
- Ja, beste man, nu is er geen noeneten voor u. Ik ben naar Lucieken gaan omzien, en heb haar aan Tante ontnomen.
- Ik heb dit verwacht... - was het onoplettend antwoord van Jan, en hij sloot de slaperige oogen.
- En zult gij dan niets eten? - stamelde de vrouw, met toegenepen gorgel.
- Neen, Martha, ik zou niet kunnen - en hij haalde een kussen uit het bed, wierp het op tafel, en legde er het vermoeide hoofd op te rusten.
- Mijnheer - sprak Martha, zoo kalm het haar nog mogelijk was - ge moogt het niet kwalijk nemen; maar mijn man zou gaarne wat slapen!...
Simon begreep al het pijnlijke dier bewimpelde woorden, welke in geween uitliepen, en verliet de kamer; doch alvorens naar huis te keeren, luisterde hij aan de deur.
De vrouw viel op de knieën, en tusschen hare snikken hoorde Simon het gebed, dat zij stortte voor het behoud van haar rampzalig gezin.
- Die menschen gaan ongelukkig worden - merkte de knecht weemoedig aan - maar ik zal ze niet uit het oog verliezen; - en hij ging zich verwijderen, toen Susken uit de school kwam en naar binnen wilde. Hij nam den knaap bij de hand, wreef hem eens medelijdend onder de kin, en stak hem dan ongemerkt het tweefrankstuk in den pol, dat juffer Rosalia reeds der moeder aangeboden had. Dan zette hij het als een dief op een loopen, om voor die gift niet achtervolgd te worden, en wel mocht hij daarvoor schrikken; want hij was de steeg nog niet uit, toen Martha hem reeds naliep.
Simon verdween tusschen de menigte werklieden, welke ten twaaf uren de Boeksteeg doorstroomen.