Volledige werken (2 delen)
(1876)–Eugeen Zetternam– Auteursrechtvrij
[pagina 629]
| |
II.Toen het rijtuig den hoek der kerk was omgedraaid, en Rosalia de oude bedelares niet meer zien kon, zette zij zich op de kussens neder en sloot de hand heurer gezellin teêrhartig in de hare. - Weet gij dat die arme menschen de aalmoesen onder elkaar deelen? - vroeg zij. - Voorzeker; anders, voorwaar! zou ik ieder wat geven; hetgeen een ontstichtend gerucht in de kerk zou verwekken. De armen begrijpen zulks en om alle gedruisch te voorkomen, vormen zij zich in genootschap. - En denkt gij dat zij de giften rechtvaardig deelen? - Ik hoop... ik geloof het!... daarbij: het is mij onmogelijk dit te onderzoeken, en ik ben zeker dat elk zijn aas wel zal weten te krijgen. - Ge zoudt u daarin kunnen bedriegen, moeder; ook weet ik niet, of uwe aalmoes steeds goed besteed is, en of zij niet dikwijls der luiaardij en vadsigheid tot voedsel dient! - Luister - antwoordde de goede, en zij legde hare hand op de knie des meisjes, als om heure aandacht in te roepen. - Mij is het onverschillig wien ik mijne aalmoesen geef; al wie noodlijdend schijnt heeft recht op mijn medelijden... De aalmoes krijgt hare verdienste, niet van de min of meerdere deugd van hem die haar ontvangt, maar van het weldadig inzicht, waarmede zij geschonken wordt. Ziet gij den Opperheer een onderscheid maken tusschen zijne milde giften? Schijnt de zonne niet voor den deugdzame en voor den deugeniet? Waait de lucht niet weelderig voor elkeen, en krijgt elke kleine visch zijnen druppel niet uit den grooten plas der zee?... Waarom moeten wij het onkruid uitwieden, wen hij daaraan voedsel geeft, en voegt het ons den mensch te oordeelen, als God dit oordeel tot na den dood bewaart? - Verre zij het van mij - hernam Rosalia - uwe giften aan wie het ook zij te willen onttrekken; maar hetgeen gij daar zegt stem ik niet gereedelijk bij. Indien God hier op aarde geen onderscheid tusschen boozen en goeden maakt, komt dit alleen, omdat Hij alles in voldoende mate bezit om ieder genoeg te geven; doch het onze is beperkt... en mij dunkt dat wij het weinige, hetwelk wij den ellendigen kunnen schenken, zouden moeten gunnen aan diegenen, welke dit het meest verdienen. - Er is waarheid in uw gezegde, Rosalia; maar kunt ge mij aanwijzen, hoe dit onderscheid te maken? - Voorzeker, Mevrouw. - Ik heb tot stelregel aangenomen nimmer aan openbare bedelaren iets te geven. Het Staatsbestuur heeft zich met hun onderhoud belast, en vermits het de bedelarij door lijfstraffende wetten verbiedt, moet het zich in staat kennen den onbeschaamden arme al zijne benoodigdheden te bezorgen. Wat wij diensvolgens den bedelaren geven is overtollig. Er zijn andere ellendigen, die onze hulp meer behoeven; dit zijn de ambachtslieden, welke heden, nimmer zeker van werk of bestaan, gedurig | |
[pagina 630]
| |
in armoê gedompeld worden, en door eerbaarheid en schaamte wederhouden zijn hunnen nood te klagen. Van dezen zou jaarlijks een ongeloofelijk getal van honger omkomen, indien niet hier en daar eene goede ziel de moeite nam hen op te zoeken en heimelijk te helpen. Mij dunkt dat, als men den schamelen arme opspoort, men nimmer gevaar loopt door zijne giften luiaardij en ondeugd te ondersteunen. - Dit is waar, kind - antwoordde de oude edelvrouwe - doch gedoog dat ik u zegge, dat zulke doenwijze voor mij onmogelijk geworden is. In mijne jeugd was dit niet noodzakelijk, en ik ben nu te oud om mij naar den eisch des tijds te schikken... Toen was het getal der armen veel kleiner dan heden, en de welhebbenden vergaderden een fonds, dat bisschop Nelis gebruikte om de ellendigen eene kleine bezigheid te verschaffen; luiheid werd daardoor onmogelijk, en den weinigen bedelaren, die er overschoten, gaven wij aan onze deur of in de kerk... De ambachtsman leefde met eere en won zijn brood deftig. 