Met wanhoop bracht hij het oor aan de spleet van het poortje; hij hoorde erbarmelijk snikken.... De haren kwamen hem recht op het hoofd en nu vernam hij tusschen het kermend kindergeschrei de treurige klachten:
- Vader is dood!
- Mijn kind is dood!
Nu eerst begreep Cokkermoes dat de angst over hem te huis grooter was, dan de zijne het over zijn gezin wezen kon. Men waande hem daar dood! en daar de smid dit schrikkelijk denkbeeld met zijne plotselinge verschijning wilde verdrijven, stak hij het hoofd jubelend tusschen de spleet der deur, welke hij opende.
- Moeder! - wilde hij met blijdschap roepen. Maar hij zag zijne moeder in den hoek van den haard zitten weenen, en dit treurig schouwspel beneep hem zoodanig het hart, dat hij niet spreken kon.
De oude vrouw zat daar ook zoo wanhopig het weinigje vuur in te staren, dat krakend den haard verwarmde; heure halfgrijze haren golfden over heuren vermagerden boezem en zij legde hare hand beschermend op het hoofd eens kinds dat schreiend op zijne kniekens vóór haar zat te bidden.
- Ach! - jammerde de oude vrouw, - ach! kindje, betreur, betreur uwen vader, in de gevechten van Gent vermoord. Hij zal u niet meer zoenen, noch zoeten koek meebrengen, als hij van zijn werk komt!... Zijne kloeke hand zal ons geen brood meer bezorgen.... bereiden wij ons allen tot eenen tragen hongerdood!
Simon liet eenen verkroppenden snik ontsnappen, en zijn oudste zoontje, dat achter de grootmoeder stond, bemerkte hem. Juichend kwam het toegeloopen om zich in zijne armen te storten; maar door eenen machtigen wenk zijns vaders werd hij daarin belet.
- Stil! - wees de vader - stil! Want, indien gij mij nu op eens aan mijne reeds zoo ontstelde moeder moest vertoonen, zou de vreugde, welke bij haar de ijselijke overtuiging mijns doods zou verjagen, het teeken van haar sterfuur zijn!
Zwijgend volgde de knaap zijnen vader tot buiten de deur, en daar beval Simon na hem teeder gezoend te hebben:
- Ga, zeg tegen grootmoeder dat gij vader gezien hebt.... en haal mij dan.
Eenen oogenblik toefde Cokkermoes en dan kwam zijne moeder, zijne blijde moeder zich om zijnen hals werpen:
- Mijn kind, mijn ongelukkig kind! - schreide zij en viel overstelpt neder.
- Hij nam haar van den grond en plaatste haar op een houten bankje:
- Ach! beste moeder! - riep hij toen - hoe kunt gij mij zoo beminnen? hoe kunt gij mij nog toegenegen zijn? - Doch de oude vrouw had haar bewustzijn wederbekomen; zij greep zijne hand en sprak tranenvol:
- Beste zoon! o, ge leeft dan nog? Zie, jongen, wat hebt ge mij toch al angst gekost... Maar wat is dat! wat is dat, vermits gij leeft!... ach, Simon, ik ben dan weer gelukkig. - En zij drukte haren Simon alweder aan heur hart. Deze sprak niet en weende....
- Waarom weent ge, kind? - vroeg de moeder met goedheid. - Ik wil dit niet meer. Uwe moeder alleen mag weenen; want hare reeds verdoofde oogen zullen door de tranen hunnen glans niet meer verliezen... Zij schreit toch ook zoo dikwijls, want zie, mijn zoon, zij is overtuigd dat uw einde slecht zal zijn... Men zal zoo lang over uwen dood kraaien, tot dat gij eindelijk vermoord zult worden!
- Moeder - sidderde Cokkermoes; en de bekretene teerhartige vrouw hernam:
- O kind, ik zou u niet mogen bedroeven; want het is bitter de vreugde van het wederzien te stooren; maar ik kan u toch niet genoeg toeroepen: Simon, Simon uw einde zal schrikkelijk zijn!
Cokkermoes prangde de bedrukte aan zijn hart en het weinige dan hij uitbrengen kon, was:
- Moeder, moeder, verklaar u dan.
Zij wischte hare tranen af, en na het jongste kind van Cokkermoes op haren schoot gezet te hebben, kuchte zij eens, alsof zij Simon eene lange les voorspellen wilde. Dan nam zij zijne hand en begon:
- Hoor, jongen; toen gij u door het zweet uws aanschijns boven de armoede, die uw vader zaliger hier met mij droeg, verheven hadt, dan weigerden wij uwe weelde te