't Is waar, hij zat geene gansche avonden in de herberg, en 's maandags was hem dit niet toegestaan - maar hij dronk thuis zijn pintje met vrouw en kinderen. Die tijden zijn veranderd; wij zijn vooruitgegaan; maar zijn wij verbeterd? - Zij zuchtte weemoedig, en Rosalia bezag haar aandachtig. Deze kende de goede oude, en wist dat haar grootste gebrek was, met langwijlige voorliefde over den ouden Vlaamschen tijd te spreken; nogtans gevoelde zij zich zoodanig door de innige smart der edelvrouw aangedaan, dat zij haar gebrek involgde en met deelneming vroeg: - Waren er dan in uwe jeugd geene ellendige werklieden? - Daar kunnen er wel geweest zijn; maar zij liepen er schaars. De eenige bron van ellende voor den ambachtsman was toen de ziekte; dan nog bleef zijne daghuur gewoonlijk loopen ten laste van den heer, bij wien hij werkte. - Welk verschil! - zuchtte Rosalia. - Nevens onze deur viel verleden jaer een werkman van den gevel, en had ik er met uw behulp niet voor gezorgd, zijn gezin ware van honger gestorven! - De tijden veranderen, kind! Ieder zorgt nu voor zijn eigen, en God voor allen. Sedert de omwenteling van drie-en-negentig de Fransche vrijheid op onzen bodem bracht, is de zedelijke band onzer maatschappij vernietigd; de adel voelt zich niet meer geneigd tot het helpen der mindere klassen, omdat de minderen hem verachten! en de nieuwe rijke, die het, over het algemeen, ten nadeele van den ambachtsman wint, rekent het zich tot zonde iets aan den werkman weder te geven, van hetgeen hij hem ontsteelt.... De burgerij... maar wat wil ik van de burgerij spreken: er is geene burgerij meer... Rosalia bezag haar met ondervragende verwondering. - Luister - vervolgde de ervarene. - Mijn gemaal zaliger hield zich nog al met de staatkunde bezig, en ik zal u uitleggen wat hij mij diesaangaande geleerd heeft.... Vóór drie-en-negentig was onze Vlaamsche maatschappij een ring, waar elke stand eenen schakel van uitmaakte: de adelGa naar voetnoot(1) hield langs den eenen kant aan de burgerij, uit welke hij zijnen intrest trok, en van den anderen kant aan het gemeene volk, dat hij voor de rust des staats, van het noodige voorzag. De burgerij hield aan ons, omdat onze kapitalen haar leven lieten, en aan het werkvolk, omdat dit haar met zijnen harden arbeid, gelijk wij met onze kapitalen, in handel en nijverheid hielp. Gelijk wij voor den arme, was het de plicht der burgerij te zorgen voor den werkman, en ontbrak er eenen enkelen iets, dan moest zij den schamelen opzoeken en redden. Dit lag zoo diep in onze zeden, dat de rare overblijfsels onzer echt Vlaamsche burgerij, die oude traditie nog niet vergeten hebben. - Wat doet Tantje Mortelmans? - In der waarheid! - sprak Rosalia. - Het is wel mogelijk, dat men toen niet hemelsch gelukkig was - vervolgde Mevrouw - maar er bestond ten minste overeenstemming, orde... Elk wist in den nood waar onderstand te halen: elk wist - en dit is het gemakkelijkste van al niet - waar onderstand | |
[pagina 631]
| |
te verleenen. Nu loopen wij allen in den wilde, en zelfs werkt de eene de liefdadigheid des anderen tegen... of wel hij keurt ze af. Rosalia werd eenigszins rood, alsof de oude die laatste vermaning tot haar richtte; zij sprak: - Ik heb inderdaad ongelijk gehad eene opmerking op uwe aalmoesen te maken, en nogtans, moeder, zie ik met spijt dat gij alle dagen aan die bedelares eene even zware aalmoes schenkt. - En waarom, kind lief? - Ik weet niet of gij het reeds bemerkt hebt, Mevrouw, doch iedermaal dat wij onze toebereidsels maken om de kerk te verlaten, begint haar kind van honger te krijschen. Ik vind dit dagelijksch geschreeuw zonderling, zoo niet gemaakt! - Neen, ik heb daar nog niet op gelet; maar nu gij het mij zegt, schiet het mij te binnen: het is inderdaad zonderling; doch het kind kan het aangeleerd hebben... - Maar, Mevrouw, het schaap is nog te jong! God weet, telt het vijftien maanden! en hoewel de kinderen hedendaags groote menschen zijn, zal het verstand toch in hen zoo vroeg niet komen! - In der waarheid, Rosalie, dit dagelijksch geschreeuw is iets dat ik mij niet kan uitleggen. - Daar steekt een geheim achter, moeder. - Wel ja! - antwoordde de edelvrouw, - het is wel mogelijk, een geheim!... een geheim!... Welnu, wij zullen morgen de bedelares ondervragen, en het aldus weten. - En het rijtuig verdween in een der rijke huizen op de St. Jacobsmarkt. |
|